Research Article
Print
Research Article
De impact van macro-economische veranderingen op de IFRS-jaarrekening
expand article infoArjan Brouwer, Deborah Meijn§, Nina van der Reijden§
‡ Vrije Universiteit, Amsterdam, Netherlands
§ PwC, Amsterdam, Netherlands
Open Access

Samenvatting

In dit artikel doen we verslag van de impact van de macro-economische veranderingen op de jaarrekening van ondernemingen die zijn opgenomen in de Euro Stoxx 50-index. De hoge inflatie en stijgende rentes raken de jaarrekening op meerdere gebieden. Dit is zichtbaar in veel jaarrekeningen. De informatieverschaffing over de impact van de toenemende volatiliteit op risico’s en schattingsonzekerheden blijft echter achter. Slechts in uitzonderlijke gevallen laten ondernemingen in 2022 zien wat de impact is van grotere schommelingen in bijvoorbeeld rentes en wisselkoersen op de resultaten door de sensitiviteitsanalyses aan te passen ten opzichte van 2021. Veelal liggen de gehanteerde percentages voor de sensitiviteitsanalyses (beduidend) lager dan de in 2022 werkelijk waargenomen volatiliteit. Op dit punt kunnen ondernemingen de informatieverschaffing aan gebruikers verbeteren.

Trefwoorden

Inflatie, stijgende rente, hyperinflatie

Relevantie voor de praktijk

Veel ondernemingen zijn in 2022 geraakt door de economische en geopolitieke gebeurtenissen en de impact daarvan op inflatie, waaronder stijgende energieprijzen, stijgende rentetarieven en andere effecten van de aanhoudende geopolitieke conflicten, zoals problemen met de toeleveringsketen en tekort aan grondstoffen. In deze economisch onzekere tijden is een goede informatieverschaffing over de belangrijkste schattingen en oordelen en de impact van mogelijke alternatieve scenario’s van belang voor een goed begrip van de in de jaarrekening opgenomen bedragen en het inzicht in de onzekerheden waarmee de ondernemingen geconfronteerd worden.

1. Inleiding

Ondernemingen zijn in 2022 getroffen door diverse wereld­wijde economische en geopolitieke gebeurtenissen, waaronder inflatie, stijgende rentetarieven en energieprijzen door aanhoudende geopolitieke conflicten en problemen met de toeleveringsketen, die tot aanzienlijke economische onzekerheden geleid hebben.

In oktober 2022 meldden de Verenigde Naties in hun United Nations monthly briefing on the world economic situation and prospects (Verenigde Naties 2022) dat de jaar-op-jaar inflatie van consumentenprijzen naar een recordhoogte van 11,5% geklommen was in de Europese Unie. In november 2022 stelt de Europese Centrale Bank (ECB 2022) dat de sterk gestegen prijzen van energie en voedingsmiddelen, knelpunten bij de toelevering en het herstel van de vraag na de covid-pandemie geleid hebben tot een verbreding van de prijsdruk en een stijging van de inflatie. Deze hoge inflatie heeft geleid tot vermindering in de koopkracht van huishoudens en aanzienlijke stijgingen in de productiekosten van bedrijven. De ECB besloot toen de drie basisrentetarieven met 75 basispunten te verhogen naar 2,00%, 2,25% en 1,50%, met daarbij de verwachting om de rentes in de toekomst verder te verhogen, zodat de inflatie tijdig terugkeert naar zijn doelstelling van 2% op middellange termijn. In het Verenigd Koninkrijk steeg de rente in november eveneens met 75 basispunten, terwijl in de Verenigde Staten de belangrijkste rentetarieven stegen van 0,25% begin 2022 tot 4,5% aan het einde van het jaar.

De zwakte van de USD tot oktober 2022 en de ople­ving daarna weerspiegelen vooral veranderingen in de verwachtingen over het monetaire beleid en de rente. Deze krachten duwden de EUR/USD in september 2022 onder 0,96 en sinds januari 2023 schommelt de koers rond de 1,10. In oktober 2022 stond de dollar op het hoogste niveau sinds 2000, met een waardestijging van 22 procent ten opzichte van de yen, 13 procent ten opzichte van de euro en 6 procent ten opzichte van valuta’s van opkomende markten sinds het begin van 2022.

Sinds begin 2021 is ook de inflatie in Turkije fors gestegen. In april 2022 bevestigde het IMF in het World Economic Outlook-rapport IMF (2022) dat in Turkije sprake was van hyperinflatie. Dat betekent dat entiteiten met de Turkse lira als functionele valuta IAS 29 moeten toepassen. In oktober 2022 wordt ook Zuid Sudan aan de lijst met hyperinflatoire landen door het IMF toegevoegd.

Deze macro-economische veranderingen hebben in­vloed op diverse aspecten van de jaarrekening en het bestuursverslag, zoals waardering van activa en verplichtingen, gevoeligheidsanalyses en informatieverschaffing over belangrijke risico’s. In dit artikel doen we verslag van onderzoek naar de impact op de jaarrekening van de gestegen inflatie en rente en leggen we de focus specifiek op de volgende aspecten:

  • de impact op belangrijke veronderstellingen zoals disconteringsvoet en groeipercentages, met name op waardeverminderingen van activa en pensioenverplichtingen;
  • de vraag of er voldoende informatie verstrekt is om de gebruiker in tijden van de huidige economische onzekerheden in staat te stellen de risico’s van wijzigingen in rente en inflatie goed in te schatten; en
  • informatieverschaffing bij eerste toepassing van hyperinflatie.

Hoewel we ook rechtstreekse impact zien door geopolitieke conflicten op waardeverminderingen van activa, bijvoorbeeld van activa in Oekraïne of Rusland, ligt de focus van dit artikel op de macro-economische grootheden en dan vooral rente en inflatie.

In een rapport uit 2013 uitte de European Securities and Market Authority (ESMA) haar bezorgdheid over de kwaliteit van de toelichtingen over aannames en oordelen die ten grondslag liggen aan bijzondere waardeverminderingen van niet-financiële activa in jaarverslagen over 2011 (ESMA 2013). De genoemde tekortkomingen lagen op het gebied van het gebrek aan adequate rechtvaardi­ging voor bedrijfsplannen en disconterings­percentages, het ontbreken van betekenisvolle informatie over gebeurtenissen die tot bijzondere waardeverminderingen leiden, het buitensporige gebruik van standaardtaal en het niet-openbaar maken van informatie over aannames die zijn gebruikt bij het bepalen van de realiseerbare waarden. In 2012 rapporteerde de AFM in een thema­onderzoek over bijzondere waardeverminde­ring van activa dat ondernemingen individueel materieel bijzonder waardeverminderingsverlies grotendeels toelichten conform de vereisten van IAS 36, maar dat deze in de meeste gevallen zeer beknopt waren omschreven (AFM 2012). Zij stelde dat informatie over de specifieke redenen van bijzondere waardeverminderingsverliezen waardevol is voor de belegger. Dit geldt des te meer wanneer in het recente verleden relatief grote overnames zijn gedaan.

Eerder zijn soortgelijke zorgen geuit in een onderzoek van Backhuijs and Bosman (2010), die constateerden dat relatief weinig informatie wordt verstrekt over de belang­rijkste veronderstellingen voor de bepaling van de realiseerbare waarde van goodwill in de impairment test. Dit geldt evenzo voor de informatie over de gevoe­ligheid van de op de balans opgenomen goodwill voor mogelijke toekomstige wijzigingen in de belangrijkste veronderstellingen. In aanvulling hierop liet Glendening (2012) zien dat voor jaarrekeningposten met een belang­rijke onzekerheid waaraan een gevoeligheidsanalyse toegevoegd is, de relatie met de beurskoers zwakker is dan wanneer dit niet het geval is. Van Daelen and De Groot (2014) stellen dat de in de wet- en regelgeving ver­ankerde toelichtingsvereisten over risico’s niet op zichzelf staan, maar antwoord zijn op kritiek en vragen van stakeholders naar informatieverschaffing over risico’s en risico­management.

In het in 2022 gepubliceerde jaarlijkse statement met betrekking tot de verslaggevingonderwerpen waar ESMA en nationale toezichthouders bijzondere aandacht aan zullen besteden benoemt ESMA de impact van de macro-economische gebeurtenissen als speerpunt (ESMA 2022): “ESMA observes that the current macroeconomic environment, resulting from a combination of remaining pandemic-related effects, inflation, increase in the interest rates, deterioration of the business climate, geopolitical risks and uncertainties regarding future developments, pose significant challenges to issuers and their operations. ESMA urges issuers to (i) assess and reflect the impacts that the macroeconomic environment and uncertainties will have on their financial statements (for example, on the issuer’s ability to continue as a going concern or the impacts of energy costs on their operations) and (ii) provide clear and detailed disclosures to ensure that investors obtain relevant, accurate and timely information.

In dit artikel presenteren we de resultaten van onderzoek naar de impact van de macro-economische veranderingen in de jaarverslaggeving over het boekjaar 2022 van de grootste Europese beursgenoteerde ondernemingen. In paragraaf 2 wordt de onderzoekspopulatie be­schreven. In paragraaf 3 presenteren we de resultaten van het empirisch onderzoek. We sluiten het artikel af in paragraaf 4 met de conclusies uit het onderzoek.

2. De onderzoekspopulatie

De onderzoekspopulatie voor dit onderzoek bestaat uit de 50 ondernemingen die de EURO STOXX 50 vertegenwoordigen. De totale marktkapitalisatie van deze onderzochte ondernemingen bedraagt EUR 4.127 miljard1 per 31 juli 2023. Verwezen wordt naar de bijlage voor een overzicht van de onderzochte jaarverslagen. De index bevat ondernemingen uit België, Duitsland, Finland, Frankrijk, Ierland, Italië, Nederland en Spanje. Met respectievelijk 41,4%, 26,4% en 13,8% zijn Franse, Duitse en Nederlandse bedrijven het meest vertegenwoordigd in de index. 11 van de 50 ondernemingen in de onderzoekpopulatie komen uit de financiële sector (banken en verzekeringen). Hoewel voor deze ondernemingen de toelichtingen rond economische factoren zoals rente of wisselkoerse veel uitgebreider zijn dan in andere sectoren, wijken de conclusies in het onderzoek voor deze deelpopulatie niet belangrijk af van de conclusies voor de totale populatie.

Zoals uit Tabel 1 blijkt, hebben de onderzochte ondernemingen gezamenlijk EUR 15 biljoen aan activa en EUR 2,2 biljoen eigen vermogen. Het gemiddelde eigen vermogen van deze entiteiten steeg met EUR 2 miljard naar EUR 45 miljard vergeleken met 2021. Gezamenlijk realiseerden deze ondernemingen een omzet van EUR 3,1 biljoen omzet, wat gemiddeld neerkomt op EUR 61 miljard per onderneming – een stijging van EUR 11 miljard vergeleken met 2021. Alle ondernemingen rapporteren een omzetstijging ten opzichte van een jaar eerder. Voor 14 van de 50 ondernemingen daalde het resultaat na belastingen, terwijl het gemiddeld voor alle ondernemingen van EUR 5,3 miljard naar EUR 6 miljard gestegen is.

Tabel 1.

Kenmerken van de onderzoekspopulatie.*

Totaal Gemiddeld Mediaan
Totaal activa 2022 (EUR miljoen) 15,195,248 303,905 120,411
Totaal activa 2021(EUR miljoen) 13,972,899 279,458 113,644
Totaal eigen vermogen 2022 (EUR miljoen) 2,236,451 44,729 38,537
Totaal eigen vermogen 2021 (EUR miljoen) 2,128,088 42,562 36,007
Omzet 2022 (EUR miljoen) 3,068,719 61,374 36,219
Omzet 2021(EUR miljoen) 2,496,426 49,929 28,374
Aantal omzetstijging 50 (100%)
Aantal omzetdaling 0 (0%)
Totaal van resultaat na belastingen 2022 (EUR miljoen) 299,191 5,984 4,213
Totaal van resultaat na belastingen 2021 (EUR miljoen) 263,651 5,273 4,109
Aantal resultaatstijging 36 (72%)
Aantal resultaatdaling 14 (28%)

3. Resultaten empirisch onderzoek

3.1. Bestuursverslag

Op grond van de EU Accounting Directive2 geven ondernemingen in het bestuursverslag een overzicht van de ontwikkeling en de resultaten van de bedrijfsactiviteit en van de financiële positie van de onderneming, alsmede een beschrijving van de voornaamste risico’s en onzekerheden. Ook bevat het bestuursverslag informatie omtrent de verwachte ontwikkeling van de onderneming. Specifiek voor beursgenoteerde ondernemingen geldt dat het bestuur op grond van de EU Transparency Directive3 expliciet moet verklaren dat het jaarverslag een getrouw overzicht geeft van de ontwikkeling en de resultaten van het bedrijf, alsmede een beschrijving van de voornaamste risico’s en onzekerheden. Bij veel ondernemingen zullen de stijgende inflatie en rente relevant zijn in het kader van de bespreking van de ontwikkelingen in het boekjaar en de risico’s en onzekerheden voor de toekomst.

Uit Tabel 2 blijkt dat respectievelijk 33 en 30 ondernemingen stijgende rentepercentages en een aanhoudende hoge inflatie als belangrijk risico thema hebben benoemd. In de resultaatanalyse over 2022 was zowel de stijgende inflatie (60%) als de stijgende rentepercentages (42%) een terugkerend onderwerp. Ongeveer de helft van de ondernemingen (48%) ziet aanhoudend hoge inflatie als risico voor het komende jaar en 32% bespreekt stijgende/hoge rentepercentages. In lijn hiermee stelt de ECB in juli 2023 dat de eerdere rente­verhogingen krachtig doorwerken in de financie­ringsvoorwaarden en geleidelijk aan effect beginnen te hebben in de hele economie. Entiteiten die moeten herfinancieren in 2023 zullen met hogere rentepercentages te maken hebben.

Tabel 2.

Informatie over inflatie en rente in het bestuursverslag.

Resultaatanalyse Risicoanalyse Toekomstparagraaf
n % n % n %
Stijgende inflatie 30 60 30 60 24 48
Stijgende rentepercentages 21 42 33 66 16 32
Hyperinflatie 10 20 1 2 2 4

We hebben de jaarverslagen van alle ondernemingen in het onderzoek doorzocht op de termen IAS 29 en hyperinflatie. De helft (25) van de onderzochte ondernemingen geeft aan in aanraking te komen met hyperinflatie door dochterondernemingen in landen met een hyperinflatoire valuta. Tien ondernemingen benoemen hyperinflatie in de analyse van de ontwikkelingen en prestaties over het afgelopen jaar. Slechts één onderneming benoemt hyperinflatie als een belangrijk risico in de risicoparagraaf en twee ondernemingen besteden hier aandacht aan als onderdeel van de toekomstparagraaf.

3.2. Jaarrekening

De jaarrekening kan op verschillende manieren worden beïnvloed door de macro-economische effecten, bijvoorbeeld doordat deze impact hebben op toe te passen grondslagen (bijvoorbeeld in geval van hyperinflatie) of bij het maken van schattingen. Van de 50 ondernemingen hebben er 32 in de jaarrekening aandacht besteed aan de economische en geopolitieke gebeurtenissen in 2022 in de algemene toelichting, de paragraaf over belangrijke schattingen of een separate noot. Airbus SE legt aan het begin van de grondslagen in een algemene toelichting uit op welke wijze de jaarrekening door de macro-economische ontwikkelingen is beïnvloed en waar in de jaarrekening de lezer hierover meer informatie kan terugvinden.

3.2.1. Belangrijke schattingen

In de Basis for Conclusions bij IAS 1 geeft de IASB aan dat het bepalen van de boekwaarde van sommige activa en passiva een schatting vereist van de effecten van onzekere toekomstige gebeurtenissen op die activa en passiva aan het einde van de verslagperiode. Denk hierbij aan het bepalen van de realiseerbare waarde van activa, de te hanteren prijzen en disconteringsvoeten bij het bepalen van voorzieningen of de verwachte loonstijgingen met het oog op pensioenverplichtingen. Ongeacht hoe zorgvuldig een onderneming deze schattingen maakt, er zal een schattingsonzekerheid begrepen zijn in het op de balans opgenomen bedrag. Informatie over die schattingsonzekerheid is van belang voor een goed begrip van de jaarrekening. Met betrekking tot belangrijke schattingen vereist IAS 1 dat een entiteit informatie verschaft over de veronderstellingen betreffende de toekomst en andere belangrijke bronnen van schattingsonzekerheden. Met betrekking tot die activa en verplichtingen moet de toelichting hun aard en hun boekwaarde aan het eind van de verslagperiode vermelden (IAS 1.125).

Figuur 1.

Best practice algemene toelichting impact macro-economische ontwikkelingen op de jaarrekening, Airbus SE Financial Statements 2022, pagina 15.

De aard en omvang van de verstrekte informatie is afhankelijk van de aard van de schatting en veronderstellingen, maar op grond van IAS 1.129 moet hierbij worden gedacht aan:

  • de aard van de veronderstelling of andere schattingsonzekerheden;
  • de gevoeligheid van de boekwaarden voor de methodes, veronderstellingen en schattingen die aan hun berekening ten grondslag liggen, met inbegrip van de redenen van die gevoeligheid;
  • de verwachte afloop van een onzekerheid en de bandbreedte van redelijkerwijs te verwachten mogelijke uitkomsten in het volgende boekjaar ten aanzien van de boekwaarden van de desbetreffende activa en verplichtingen; en
  • een toelichting op de aangebrachte wijzigingen in veronderstellingen die in het verleden zijn gemaakt met betrekking tot die activa en verplichtingen, indien de onzekerheid blijft bestaan.

Unicredit neemt in de 2022 jaarrekening een gedetailleerde toelichting op van de macro-economische ontwikkelingen, de gehanteerde scenario’s en de impact op de belangrijkste schattingen in de jaarrekening.

Zoals hiervoor aangegeven hebben 32 ondernemingen op enerlei wijze informatie verstrekt over de impact van de macro-economische ontwikkelingen op de jaarreke­ning. Hierna gaan we specifiek in op de verstrekte informatie over de schattingen ten aanzien van impairment testing en pensioenverplichtingen.

Figuur 2.

Best practice toelichting van de impact van de macro-economische ontwikkelingen op de gehanteerde scenario’s en belangrijke schattingen, UniCredit 2022 Annual Reports and Accounts, pagina 200–203.

3.2.1.1. Waardevermindering van activa (IAS 36)

De onderzochte ondernemingen hebben in totaal voor EUR 684 miljard goodwill, EUR 584 miljard overige immateriële activa, EUR 1.482 miljard materiële vaste activa (PP&E) en EUR 382 miljard right-of-use activa opgenomen. Het totaal van de materiële en immateriële vaste activa van de onderzochte ondernemingen bedraagt derhalve EUR 3.132 miljard.

Van de 50 ondernemingen hebben 49 ondernemingen goodwill en 50 overige immateriële activa opgenomen. Deze ondernemingen hebben allemaal een grondslag opgenomen voor de waardering ervan. Bij 49 ondernemingen is een post materiële activa inclusief right-of-use activa (leases) opgenomen en 49 ondernemingen hebben een grondslag opgenomen. Zie ook Tabel 3.

Tabel 3.

Kenmerken immateriële en materiële vaste activa.

Goodwill Overige IMVA MVA (inclusief RoU assets)
n % n % n %
Totaal 50 100 50 100 50 100
Post opgenomen op balans 49 98 50 100 49 98
Grondslag voor waardering toegelicht 49 98 50 100 49 98
Grondslag voor impairment test toegelicht 50 100 49 98 44 88
Waardering en/of impairment test aangemerkt als belangrijke schatting 42 84 37 74 37 74
Impairment verantwoord 18 36 34 68 38 76
Terugneming impairment - - 4 8 17 34
Redenen voor impairment toegelicht - - 18 36 19 38

Van de 49 entiteiten die goodwill op hun balans hebben, heeft de impairment toets in 18 gevallen tot een afwaardering geleid. De totale afwaardering van EUR 3 miljard op de totale goodwill van EUR 684 miljard komt uit op een gemiddelde van 0,47% of 2,67%, als het alleen wordt gerelateerd aan de goodwill die is afgewaardeerd.

Bij 42 (84%) ondernemingen is de waardering van goodwill aangemerkt als een belangrijke schatting, bij overige immateriële activa is dat het geval bij 37 (74%) van de ondernemingen, bij materiële vaste activa inclusief right-of-use assets bij 37 (74%) ondernemingen.

In totaal hebben 18 (36%) ondernemingen een impairment van goodwill verantwoord. Een impairment van overige immateriële activa is verantwoord door 34 (68%) ondernemingen (4 terugnemingen) waarbij 18 ondernemingen hebben toegelicht wat de reden voor de impairment was. Een impairment van materiële vaste activa is verantwoord door 38 ondernemingen (17 terugnemingen), waarbij 19 ondernemingen de reden voor de impairment hebben toegelicht. De oorlog in Oekraïne en de impact hiervan op Russische dochterondernemingen en afschrijvingen van IT-projecten waren drijvende factoren voor een groot deel van de impairments waarvoor de reden is toegelicht. De resultaten la­ten zien dat de reden van de impairment in veel gevallen niet is toegelicht. Dit is in lijn met de bevindingen van Kuiper and Ter Hoeven (2013).

IAS 36 schrijft voor welke procedures een entiteit moet toepassen om te waarborgen dat haar activa niet tegen een hoger bedrag worden opgenomen dan hun realiseerbare waarde. Voor goodwill en immateriële vaste activa met een onbepaalde gebruiksduur of die nog in gebruik moeten worden genomen, moet jaarlijks een impairment test worden uitgevoerd. Hierbij wordt de realiseerbare waarde vergeleken met de boekwaarde van de kasstroomgenererende eenheid. De realiseerbare waarde wordt gedefinieerd als de hoogste van de bedrijfswaarde (value in use) en de opbrengstwaarde (fair value less costs to sell). Daarnaast geldt voor alle materiële en immateriële vaste activa die in de scope van IAS 36 vallen, inclusief die hiervoor genoemd, dat de onderneming dient vast te stellen of er indicaties voor een impairment aanwezig zijn (IAS 36.98). De aanhoudende impact van COVID-19, de effecten van de Russische invasie van Oekraïne, stijgende inflatie en rentetarieven, klimaatgerelateerde problemen en de algemene macro-economische en geopolitieke omge­ving kunnen alle indicatoren van een impairment zijn en het ligt dan ook voor de hand dat veel ondernemingen in 2022 een impairment test hebben uitgevoerd. In haar statement ten aanzien van de toezichtsprioriteiten 2022 geeft ESMA aan dat ze verwacht dat ondernemingen de stijgende rentes en daaraan gerelateerde toename van de bij de impairment test te hanteren disconteringsvoet en de volatiliteit en stijging van commodityprijzen goed in ogenschouw nemen bij impairment testing en de te verstrekken toelichting daarover. ESMA (2022) geeft in dit kader onder andere aan dat “ESMA expects that issuers (i) ensure that potential indications of impairment are identified and acted upon on a timely basis, (ii) explain the impact of the increasing interest rates on impairment tests (e.g., potential changes in WACC) and (iii) consider adjustments to the range of reasonable possible changes in assumptions in their sensitivity analysis.

Op grond van IAS 36, par. 134 moeten de gebruikte veronderstellingen en inputfactoren die ten grondslag liggen aan de berekening van de realiseerbare waarde worden toegelicht. In aanvulling op de algemene bepalingen ten aanzien van de toelichting over belangrijke schattingen uit IAS 1, vereist IAS 36 onder andere toelichting van de belangrijkste assumpties die ten grondslag liggen aan de kasstroomprojecties, de disconteringsvoet en de groeivoet die wordt gehanteerd om de kasstromen te extrapoleren naar de periode die specifiek is ingeschat op basis van de budgetten. In Figuur 3 is een goed voorbeeld opgenomen over de belangrijkste schattingselementen in de impairment test van CRH plc.

Figuur 3.

Best practice – voorbeeld van de toelichting rond de belangrijkste schattingen bij een impairment test, CRH plc, 2022 Annual Report and Form 20-F, pagina 182 en 212.

IAS 36.134 verplicht verder dat als een redelijke verandering van een belangrijke veronderstelling leidt tot een lagere boekwaarde dan de realiseerbare waarde (IAS 36.134f), de onderneming de volgende toelichting moet geven:

  • het bedrag waarmee de realiseerbare waarde van de eenheid (groep van eenheden) haar boekwaarde overschrijdt;
  • de waarde die wordt toegekend aan de belangrijkste veronderstelling; en
  • de waarde waarmee de belangrijke veronderstelling moet veranderen, zodat de realiseerbare waarde van de eenheid (groep van eenheden) gelijk is aan haar boekwaarde. Hierbij moet rekening worden gehouden met eventuele gevolgeffecten van de wijziging op andere variabelen die worden gebruikt om de realiseerbare waarde te meten.

Een goed voorbeeld van een dergelijke toelichting is opgenomen door EssilorLuxottica, zoals weergegeven in Figuur 4.

Figuur 4.

Best practice voorbeeld van de toelichting van de sensitiviteit voor een verandering in belangrijke veronderstellingen inclusief headroom, EssilorLuxottica, Universal Registration Document 2022, pagina 227.

We hebben ons in het onderzoek geconcentreerd op twee elementen die toegelicht moeten worden als een onderneming de realiseerbare waarde bepaalt op basis van een model waarbij verwachte kasstromen worden verdisconteerd en die in 2022 naar verwachting bij veel ondernemingen sterk zijn beïnvloed door de hiervoor geschetste ontwikkelingen: de disconteringsvoet en het groeipercentage. De disconteringsvoet wordt gebruikt om de verwachte kasstromen contant te maken om de tijds­waarde van geld en de activa-specifieke risico’s die niet in de kasstromen zijn opgenomen uit te drukken.

Disconteringsvoet

Uit ons onderzoek komt naar voren dat 46 van de 50 ondernemingen de bij de uitgevoerde impairment test gehanteerde disconteringsvoet hebben toegelicht. Veruit het grootste gedeelte hiervan, 40 ondernemingen (of 80%), geeft meerdere percentages aan of een bandbreedte en zes ondernemingen (12%) gebruiken een enkel percentage. Vier ondernemingen lichten de disconteringsvoet niet toe – met name ondernemingen die geen of geen materiële goodwill hebben. Bij 40 ondernemingen werd in 2022 een hogere (gemiddelde) disconteringsvoet gehanteerd, bij vijf ondernemingen een lagere en bij één onderneming was de disconteringsvoet in 2022 gelijk aan die in 2021. De gemiddeld door alle ondernemingen gehanteerde disconteringsvoet steeg van 8,8% in 2021 naar 10,7% in 2022. De mediaan steeg van 8,0% naar 9,6%.

Als een redelijke verandering van een belangrijke veronderstelling zou leiden tot een impairment, vereist IAS 36.134 dat een onderneming toelicht welke ver­andering van de veronderstelling tot impairment zou leiden. Acht ondernemingen hebben geen vermelding opgenomen over sensitiviteit en zeven ondernemingen vermelden dat er geen sprake is van de hiervoor bedoelde situatie. Opvallend is dat van de 35 ondernemingen die wel informatie over sensitiviteit opnemen, slechts 13 ondernemingen daadwerkelijk de hiervoor bedoelde wijziging vermelden, die leidt tot impairment. De andere 22 ondernemingen vermelden het effect van een bepaalde wijziging in de disconteringsvoet zonder aan te geven bij welke wijziging een impairment op zou treden. Opvallend daarbij is dat nagenoeg alle ondernemingen daarbij in 2022 hetzelfde percentage gebruiken als in 2021, meestal 0,5% of 1,0% wijziging van de disconterinsgvoet. Dit is opvallend, aangezien de ontwikkelingen in 2022 zorgen voor een hogere volatiliteit van de rentes en daarom aanleiding geven om informatie te verstrekken over de sensitiviteit voor mogelijk grotere wijzigingen in de disconterinsgvoet. De daadwerkelijke toenames van de disconteringsvoeten in 2022 gaan de 0,5% en 1,0% ver te boven.

Groeipercentage

IAS 36.36 stelt dat voor de kasstroomprognoses na de initiële periode van maximaal 5 jaar waarvoor specifieke budget informatie wordt gebruikt, gebruik wordt gemaakt van extrapolatie op basis van een groeivoet. Dit percentage is stabiel of neemt af, tenzij een stijging van het percentage aansluit bij objectieve informatie over patronen over de levensduur van een product of sector. Waar dat gepast is, is het groeipercentage nul of negatief.

Uit Tabel 4 blijkt dat ook voor de groeivoet de meerderheid, maar wel een lager aantal dan bij de disconteringsvoet, meerdere percentages of een bandbreedte toelicht (26 ondernemingen, 52%). De gemiddelde groeivoet is minder gestegen dan de disconteringsvoet. De gemiddelde groeivoet is gestegen van 2,2% naar 2,7% en de mediaan is gestegen van 1,8% naar 2,0%. Van de 45 ondernemingen die een groeivoet toelichten, hebben 23 deze gelijk gehouden aan de groeivoet die in 2021 is gehanteerd. Vergelijkbaar met de sensitivi­teitsanalyse voor de disconteringsvoet lichten de meeste ondernemingen toe wat de impact is van een wijziging van de groeivoet met een bepaald percen­tage (16 ondernemingen versus 11 ondernemingen die aangeven bij welke wijziging sprake is van een impairment). Nagenoeg alle ondernemingen hanteren hierbij een percentage van 0,5% of 1,0% en bij alle ondernemingen is dat percentage gelijk aan het percentage dat in 2021 is gehanteerd.

Tabel 4.

Toelichting over disconteringsvoet en groeivoet.

Disconteringsvoet Groeivoet
n % n %
Toelichting veronderstellingen
Bandbreedte of meerdere percentages vermeld 40 80 26 52
Een enkel percentage vermeld 6 12 19 38
Geen toelichting van het percentage 4 8 5 10
Totaal 50 100 50 100
Toegepaste rate(s) gestegen t.o.v. 2021 40 87 19 42
Toegepaste rate(s) gedaald t.o.v. 2021 5 11 3 7
Toegepaste rate(s) gelijk t.o.v. 2021 1 2 23 51
46 100 45 100
Toelichting sensitiviteit
Vermelding van aanpassing die leidt tot impairment 13 26 11 22
Vermelding impact van x% aanpassing op realiseerbare waarde 22 44 16 32
Vermelding dat geen redelijke verandering tot een bijzondere waardevermindering zou leiden 7 14 8 16
Niet vermeld en/of niet van toepassing 8 16 15 30
50 100 50 100
Gehanteerd percentage voor sensitiviteitsanalyse
0,5% 11 50 8 50
1% 6 27 6 38
Anders 5 23 2 12
22 100 16 100
Gehanteerd percentage voor sensitiviteitsanalyse
Hoger dan 2021 1 5 - -
Lager dan 2021 - - - -
Gelijk aan 2021 20 90 16 100
Methode gewijzigd 1 5
22 100 16 100

3.2.1.2. Pensioenverplichtingen

De hoge inflatie en rente hebben verschillende effecten op de omvang van penisoenverplichtingen. In zijn speech getiteld “Inflatie en pensioenen: licht aan de horizon” gaat DNB-president Klaas Knot hierop in en stelt (Knot 2023): “Om simpel te beginnen: we weten dat inflatie de ontwaarding van geld betekent. Voor een pensioendeelnemer betekent dit dat het opgebouwde pensioenkapitaal als gevolg van inflatie minder koopkrachtig wordt. Maar dit is niet het hele verhaal. Werknemers krijgen een loon – en een deel van dat loon bestaat uit pensioenpremies. In de praktijk stijgen de nominale lonen als de prijzen stijgen. Dit hebben we recent voor een deel ook gezien. De lonen stegen, alhoewel nog niet overal in dezelfde mate als de inflatie. En de pensioenpremies stijgen dus mee. Bovendien worden de premies belegd in een omgeving met mogelijk hogere inflatieverwachtingen – en daarmee hogere rentes - met als resultaat dat met deze premies meer pensioen kan worden opgebouwd. Anders gezegd: toekomstige pensioenpremies genieten een zekere mate van inflatiebescherming.

Pensioenfondsen hebben de ambitie om pensioen mee te laten groeien met de prijsstijgingen, stelt de Pensioenfederatie in oktober 2022 (PensioenFederatie 2022). Uit een rondgang onder hun leden bleek dat van de pensioenfondsen die reeds een besluit hadden genomen het overgrote deel in 2023 het pensioen zou verhogen. In een column in juni 2022 becommenta­rieerde de federatie al dat hoewel de pensioenpot kleiner wordt doordat obligaties minder waard worden als de rente omhoog gaat, met de stijgende rente de pensioenen toch omhoog kunnen. WTW publiceert jaarlijks de door een selectie van grote ondernemingen gehanteerde aannames bij het bepalen van de verplichting uit hoofde van hun toegezegde pensioenregelingen (DB). WTW rapporteert dat de gemiddelde disconteringsvoet voor alle in de studie opgenomen landen is gestegen. De toegepaste inflatiepercentages zijn gestegen voor Duitsland, de Verenigde Staten, Japan en Zwitserland, maar op basis van de Retail Price Index licht gedaald voor het Verenigd Koninkrijk (WTW 2023). Het U.S. Bureau of Labor Statistics (2022) rapporteert een loonstijging van 5% over 2022 in de Verenigde Staten en Eurostat (2023) een stijging van 4,4% in de Europese Unie en 4,0% in de eurozone.

Óf en op welke wijze de gestegen inflatie en rentes van invloed zijn op de in de jaarrekening opgenomen pensioenverplichtingen hangt af van de aard van de pensioenregeling. Met 37 ondernemingen (74%) biedt het overgrote deel van de onderzochte ondernemingen een combinatie aan van toegezegd-pensioenregelingen en toegezegde-bijdrageregelingen. Eén onderneming heeft toegelicht geen pensioenregeling aan te bieden, negen bieden hun werknemers alleen een toegezegd-pensioenregeling aan en slechts drie alleen een toegezegde-bijdrageregeling. In totaal bieden dus 46 ondernemingen (92%) één of meer toegezegd-pensi­oenregelingen aan. Bij 32 ondernemingen is de bepaling van de pensioenverplichting aangemerkt als een belangrijke schatting.

Voor de bepaling van de uit hoofde van het toegezeg­de pensioen op te nemen verplichting moet een aantal financiële schattingen worden gemaakt, zoals ten aanzien van toekomstige stijgingen van salarissen, inflatie en de te hanteren disconteringsvoet. Sommige plannen koppe­len de doorlopende betalingen voor gepensioneerden ook expliciet aan de inflatie en een dergelijke indexering kan ook een impact hebben op de actuariële verplichting voor inactieve deelnemers.

De toegenomen inflatie en rentes hebben een tegengesteld effect op de pensioenverplichtingen. Toe­nemende inflatie en hieraan gerelateerde verwachte salarisstijgingen en pensioenindexaties leiden tot een hogere verplichting, terwijl de stijging van de disconteringsvoet veelal geleid heeft tot een daling van de verplichting uit hoofde van toegezegde pensioenrechten.

IAS 19.144 vereist dat een onderneming de significante actuariële veronderstellingen voor het bepalen van de pensioenverplichting toelicht. Op grond van IAS 19.145 moet daarnaast via een gevoeligheidsanalyse inzicht worden gegeven in de bedragen, timing en onzekerheid van toekomstige kasstromen:

  • voor elke belangrijke gehanteerde veronderstelling dient te worden aangegeven wat het effect is op de pensioenverplichting van een ‘redelijkerwijs mogelijke’ wijziging in de gehanteerde veronderstelling;
  • de methoden en veronderstellingen die zijn gehanteerd in de gevoeligheidsanalyse en de beperkingen van de gehanteerde methode(n);
  • details van wijzigingen ten opzichte van de vorige verslagperiode in de gehanteerde methoden en veronderstellingen, met vermelding van de reden(en) van de wijziging(en).

Een goed voorbeeld van een toelichting van de gehanteerde veronderstellingen en sensitiviteitsanalyse is opgenomen in de jaarrekening van Airbus SE, zie Figuur 5.

Figuur 5.

Best practice voorbeeld toelichting van de gehanteerde veronderstellingen, Airbus SE, Annual Report 2022, pagina 53 en 56.

In het onderzoek hebben we ons op de volgende ver­onderstellingen geconcentreerd:

  • disconteringsvoet
  • inflatiepercentage
  • verwachte salarisstijging
  • verwachte pensioenstijging

Zoals uit Tabel 5 blijkt, hebben 45 ondernemingen de gehanteerde disconteringsvoet toegelicht. Van de ondernemingen met een toegezegd-pensioenregeling heeft één onderneming dit niet gedaan. De reden hiervoor is dat de post voor de entiteit immaterieel is. Alle ondernemingen lichten in 2022 een hogere disconteringsvoet toe dan in 2021. Bij twee ondernemingen is de disconteringsvoet gestegen met (iets) minder dan 1%-punt, bij acht ondernemingen met 1–2%-punt en bij 35 ondernemingen is de stijging meer dan 2%-punt. De gemiddelde disconteringsvoet bedroeg in 2021 2,2% (mediaan 1,7%) en is in 2022 gestegen naar 4,5% (mediaan 4,2%), een gemiddelde stijging van 2,3%-punt.

Tabel 5.

Toelichting over actuariële veronderstellingen en sensitiviteit.

Disconteringsvoet Inflatie Salaris stijging Pensioen stijging
n % n % n % n %
Toegezegd-pensioenregeling 46 100 46 100 46 100 46 100
Toelichting veronderstellingen
Bandbreedte of meerdere percentages vermeld 36 78 15 33 27 59 13 28
Een enkel percentage vermeld 9 20 6 13 12 26 12 26
Geen toelichting van het percentage 1 2 25 54 7 15 21 46
Totaal 46 100 46 100 46 100 46 100
Toegepaste rate(s) gestegen t.o.v. 2021 45 100 16 76 28 72 22 88
Toegepaste rate(s) gedaald t.o.v. 2021 - 0 3 14 4 10 1 4
Toegepaste rate(s) gelijk t.o.v. 2021 - 0 1 5 7 18 2 8
Toegepaste rate(s) niet toegelicht in 2021 - 0 1 5 - 0 - 0
45 100 21 100 39 100 25 100
Stijging 0–0.99%-punt 2 4 15 94 24 86 20 91
Stijging 1–2%-punt 8 18 1 6 4 14 2 9
Stijging >2%-punt 35 78 - 0 - 0 - 0
45 100 16 100 28 100 22 100
Toelichting sensitiviteit
Sensitiviteitsanalyse opgenomen 45 98 15 33 23 50 20 43
Geen sensitiviteitsanalyse opgenomen 1 2 31 67 23 50 26 57
46 100 46 100 46 100 46 100
Gehanteerd percentage voor sensitiviteitsanalyse
0,10% 1 2 2 13 3 13 1 5
0,25% 5 11 1 7 2 9 4 20
0,50% 30 67 9 60 16 69 14 70
0,75% 1 2 - 0 - 0 - 0
1,00% 7 16 3 20 2 9 1 5
1,50% 1 2 - 0 - 0 - 0
45 100 15 100 23 100 20 100
Hoger dan 2021 1 2 1 7 - 0 - 0
Lager dan 2021 - 0 - 0 - 0 - 0
Gelijk aan 2021 44 98 14 93 22 96 20 100
Nieuw opgenomen in 2022 - 0 - 0 1 4 - 0
45 100 15 100 23 100 20 100

Van de 21 ondernemingen die het inflatiepercentage hebben toegelicht, hebben 16 ondernemingen een stij­ging laten zien, waarvan 94% tussen de 0%–0,99%. Eén onderneming licht een stijging in de bandbreedte tussen 1%–2% toe, voor een groot deel gedreven door een stij­ging in het maximumpercentage in de Eurozone van 1,8% in 2021 naar 5,8% in 2022. Drie ondernemingen lieten een daling zien ten opzichte van het afgelopen jaar, waarvan er twee gelinkt zijn aan VK pensioenregelingen en één aan pensioenregelingen waarbij niet duidelijk is welke landen het betreft. De aan de VK gelinkte dalingen zijn in lijn met het eerdergenoemde onderzoek van WTW. Het gemiddelde inflatiepercentage is in 2022 met 0,33% (mediaan: 0,23%) naar 3,05% (mediaan: 2,64%) gestegen (2021: 2,72%, mediaan: 2,4%).

Salarisstijging was de tweede meest genoemde ver­onderstelling in 39 jaarverslagen. Het beeld is breed vergelijkbaar met de veranderingen voor inflatie. Van de 39 ondernemingen laten 28 (72%) een stijging zien in hun toegepaste percentages, terwijl zeven ze op hetzelfde niveau houden als voorgaand jaar. In vier jaarrekeningen zijn de percentages (licht) gedaald. De reden hiervoor zijn in twee gevallen VK pensioenplannen, een keer een bevroren VS plan en voor de rest worden toegezegd-pensioenplannen in Turkije en Brazilië genoemd. Bij 24 ondernemingen is de salarisverwachting gestegen met (iets) minder dan 1%-punt en bij vier ondernemingen met 1–2%-punt. De gemiddelde verwachte salarisstijging bedroeg in 2021 3,21% (mediaan 2,67%) en is in 2022 gestegen naar 3,64% (mediaan 3,12%); een gemiddelde stijging van 0,43%-punt.

De laatste onderzochte veronderstelling is de verwachte pensioenstijging, deze is toegelicht door 25 ondernemingen. Hiervan laten 22 ondernemingen een stijging zien, twee houden de verwachte stijging op hetzelfde niveau als voorgaand jaar en één laat een daling zien (0,05%), die zoals bij de andere veronderstellingen betrekking heeft op een VK pensioenregeling. De gemiddelde verwachte pensioenstijging is in 2022 met 0,37% (mediaan: 0,24%) naar 3,22% (mediaan: 2,6%) gestegen (2021: 2,85%, mediaan: 2,36%).

Ondernemingen geven op verschillende manieren inzicht in de veronderstellingen die relevant zijn voor de verwachte toekomstige pensioenbetalingen. Van de 46 ondernemingen met een toegezegd-pensioenregeling lichten 42 ondernemingen naast de disconteringsvoet minimaal één andere aanname, zoals inflatiepercentages, salarisstij­gingen of pensioenstijgingen, toe. Hierbij lichten 14 ondernemingen naast de disconteringsvoet nog salaris- en pensioenveronderstellingen toe, terwijl 10 ondernemingen naast de disconteringsvoet ook inflatie en salarisstijging toelichten. Negen ondernemingen hebben alle vier onderzochte veronderstellingen toegelicht. Slechts drie hebben alleen een toelichting van de disconteringsvoet opgenomen.

Van de drie ondernemingen die alleen de disconte­ringsvoet toegelicht hebben, geven twee aan de pensioenverplichtingen niet als belangrijke schatting te zien. De derde onderneming heeft naast de disconteringsvoet ook het verwachte rendement van plan assets toegelicht.

Opvallend in Tabel 5 is dat voor de sensitiviteits­analyse van de disconteringsvoet, op één na, alle ondernemingen in 2022 dezelfde percentages hanteren voor de sensitiviteitsanalyse als in 2021. Bij 36 ondernemingen (80%) ligt dit percentage op 0,5% of lager en het hoogste gehanteerde percentage is 1,5%. De toegenomen volatiliteit van de rentes zou naar verwachting ook leiden tot een hogere ‘redelijkerwijs mogelijke’ wijziging in de gehanteerde veronderstelling voor de disconteringsvoet. Bij alle ondernemingen ligt het gehanteerde percentage aanmerkelijk lager dan de in 2022 waargenomen stijging van de disconteringsvoet van gemiddeld 2,3%-punt. Voor de andere drie veronderstellingen in ons onderzoek geldt een vergelijkbaar beeld. Op één na hebben alle ondernemingen dezelfde inflatiesensitiviteit gehanteerd als voorgaand jaar. Het meest gehanteerde percentage is 0,5% of lager bij 80% van de ondernemingen, terwijl de resterende ondernemingen 1% hanteren. Alle ondernemingen die een sensitiviteitsanalyse van salarisstijgingen (22) of pensioenstijgingen (20) toelichten passen dezelfde percen­tages toe als in 2021. Eén onderneming heeft in 2022 voor het eerst een sensitiviteit op salarisstijgingen opgenomen. Bij de sensitiviteitsanalyse op salarisstijging wordt door 91% van de ondernemingen een percentage van 0,5% of lager toegepast, 9% gebruikt het maximumpercentage van 1%. Bij pensioenstijgingen is het beeld vergelijkbaar – 95% past 0,5% of lager toe en één onderneming hanteert het hoogste percentage van 1%. Gezien de stijgende inflatie en salarissen wereldwijd lijken de gehanteerde percentages lager dan een “rede­lijkerwijs mogelijke wijziging” zoals bedoeld in IAS 19.

3.2.2. Financiële instrumenten

De macro-economische ontwikkelingen kunnen de waardering van financiële instrumenten beïnvloeden en vooral ook de risico’s die zijn verbonden aan het houden van financiële instrumenten.

Informatieverschaffing over de risico’s uit hoofde van financiële instrumenten vindt plaats op basis van IFRS 7 (Finan­cial Instruments: Disclosures). Bij het totstandkomen van IFRS 7 had de IASB als doel om ondernemingen in hun jaarrekeningen te verplichten informatie te verstrekken die gebruikers ervan in staat stelt het volgende te beoordelen:

  • het belang van financiële instrumenten voor de financiële positie en prestaties van de entiteit; en
  • de aard en omvang van uit financiële instrumenten voortvloeiende risico’s waaraan de entiteit tijdens de verslagperiode en op het einde van de verslagperiode wordt blootgesteld, en de wijze waarop de entiteit deze risico’s beheerst.

Voor ons onderzoek ligt de focus op het tweede gedeelte van de doelstelling – de vraag of er voldoende informatie verstrekt is om de gebruiker in tijden van de huidige economische onzekerheden in staat te stellen de risico’s omtrent de financiële instrumenten van de ondernemingen te begrijpen.

De gevoeligheidsanalyse die wordt voorgeschreven in IFRS 7 vereist dat een onderneming bepaalt wat een ‘redelijke’ verandering is van elk type risico dat samenhangt met financiële instrumenten. In de analyse dient te worden aangegeven hoe het eigen vermogen en het resultaat worden beïnvloed, indien risicovariabelen zouden veranderen als gevolg van deze redelijke verandering. Als alternatief staat IFRS 7 ook toe om een value at risk-ana­lyse op te stellen. De gebruikte methoden en aannames dienen te worden toegelicht.

IFRS 7 is gebaseerd op een ‘through the eyes of ma­nagement’-gedachte, waarbij in de toelichting naar voren wordt gebracht welke informatie het management ge­bruikt bij het beheersen van de risico’s (De Vries and Veuger 2013). Hiermee worden jaarrekeninggebruikers in staat gesteld om de risico’s voor de financiële positie en prestaties van een onderneming te beoordelen.

ESMA benadrukt in haar jaarlijkse Public Statement “European common enforcement priorities for 2022 annual financial reports” (ESMA 2022) dat in de jaarreke­ning duidelijk moet worden toegelicht in welke mate een onderneming wordt blootgesteld aan risico’s die volgen uit de macro-economische veranderingen. Hierbij wordt vermeld dat, indien materieel, een gedetailleerde gevoeligheidsanalyse van de risico’s opgenomen moet worden, met daarbij een beschrijving van de methodologie en de aannames die zijn toegepast en de wijzigingen ten opzichte van voorgaand jaar.

In het onderzoek hebben we gekeken naar de verstrekte toelichting over het valutarisico en het renterisico. Uit Tabel 6 blijkt dat slechts één van de onderzochte ondernemingen het percentage voor de gevoeligheidsanalyse van valutarisico’s heeft aangepast in 2022. Van de 28 ondernemingen die een gevoeligheidsanalyse toelichten, houdt 75% in 2022 een percentage van +10% en -10% aan voor de gevoeligheidsanalyse voor valutarisico’s. Er zijn slechts twee ondernemingen die een percentage hoger dan 10% voor de gevoeligheidsanalyse hebben toegepast, terwijl vijf ondernemingen een lager percentage hebben toegepast. Dit is opmerkelijk gezien de grotere volatiliteit van wisselkoersen in 2022. Sinds eind 2021 werd de EUR/USD-koers bijvoorbeeld beïnvloed door ontwikkelingen in de renteverschillen tussen de eurozone en de VS en in 2022 heeft de koers zich bewogen tussen 0,96 en 1,14.

Tabel 6.

Toelichting gevoeligheidsanalyse financiële instrumenten.

Toelichting sensitiviteit Valutarisico Renterisico
n % n %
Sensitiviteitsanalyse opgenomen 28 56 31 62
Value at risk opgenomen 17 34 13 26
Geen sensitiviteitsanalyse opgenomen 5 10 6 12
50 100 50 100
Gehanteerde wijziging voor sensitiviteitsanalyse
20% 2 7 0 0
10% 21 75 0 0
5% 4 14 0 0
3% 0 0 1 3
1.25% 0 0 1 3
1% 1 4 20 67
0.50% 0 0 6 20
0.25% 0 0 1 3
0.10% 0 0 1 3
28 100 30 100
Hoger dan 2021 1 4 4 13
Lager dan 2021 0 0 0 0
Gelijk aan 2021 27 96 27 87
28 100 31 100

Verder valt op dat vijf ondernemingen helemaal geen gevoeligheidsanalyse voor valutarisico’s in de toelichting hebben opgenomen, in vier van de vijf gevallen was dit vanwege het niet significante valutarisico van de onderneming. Voor één onderneming is het onduidelijk waa­rom de gevoeligheidsanalyse niet opgenomen is.

In één van de onderzochte jaarrekeningen is vermeld dat alhoewel de volatiliteit van de wisselkoersen in de markten waarin de groep actief is in het bereik van +/- 10% lag gedurende 2022, voor de gevoeligheidsanalyse voor valutarisico’s een percentage van 5% is gehanteerd. Een nadere toelichting voor deze keuze is niet gegeven. Dit lijkt niet in lijn met de door IFRS 7 voorgeschreven ‘redelijke’ verandering van het valutarisico.

De gehanteerde percentages voor renterisico’s zijn bij vier ondernemingen aangepast in 2022. In de opgenomen toelichtingen in de jaarrekeningen van ondernemingen die de gehanteerde gevoeligheids- percentages in 2022 hebben aangepast blijkt niet dat zij dit hebben gedaan als gevolg van de macro-economische veranderingen in 2022. Bijna 90% van de ondernemingen heeft de percentages voor de gevoeligheidsanalyses van renterisico’s niet aangepast in 2022 en heeft ook geen toelichting opgenomen waarom deze percentages niet aangepast zijn. Echter, 43% van deze ondernemingen heeft het renterisico wel toegelicht als risico voor de onderneming elders in het jaarverslag.

Ook voor het renterisico is in de jaarrekening van de eerder genoemde onderneming vermeld dat gedurende 2022 een rentestijging in de bandbreedte van 2–4,5% gezien werd in de markten waarin de groep actief is, maar dat zij voor de gevoeligheidsanalyse voor renterisico’s een percentage van 1% hanteert. Een nadere toelichting voor deze keuze wordt niet gegeven. Voor de beoordeling van de renterisico’s van een onderneming heeft de jaarrekeninggebruiker een gevoeligheidsanalyse op basis van een hoger gevoeligheidspercentage nodig.

Tijdens het onderzoek naar de toelichtingen in het kader van IFRS 7 viel tevens op dat, met name bij banken, het te­rugvinden van de relevante informatie niet altijd eenvoudig is. Dit was ook een van de conclusies uit het onderzoek van Bout (2011). Oorzaken hiervan zijn dat de toelichtingen geen vaste plaats hebben in de jaarverslagen en dat de banken (deels vrijwillig) grote hoeveelheden informatie omtrent marktrisico’s verstrekken. De omvang van de verstrekte data maakt het lastiger om die te interpreteren.

3.2.3. Hyperinflatie

IAS 29 is van toepassing als een economie is geclassificeerd als hyperinflatoir. De standaard specificeert geen inflatiepercentage voor een economie om als hyperinflatoir aangemerkt te worden, maar beschrijft de kenmerken van een dergelijke economische omgeving.

Bij de toepassing van IAS 29 wordt het in een stabiele valuta gerapporteerde eigen vermogen van het afgelopen jaar door twee factoren beïnvloed:

  • het resulterende positieve of negatieve effect van het presenteren van balansposten en de posten van de winst-en-verliesrekening uitgedrukt in koopkracht­eenheden van de functionele valuta per de rapporteringsdatum vanaf de datum waarop ze voor het eerst werden opgenomen (‘restatement’); en
  • het effect van de omrekening van de aangepaste resultaten en financiële posten in de presentatievaluta tegen de koers per balansdatum.

Hierbij ontstaat een verschil tussen het eindvermogen van het vorige jaar en het beginvermogen van het huidige jaar. Er zijn geen specifieke richtlijnen in IAS 29 opgenomen die bepalen waar dit verschil gepresenteerd moet worden in het jaar waarin een entiteit IAS 29 voor het eerst toepast. Het IFRS Interpretation Committee behandelde per agendabesluit in maart 2020 de presentatie van de restatement en omrekening op een doorlopende basis, maar hield niet specifiek rekening met de presentatie bij eerste toepassing. Naar onze mening kunnen die in het besluit uiteengezette principes ook bij eerste toepassing van IAS 29 aangewend worden. Dat wil zeggen dat de presentatie van de koopkracht aanpassings- en omrekeningeffecten een van deze twee benaderingen kan volgen:

  • het gecombineerde effect van aanpassing in overeenstemming met IAS 29 en omrekening in overeenstemming met IAS 21 als een nettowijziging in niet-gerealiseerde resultaten (OCI); of
  • het omrekeningseffect via niet-gerealiseerde resultaten en het restatement effect als een wijziging in het eigen vermogen.

In het onderzoek hebben we zowel gefocust op de verwerking van de eerste toepassing van IAS 29 voor dochterondernemingen met Turkse lira als presentatievaluta als op de verwerking op doorlopende basis (zie Tabel 7).

Tabel 7.

Verwerking impact hyperinflatie op de jaarrekening.

Aanpassing van het overzicht van het totaalresultaat en de balans voor inflatie (IAS29.9) Cumulatieve aanpassing eerste toepassing hyperinflatie (Turkije) op beginstand eigen vermogen Aanpassing van het belang in het eigen vermogen van de dochteronderneming na eerste verwerking
n % n % n %
Totaal 25 100 19 100 25 100
Verwerkingswijze toegelicht 17 68 10 53 15 60
Immateriële impact op jaarrekening toegelicht 6 24 5 26 6 24
Toelichting niet opgenomen 2 8 4 21 4 16
25 100 19 100 25 100
Verwerkt via winst-en-verliesrekening 15 88 1 10 3 20
Verwerkt in het overig totaalresultaat 2 12 1 10 8 53
Verwerkt in het eigen vermogen - 0 8 80 4 27
17 100 10 100 15 100

De helft (25) van de entiteiten in onze onderzoeks­populatie heeft deelnemingen met een functionele valuta in een hyperinflationaire economie. Het betreft met name Turkije (19 ondernemingen) en Argentinië (19 ondernemingen). Voor groepen met dochterondernemingen in Turkije was 2022 het jaar van eerste toepassing van IAS 29. Vijf entiteiten schatten de impact als immaterieel en vier hebben er geen toelichting over opgenomen. We zien diversiteit in de praktijk van de verwerking van eerste toepassing van IAS 29. Van de tien ondernemingen boeken acht (80%) de impact via het eigen vermogen, één (10%) onderneming boekt de impact via het totaalresultaat en één via de winst-en-verliesrekening. De vervolgverwerking van de impact op de openingsstand van het eigen vermogen laat ook diversiteit in de verwerking zien. Een kleine meerderheid van 53% (acht ondernemingen) boekt het verschil via het totaalresultaat, 27% (vier ondernemingen) via het eigen vermogen en 20% (drie ondernemingen) via de winst-en-verliesrekening. De laatste optie, de verwerking via de winst-en-verliesrekening, lijkt niet in lijn met de eerdergenoemde uitspraak van de IFRIC.

De dochterondernemingen boeken een nettowinst of -verlies in de winst-en-verliesrekening door de uitdrukking van de niet-monetaire posten in koopkrachteenheden per jaareinde op grond van IAS 29.9. Bij de consolidatie van de ondernemingen zouden we deze winst of dit verlies in de winst-en-verliesrekening van de groep verwachten. Bij 15 ondernemingen (88%) is dit het geval, terwijl dit bij twee anderen (12%) via het overig totaalresultaat geschiedt.

4. Conclusies en slotbeschouwing

Het jaar 2022 werd gekenmerkt door een diversiteit aan (aan elkaar gerelateerde) ontwikkelingen, zoals geopolitieke conflicten, problemen met de toeleveringsketen, tekort aan grondstoffen, inflatie, waaronder stijgende energieprijzen en stijgende rentes. Deze wereldwijde gebeurtenissen hebben ook impact op de jaarrekeningen van de grootste Europese beursgenoteerde ondernemingen. De meeste ondernemingen hebben het bestuursverslag en de algemene toelichtingparagraaf gebruikt om de impact van de macro-economische en geopolitieke invloed op de onderneming en haar jaarrekening te bespreken.

Figuur 6.

Best practice toelichting eerste toepassing Hyperinflatie, ING Group NV, Annual Report 2022, pagina 198.

In dit onderzoek hebben we ons op een aantal ba­lansposten geconcentreerd, die in grote mate afhankelijk zijn van (economische) veronderstellingen en door ondernemingen vaak als belangrijke schattingen aangeduid zijn waardoor de standaarden informatie over aannames en sensitiviteiten voorschrijven. In het algemeen zijn de effecten van stijgende rentes en infla­tie weerspiegeld in de gehanteerde veronderstellingen voor de posten die hierdoor geraakt worden, zoals de waardering van immateriële en materiële vaste activa en pensioenverplichtingen.

IFRS vereist daarnaast dat ondernemingen de redelijkerwijs mogelijke wijzigingen toelichten bij de gevoeligheidsanalyse voor zowel impairment tests voor immateriële en materiële vaste activa (IAS 36), toege­zegd-pensioenregelingen (IAS 19) als ook financiële instrumenten (IFRS 7). Ons onderzoek laat echter zien dat in het overgrote deel van de jaarrekeningen de percentages in de gevoeligheidsanalyses de gewijzigde macro-economische omstandigheden per eind december 2022 genegeerd zijn. In plaats daarvan zijn de in 2021 gehanteerde percentages aangehouden zonder verdere uitleg. Hiermee zijn de ondernemingen niet aan de oproep van ESMA tegemoetgekomen.

Bij hyperinflatie zien we diversiteit in verwerking en beperkte toelichtingen rond de manier van eerste toepassing en de vervolgverwerking van de impact op het beginsaldo van het eigen vermogen door het aanpassen aan de relevante koopkrachteenheden en het effect van de omrekening. Hier is nog ruimte voor verbetering.

Prof. dr. A.J. Brouwer RA – Arjan is partner bij PwC en hoogleraar externe verslaggeving aan de Vrije Universiteit Amsterdam.

D. Meijn – Deborah is senior associate binnen het National Office van PwC.

N. van der Reijden BA (Hons) CA – Nina is senior manager binnen het National Office van PwC.

Dankwoord

De auteurs bedanken Tanya van Eijk en Arno Swanepoel voor hun ondersteuning bij de dataverzameling.

Noten

Literatuur

  • AFM [Autoriteit Financiële Markten] (2012) Bijzondere waardevermindering van activa Toezicht Financiële Verslaggeving. Amsterdam.
  • ESMA [European Securities and Markets Authority] (2013) European enforcers review of impairment of goodwill and other intangible assets in the IFRS financial statements. Parijs.
  • Glendening M (2017) Critical Accounting Estimate Disclosures and the Predictive Value of Earnings. American Accounting Association. Accounting Horizons 31(4): 1–12. https://doi.org/10.2308/acch-51801
  • Kuipers I, Ter Hoeven R (2013) Bijzondere waardeverminderingen in de jaarrekening. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 87(12): 507–524. https://doi.org/10.5117/mab.87.13902
  • Van Daelen M, De Groot J (2014) Risicoverslaggeving in het directieverslag in beweging. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 88(12): 543–555. https://doi.org/10.5117/mab.88.31213

Bijlage 1: Lijst van onderzochte ondernemingen

Adidas AG

Adyen NV

Koninklijke Ahold Delhaize NV

Airbus SE

Air Liquide SA

Allianz SE

Anheuser-Busch In Bev SA/NV

ASML Holding NV

Axa SA

Banco Bilbao Vizcaya Argentaria S.A.

Banco Santander S.A.

BASF S.E.

Bayer AG

Bayerische Motoren Werke AG

BNP Paribas S.A.

CRH plc

Danone S.A.

Deutsche Börse AG

Deutsche Post AG

Deutsche Telekom AG

Enel SpA

Eni SpA

EssilorLuxottica SA

Flutter Entertainment plc

Hermès International SA

Iberdrola SA

Industria De Diseno Textil SA

Infineon Technologies AG

ING Groep NV

Intesa Sanpaolo SpA

Kering SA

L’Oreal SA

Lvmh Moet Hennessy Vuitton SE

Mercedes-Benz Group AG

Muenchener Rueckversicherungs-Gesellschaft AG

Nokia Oyj

Nordea Bank Abp

Pernod Ricard SA

Prosus NV

Safran SA

Sanofi SA

Sap SE

Schneider Electric SE

Siemens AG

Stellantis NV

TotalEnergies SE

UniCredit SpA

Vinci SA

Volkswagen AG

Vonovia SE

login to comment