Literature Review |
Corresponding author: Abe de Jong ( ajong@rsm.nl ) Academic editor: Annemarie Oord
© 2024 Abe de Jong.
This is an open access article distributed under the terms of the Creative Commons Attribution License (CC BY-NC-ND 4.0), which permits to copy and distribute the article for non-commercial purposes, provided that the article is not altered or modified and the original author and source are credited.
Citation:
de Jong A (2024) Ondernemingsfinanciering in het MAB, 1924–2024. In: Majoor B, Gold A, Oord A (Eds) Jubileum 100 jaar MAB. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 98(5): 263-270. https://doi.org/10.5117/mab.98.127531
|
Ondernemingsfinanciering is een vakgebied binnen de bedrijfseconomie. Het Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, voorheen Maandblad voor Accountancy en Bedrijfshuishoudkunde (MAB), publiceert al een eeuw belangrijke bijdragen aan dit vakgebied voor een brede kring van Nederlandse lezers, van academici tot professionals in de praktijk van accounting en financieel management. In dit artikel wordt een beschrijving gegeven van de ontwikkeling van de klassieke Nederlandse theorievorming en discussie hierover, naar moderne theorie. Ook wordt aandacht besteed aan empirische studies met Nederlandse data, die met name in de afgelopen vijftig jaar zijn gepubliceerd.
Ondernemingsfinanciering, MAB, geschiedenis, vermogensstructuur, bedrijfseconomie, wetenschap
Dit artikel geeft een overzicht van de geschiedenis van het denken over ondernemingsfinanciering in Nederland, op basis van een eeuw artikelen in dit maandblad. Dit is praktisch relevant, omdat de huidige Nederlandse praktijk gebaseerd is op traditionele en moderne ideeën. In een meer internationaal wordende economie is de buitenlandse literatuur over de jaren steeds belangrijker geworden.
In 1924 verscheen het Maandblad voor Accountancy en Bedrijfshuishoudkunde (MAB) voor het eerst onder redactie van de Amsterdamse hoogleraar Th. Limperg en vier mede-redacteuren. Volgens de inleiders was er behoefte aan een onafhankelijk vakblad, waarin naast accountancy- ook bedrijfseconomische vraagstukken aan bod konden komen. Ondertussen is er meer dan een eeuw verstreken. Het Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie – de nieuwe naam vanaf 1989 – is uitgegroeid tot het belangrijkste tijdschrift waarin wetenschappelijk onderbouwde bijdragen over de Nederlandse bedrijfseconomie worden gepubliceerd.
Ondernemingsfinanciering is in de afgelopen eeuw een vast bestanddeel van het MAB geweest. Ondanks het feit dat het zwaartepunt altijd bij de accountancy heeft gelegen, zijn alle belangrijke ontwikkelingen in het denken over de financiering van ondernemingen in het MAB beschreven. Soms in de vorm van originele bijdrages, maar ook in besprekingen van dissertaties en leerboeken, en in polemieken tussen hoogleraren die elkaars ideeën betwistten.
In deze bijdrage geef ik een bloemlezing uit de rijke geschiedenis van het MAB waarin de financiering van ondernemingen centraal staat. De nadruk zal liggen op de theorieën voor de optimale financieringsstructuur, in het bijzonder de keuze tussen eigen en vreemd vermogen. Omdat het inhouden van winsten een belangrijke financieringsbron is, zal ik ook het uitbetalen van winsten in de vorm van dividenden en aandeleninkopen bespreken.
Het MAB is volledig digitaal beschikbaar, waarvan ik dankbaar gebruik heb gemaakt. Voor dit overzicht heb ik (i) een aantal zoektermen gedefinieerd die algemeen zijn en waar ik in de titels van artikelen naar heb gezocht; (ii) naar een aantal specifieke termen gezocht in de teksten van artikelen; (iii) acht belangrlijke Nederlandstalige boeken gekozen en gezocht op de naam van de auteur en steekwoorden in de titel; en (iv) gezocht op de namen Modigliani en Miller, omdat zij in diverse bijdragen de basis voor de moderne financieringstheorie hebben gelegd.
Toen de Amsterdamse hoogleraar Limperg met anderen in 1924 het MAB oprichtte, waren er in Nederland twee universiteiten waar de basis is gelegd voor de Nederlandse bedrijfseconomie. Naast Th. Limperg, die in 1922 als hoogleraar werd benoemd aan de Gemeentelijk Universiteit Amsterdam (later de Universiteit van Amsterdam), was in 1921 N.J. Polak benoemd aan de Nederlandsche Handels-Hoogeschool (de voorloper van Erasmus Universiteit Rotterdam). Polaks dissertatie uit 1921, Eenige grondslagen voor de financiering der onderneming, werd een standaardwerk, tot en met het verschijnen van de negende druk in 1950, na Polaks plotselinge overlijden in 1948. Limpergs werk op het gebied van ondernemingsfinanciering werd in eerste instantie gepubliceerd in collegedictaten, zoals het vierdelige Leer der financiering. In deze dictaten zijn veel originele normatieve gedachten uitgewerkt, wordt literatuur uit Engeland, Duitsland en de Verenigde Staten beschreven, en wordt er vooral kritisch naar Polaks werk gekeken. Hoewel in Nederland om deze reden van de Amsterdamse en Rotterdamse school werd gesproken, zijn de verschillen door een moderne bril bezien niet zo groot. Er was wel een belangrijk verschil. Limperg werkte vanuit boekhoudkundige principes en accounting-grootheden naar prescriptieve modellen voor optimale financiering. Polak was iets pragmatischer en zocht voor verschillende financieringsproblemen naar de beste oplossing, zonder een uniform denkmodel na te streven.
Limpergs belangrijkste bijdrage is de vervangingswaardetheorie waarin een onderneming die streeft naar continuïteit ervoor moet zorgen dat de opbrengsten van verkopen minstens de vervangingswaarde van de gebruikte en verbruikte productiemiddelen opleveren, en een vergoeding voor de financiers. Dit in tegenstelling tot de voordien gebruikte historische kostprijzen. Zeker in de Eerste Wereldoorlog en het interbellum, met hoge inflatie, was dit onderscheid belangrijk. Nu was dit vraagstuk in eerste instantie belangrijk voor de winstbepaling, maar ook relevant voor financiering. Limpergs rationele economische modellen voor de instandhoudingsdoelstelling beschreven hoeveel winst ondernemingen kunnen uitkeren opdat de toekomstige winstgevendheid kan worden veiliggesteld. Interne financiering, ook wel reserveringspolitiek genoemd, was een belangrijk onderwerp (
In de klassieke bedrijfseconomie was de gouden balansregel een veelbeschreven uitgangspunt. Gebaseerd op praktische overwegingen was het startpunt voor de financieringsmodellen de omloopsnelheid van de verschillende activa van de onderneming (
Na Limperg en Polak was J.L. Meij (of Mey) de belangrijkste naoorlogse bedrijfseconoom; hij was vanaf 1948 hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zijn dissertatie uit 1946, Beschouwingen over het weerstandsvermogen en de financiële reorganisatie van ondernemingen verdedigde hij aan de Katholieke Economisch Hogeschool (nu Universiteit van Tilburg). Zijn belangrijkste werk is het tweedelige Leerboek der bedrijfseconomie. De eerste druk verscheen in 1942, en in 1966 nam J.L. Bouma het werk over tot de laatste druk in 1991.
De Nederlandse literatuur was beïnvloed door met name Duitse en Amerikaanse teksten uit de vroege twintigste eeuw. In Amerika vond in de jaren 1950 en 1960 een aantal belangrijke ontwikkelingen plaats die bepalend zijn geweest voor de ontwikkeling van het vakgebied tot op dit moment, en die tot een globale harmonisatie in het denken over ondernemingsfinanciering hebben geleid. Waar in Nederland nog over verschillende scholen werd gesproken, bleek dit een schermutseling in de achterhoede te zijn.
In de moderne ondernemingsfinanciering wordt de investeringsbeslissing genomen door kasstromen te disconteren met een risicogecorrigeerde kostenvoet, en wordt de financieringsbeslissing hierna genomen, rekening houdend met de risicograad van de ondernemingsactiviteiten. Volgens
Ballendux and Van Vliet (1981) nemen het CAPM als uitgangspunt voor selectie van investeringen. Zij betogen dat alleen onder specifieke veronderstellingen het disconteren van toekomstige kasstromen met een kostenvoet die volgens het CAPM voor risico is gecorrigeerd tot de optimale investeringsbeslissing leidt. In het artikel wordt duidelijk dat de moderne methoden nog niet volledig geaccepteerd zijn.
Het werk van
Aangezien de traditionele Nederlandse literatuur sterk normatief is, zijn er weinig empirische analyses in het MAB te vinden in de vroege periode. Er waren wel enkele dissertaties met beschrijvende empirische observaties verschenen voor de Tweede Wereldoorlog, maar pas daarna kwamen er studies met data en statistische methodes in het MAB.
In het derde kwart van de twintigste eeuw vindt vanuit de Verenigde Staten een revisie plaats van de financieringstheorie.
Het MAB heeft een belangrijke rol gespeeld in het introduceren van de ideeën uit Amerika voor een Nederlands publiek. Goede voorbeelden hiervan zijn een bijdrage van
In diverse bijdragen worden de moderne inzichten nog eens over het voetlicht gebracht:
Hoewel het MAB in deze periode vooral werk publiceerde waarin nieuwe inzichten in de internationale literatuur voor Nederlandse lezers toegankelijk werden gemaakt, werden ook nieuwe ideeën gepubliceerd.
In de afgelopen vijftig jaar is Nederlands onderzoek in ondernemingsfinanciering sterk veranderd. Op dit moment zullen de meeste wetenschappers aan universiteiten zich richten op internationale tijdschriften, en hierdoor is het gebruik van Nederlandse data op de achtergrond geraakt. De lezers van de internationale journals hebben interesse in bevindingen voor Nederland, als er een ingenieuze causale test mogelijk is, door een exogene institutionele schok, of als een test kan worden gedaan die niet in andere, grotere economieën mogelijk is. Maar al in de zeventiger jaren van de vorige eeuw werden de nieuwe theorieën getest met Nederlandse data. De opkomst van statistische software-pakketten, digitale databases en steeds snellere computers heeft bijgedragen aan een snelle groei van empirisch onderzoek. Hiermee was de omslag compleet; van normatieve bedrijfseconomie van voor de Tweede Wereldoorlog naar positief onderzoek waarin moderne theorie empirisch getoetst wordt.
Diverse studies gebruiken data van Nederlandse ondernemingen om te schatten welke factoren van invloed zijn op de vermogensstructuur van beursfondsen.
Er is ook een aantal studies dat specifiek ingaat op de relatie tussen corporate governance en financiering:
De introductie van nieuwe ondernemingen aan de Amsterdamse beurs, initial public offerings of IPO’s, is in meerdere bijdrages voor het MAB onderzocht.
Nederlandse ondernemingen kunnen kasmiddelen aan aandeelhouders uitkeren als dividend, maar ook door aandelen in te kopen. Vanwege fiscale onaantrekkelijkheid zijn inkopen pas laat in de twintigste eeuw in zwang gekomen. De eerste studies over winstuitkering gaan om deze reden over dividenden.
Hoewel de meeste empirische studies over financiering en dividendpolitiek gaan, komen ook andere onderwerpen aan bod. Een interessant artikel is dat van Van Ees et al. (1997) waarin een regressiemodel wordt geschat dat de investeringen in vaste activa van ondernemingen verklaart, om zo in kaart te brengen of financieringsfricties een negatief effect op investeringen hebben. Uit het onderzoek blijkt inderdaad dat beperkte toegang tot kredieten de investeringen negatief beïnvloedt. Uit later enquête-onderzoek van
Aan de hand van een eeuw met artikelen in het MAB kunnen we constateren dat het vakgebied van ondernemingsfinanciering een enorme ontwikkeling heeft doorgemaakt. Van een geïsoleerde discussie tussen lokale scholen en een focus op normatieve uitspraken is corporate finance in Nederland veranderd in een gebied waar wereldwijd geaccepteerde theoretische concepten zijn vertaald voor Nederlandse lezers. Het MAB was een belangrijke katalysator in dit proces. Ook zijn er in de afgelopen decennia diverse empirische studies met Nederlandse data in het MAB verschenen, waardoor de resultaten vergeleken kunnen worden met internationale studies – grotendeels voor de Verenigde Staten.
In deze jubileumbijdrage is het onmogelijk om recht te doen aan alle bijdrages op het gebied van ondernemingsfinanciering. Ik heb gekozen voor relatief veel aandacht voor vermogensstructuur en dividenden. Dit impliceert dat een aantal onderwerpen voor latere beschrijvingen zijn gelaten. Het eerste onderwerp dat een bijdrage verdient is financiële instrumenten. Er zijn diverse studies in het MAB over schuldfinanciering, waarbij gedacht moet worden aan premie- en lotterijleningen, surplus-obligatieleningen, huur en leasing, achtergestelde leningen, LIONS en voorfinanciering. In het bijzonder verdienen converteerbare obligaties en warrantleningen een nadere studie, want in het MAB is ruim aandacht geweest voor deze instrumenten. Ook voor bijzondere aandelen is aandacht gewenst, zoals gedeeltelijk volgestorte aandelen die alleen op incourante markten worden verhandeld en aandelen zonder nominale waarde.
Maar hoe gaan we verder?
Mijn hoop is gevestigd op beter empirisch onderzoek. Ik zie hier drie richtingen. Ten eerste wordt veel onderzoek in de internationale finance journals uitgevoerd met Amerikaanse of wereldwijde data. Het zou een goed begin zijn om deze studies te repliceren met Nederlandse data. De data voor beursgenoteerde ondernemingen zijn al direct beschikbaar in commerciële databases, en ook voor niet-beursgenoteerde is ondernemingen zijn veel data voorhanden. Banken en andere Nederlandse financiële instellingen kunnen hier bijspringen door hun data beschikbaar te maken. Promovendi in Nederlandse PhD-trajecten zouden bijvoorbeeld korte Engelstalige artikelen in het MAB kunnen publiceren met een replicatie met Nederlandse data van een veel geciteerd artikel. Uiteraard moet dan kort de Nederlandse setting worden toegelicht, zodat de uitkomsten verantwoord kunnen worden geïnterpreteerd.
Ten tweede toont het overzicht van een eeuw MAB onderzoek aan dat er heel weinig empirisch onderzoek is gedaan tot de jaren ’80 van de vorige eeuw. Maar de eerdere periodes zijn heel interessant, omdat zij andere institutionele structuren bieden waarbinnen onderzoek gedaan kan worden. Ik denk bijvoorbeeld aan de beschrijvingen van
Ten derde kan de kloof tussen theorie en empirie beter gedicht worden, door onderzoek binnen Nederland te doen en institutionele variatie uit te nutten. Op dit moment worden geografische verschillen – bijvoorbeeld tussen landen of staten in de Verenigde Staten – gebruikt om effecten te meten en causaal te duiden. Met Nederlandse data is dit ook mogelijk, door de tijd. Een voorbeeld is een recent onderzoek naar dividendpolitiek van Nederlandse ondernemingen dat ik met Philip Fliers en Henry van Beusichem heb gedaan (
A. de Jong – Abe is hoogleraar ondernemingsfinanciering aan de Rijksuniversiteit Groningen en Monash University.
De zoekfunctie werkt op delen van woorden, dus “leningen” geeft ook “obligatieleningen” en “warrant-leningen”. Algemene termen: financiering, kapitaal, aandelen/aandeel, obligatie, lening, dividend, inkopen/inkoop, introductie, emissie, en Limperg. Specifieke termen: converteerbare obligatie, preferente aandelen, warrant lening, vermogensstructuur, en initial public offering. Nederlandstalige boeken (gezocht op delen van titels):