Literature Review
Print
Literature Review
100 jaar MAB: de ontwikkelingen in meervoudige waardecreatie door ondernemingen
expand article infoNancy Kamp-Roelands
‡ Rijksuniversiteit Groningen, Groningen, Netherlands
Open Access

Samenvatting

Dit artikel bespreekt 100 jaar MAB vanuit de ontwikkeling van meervoudige waardecreatie. Daarbij wordt ook de relatie gelegd met duurzaamheid en de transparantie daarover. Alle jaargangen van het MAB zijn onderzocht en de kernboodschappen uit de relevante artikelen zijn verwerkt in dit artikel. Het geeft een historisch overzicht van gebeurtenissen, onderzoeken en opinies gedurende 1924–2023. Daarin zien we dat ontwikkelingen uit het verleden nog steeds relevant zijn voor de huidige context waarin we denken over waardecreatie. Ook beschrijft het artikel de veranderende transparantie over meervoudige waardecreatie door ondernemingen en de opbouw van het institutionele kader tot uiteindelijk het ontstaan van de CSRD.

Trefwoorden

MAB, meervoudige waardecreatie, langetermijnwaardecreatie, integrated reporting, maatschappelijke verslaggeving, duurzaamheid, duurzaamheidsverslaggeving, CSRD

Relevantie voor de praktijk

De invulling van duurzaamheid en waardecreatie zoals die nu vanuit de CSRD wordt gevraagd, bouwt op een lange historische ontwikkeling. De artikelen in 100 jaar MAB laten zien dat de perceptie van waardecreatie zich verbreedt naar steeds meer onderwerpen en meer typen stakeholders. Voor ondernemingen en andere stakeholders is het relevant om te zien hoe en waarom de perceptie van waarde is veranderd en welke aandachtspunten tot op heden nog een rol spelen voor langetermijnwaardecreatie.

1. Inleiding

Nu het MAB 100 jaar bestaat, is dat aanleiding om aan de hand van 100 jaar artikelen in het MAB te kijken hoe de visie op meervoudige waardecreatie en de transparantie daarover zich heeft ontwikkeld. Waardecreatie is lange tijd vanuit een economisch perspectief bezien en dan vooral gekoppeld aan een geldwaarde. In de eerste MAB-artikelen zien we dat dit gekoppeld wordt aan kostwaarde en aan koopkracht, bijvoorbeeld waarde in de zin van ruil. In de laatste artikelen gaat het over meervoudige waardecreatie voor zowel de onderneming als de stakeholders, die tevens gerelateerd wordt aan de maatschappelijke uitdagingen voor de lange termijn. Naar mijn mening zijn er verschillende perspectieven op waarde, zoals een intern ondernemingsperspectief, een maatschappelijk perspectief of een persoonlijk perspectief. Hier kan soms een spanningsveld ontstaan. In dit artikel ga ik in op het ondernemingsperspectief. De invulling van wat waardecreatie is, is deels ook gerelateerd aan hoe de rol van de onderneming wordt gezien. De mondiale omgeving en macro-economische ontwikkelingen zijn daarop van invloed, maar ook de specifieke context waarin de onderneming opereert en de perceptie van het bestuur dat uiteindelijk verantwoordelijk is voor de invulling van de strategie en de onderwerpen waarover verslag wordt gedaan.

Het artikel laat zien dat er wereldwijd verschillen zijn tussen de regio’s. De ontwikkelingen in de tijd laten ook zien dat de invulling van waardecreatie zich heeft ontwikkeld van waardecreatie in isolatie – dus in relatie tot losse onderwerpen – naar een geïntegreerde visie op waardecreatie, waarin de onderlinge afhankelijkheden duidelijk aan bod komen (IIRC 2010). De invulling van wat waardecreatie is en hoe daarover moet worden gerapporteerd wordt ook steeds verder geïnstitutionaliseerd via wet- en regelgeving, via gedragscodes en corporate governance codes. Er zijn proactieve ondernemingen, instituties en personen, die zorgen voor verandering en er zijn volgers die wet- en regelgeving nodig hebben voor de invulling van wat waardecreatie zou moeten zijn. De timing van 100 jaar MAB valt samen met de implementatie van de Europese Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) die uiteindelijk voor zo’n 55.000 ondernemingen in Europa gaat gelden.1

Hoewel de CSRD veel ruimte laat aan ondernemingen om zelf invulling te geven aan de waardecreatie voor stakeholders, worden de diverse onderwerpen wel expliciet genoemd bij het vaststellen van wat relevant is (Europees Parlement en de Raad 2022). De CSRD is slechts één onderdeel van de maatregelen die de Europese Commissie neemt om in 2050 een duurzame economie te creëren, zowel op milieugebied als op sociaal gebied (European Commission Green Deal 2019, Europese Commissie Actieplan Duurzame groei financieren 2018). De transparantie over duurzaamheid wordt gezien als een noodzakelijke voorwaarde om de Europese doelstellingen te behalen (Europees Parlement en de Raad 2022). Ondernemingen, beursgenoteerd en niet-beursgenoteerd, moeten transparanter worden over duurzaamheid en de mate waarin zij bijdragen aan duurzame ontwikkeling. Ook ondernemingen die in het zakelijke netwerk zitten van de CSRD-ondernemingen zullen in het kader van ketenbeheer gestimuleerd worden om transparanter te worden over duurzaamheid. Artikel 6 van de memorie van toelichting bij de CSRD geeft aan dat duurzaamheid draait om het behalen van de duurzame ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties; de Sustainable Development Goals (Europees Parlement en de Raad 2022). De CSRD omschrijft duurzaamheidskwesties als ecologische, sociale en mensenrechten, en governance-factoren. In dit artikel worden waardecreatie en duurzaamheid soms door elkaar heen gebruikt, omdat het vergroten van positieve waardecreatie, het beperken van waardevernietiging en het behouden van waarde centraal staan bij duurzaamheid. Het gaat dan niet over de financiële waarde, maar over waarde voor stakeholders op economisch, milieu- en sociaal gebied op korte, middellange en lange termijn.

In dit artikel in het kader van 100 jaar MAB ga ik in op de ontwikkeling van de veranderende perceptie op meervoudige waardecreatie zoals die zichtbaar is in de MAB-artikelen, inclusief de artikelen die gaan over de verantwoording die daarover door ondernemingen wordt afgelegd. De perceptie van de rol van de onderneming ligt daarin verweven. Het gaat over beursgenoteerde ondernemingen en niet-beursgenoteerde ondernemingen, grote, middelgrote, kleine en micro-vennootschappen. In paragraaf 2 wordt de onderzoeksmethodiek besproken. In paragaaf 3 worden de verschillende tijdperioden en ontwikkelingen besproken en in paragraaf 4 wordt een samenvattende conclusie gegeven.

2. Onderzoeksmethodiek

De literatuurstudie omvat alle publicaties van het MAB vanaf 1924. Alle jaargangen zijn in chronologische volgorde doorgenomen. De artikelen zijn op titel gescand. Als uit een artikel duidelijk bleek dat dit niet voldeed aan het onderwerp van deze publicatie, dan is het artikel niet bekeken. Alle andere artikelen zijn stuk voor stuk geopend. De inleiding is gelezen om te kijken of het artikel binnen de selectie viel. Als dit nog niet duidelijk was, is de inhoud van het artikel verder geselecteerd op basis van de zoekwoorden: kapitaal, arbeid, waarde, maatschappij, maatschappelijk verantwoord ondernemen, sociaal, social, ESG, niet-financiële informatie, non-financial information, duurzaamheid, sustainability, milieu, klimaat, climate, integrated reporting, maatschappelijke verslaggeving, duurzaamheidsverslaggeving. Er zijn uiteindelijk ruim negentig artikelen verwerkt in deze publicatie. De eerste versie van dit artikel is met de helft gereduceerd om als MAB-artikel te kunnen dienen. Daarom doet dit samenvattende artikel vaak maar beperkt recht aan de diepgang van de artikelen zelf. Om de artikelen in een context te plaatsen, wordt ook steeds een kort overzicht gegeven van actuele ontwikkelingen in Nederland en waar relevant internationaal.

Waardecreatie wordt naar mijn mening beïnvloed door:

  • De omgevingsfactoren, die kunnen bestaan uit institutionele omgevingsfactoren zoals wet- en regelgeving en gedragscodes.
  • De specifieke context waarin de onderneming opereert, zoals zichtbaar in sectorstudies.
  • De specifieke perceptie van het bestuur van de onderneming. Hiervoor wordt de weergave zoals we die zien in verslaggeving als uitgangspunt genomen.

Er zijn veel artikelen gevonden die ingaan op de omgevingsfactoren. Er is een beperkt aantal artikelen gevonden die ingaan op specifieke sectoren. Met betrekking tot de perceptie van het bestuur is er één artikel van een voormalig bestuurder over waarde gevonden; de perceptie van het bestuur is daarom gebaseerd op de vele onderzoeken naar transparantie door ondernemingen. Jaarverslaggeving vormt een belangrijke bron om te zien wat de perceptie van ondernemingen is op waardecreatie. Daarom zijn in dit artikel ook diverse artikelen verwerkt die gaan over de transparantie door ondernemingen over waardecreatie. Op basis van de inhoud van de onderzochte artikelen is een bepaalde periode-indeling gemaakt en een titelomschrijving voor de trend die in deze periode zichtbaar was.

2.1. Indeling perioden

Voor een indeling naar perioden is gekozen voor:

  • 1924–1940: kapitalisme en socialisme;
  • 1940–1970: medezeggenschap werknemers en de dynamische organisatie;
  • 1970–1985: sociale jaarverslag in Nederland en de bredere verantwoording internationaal;
  • 1985–2000: maatschappelijk verantwoord ondernemen, met bijzondere aandacht voor milieu-aspecten;
  • 2000–2010: internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen en ketenverantwoordelijkheid;
  • 2010–2020: geïntegreerde benadering van ondernemen, met aandacht voor het bedrijfsmodel, langetermijnwaardecreatie, geïntegreerd rapporteren, multikapitalisme, innovatie en co-creatie;
  • 2020-heden: meer regulering omtrent een gezamenlijke transitie naar een duurzame samenleving.

2.2. Beperkingen

Een beperking van dit onderzoek is dat er niet is gekeken naar de ontwikkelingen binnen monetaire waardecreatie, zoals de vervangingswaardeleer of andere waarderingsgrondslagen. Ook worden de ontwikkelingen in financiële maatstaven, zoals het kasstroomoverzicht, niet besproken. Een andere beperking van dit onderzoek is dat er in het kader van 100 jaar MAB uitsluitend naar publicaties in het MAB is gekeken. Af en toe is dit aangevuld met een relevante publicatie waarnaar in het betreffende MAB-artikel werd verwezen. Ook in het tijdschrift ‘Accountant’ van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants zijn bijvoorbeeld verschillende publicaties verschenen.2

Deze zijn niet meegenomen in dit literatuuronderzoek. Ook publicaties in andere bronnen zijn niet betrokken in dit historische MAB-overzicht. Een andere beperking is dat er te weinig ruimte is om in dit MAB-artikel alle ontwikkelingen op het gebied van een andere perceptie van waardecreatie te benoemen. De verschillende MAB-publicaties over corruptie en governance die zijn gevonden, zijn bijvoorbeeld – hoewel interessant voor duurzaamheid – niet meegenomen in het literatuuronderzoek. Ook worden artikelen waarin het intern management van de onderneming, inclusief de rol van de controller op duurzaamheidsgebied, niet besproken. Van de vele internationale ontwikkelingen zijn er enkele uitgelicht. Dit artikel heeft daarom niet de pretentie om volledig te zijn.

3. Periode 1924–1940 – Kapitalisme en socialisme

Het huidige spanningsveld met betrekking tot de verschillende percepties van de rol van de onderneming en de perceptie van waarde speelt al gedurende de hele geschiedenis van ondernemen. Is de rol van een op winst gerichte onderneming het vergroten van aandeelhouderswaarde of is de rol van de onderneming gericht op het in staat zijn en blijven om meervoudige waarde voor belanghebbenden te creëren?

Tabel 1.

Omgevingsfactoren jaren 1924–1940.

Bedrijfseconomische verhandelingen kapitalisme en marxisme
1919 Oprichting International Labour Organization (ILO)
1920 The economics of welfare by Pigou
1924 Limperg start Maandblad voor Accountancy en Bedrijfshuishoudkunde
1931 World Social Economic Congress in Amsterdam

In de eerste publicaties van het MAB vinden we dan ook al meteen een reeks van verhandelingen waarin de moderne waardeleer vanuit het kapitalisme wordt vergeleken met de marxistische waardeleer (Bordewijk 1924). Dit wordt gedaan vanuit de waarde van arbeid. In “Das Kapital” introduceert Marx een arbeidstheorie binnen het algemene kader van kostwaarde. Hierbij wordt de waarde objectief vastgesteld door de arbeidstijd. Hierin gaat hij uit van gelijkwaardigheid. Er vond in die periode veel uitbuiting van arbeid plaats. Arbeid heeft volgens Marx niet alleen ruilwaarde, maar is via haar gebruikswaarde een bron van nieuwe ruilwaarde. Daarom betaal je voor arbeid, ongeacht hoe dit wordt ingezet. Marx was daarom voorstander van het wettelijk vaststellen van de hoogte van het loon. Voor de kapitalist is de waarde van arbeid subjectief en afhankelijk van de beschikking over de arbeidskracht. De ruil komt alleen tot stand wanneer beide partijen voordeel hebben. Uitbuiting werd niet gezien als zijnde inherent aan het kapitalisme. Bij het moderne kapitalisme werd schaarste geïntroduceerd en dit heeft invloed op de hoogte van de (monetaire) waarde. Bordewijk (1924) verwijst ook naar Ricardo en Smith. Ricardo ziet waarde in relatie tot nut en behoeftebevrediging. Adam Smith met de Wealth of Nations: Value has two different meanings, sometimes expressed in the utility of some particular object and sometimes the power of purchasing other goods which the possessions of that object conveys. Value in use and value in exchange. Smith legt uit dat water veel nut heeft, maar dat men er vrijwel niets mee kan kopen, terwijl men veel kan kopen met een diamant, ondanks het geringe nut daarvan.

In de artikelenreeks zie je de discussies terug over een subjectieve en een objectieve waarde. In deze periode is er onder meer door de publicatie van Pigou (1920) ook aandacht voor de activiteiten door de onderneming, die leiden tot kosten voor de maatschappij (externaliteiten) en de rechtvaardiging voor overheidsinterventies om deze externaliteiten te minimaliseren. Voor negatieve effecten zou belasting geheven moeten worden en voor positieve effecten subsidie moeten worden gegeven. Pigou bouwt voort op Marshalls concept van externaliteiten. Ook 100 jaar later zien we dat deze discussies nog steeds spelen, zoals met betrekking tot de ‘echte’ prijs van producten (Van der Hoeven and Bossert 2019).

4. Periode 1940–1970 – Medezeggenschap werknemers en de dynamische organisatie

Tabel 2.

Omgevingsfactoren jaren 1940–1970.

Toenemende medezeggenschap werknemers
1950 Wettelijke invoering ondernemingsraad (WOR)
1950 Kenneth Boulding, Hiërarchie in systeemtheorie*

De literatuur over waarde vanuit een ander perspectief dan monetair is in deze periode beperkt. Er is een verhandeling over de waarde in het kader van het bepalen van de loonhoogte, rekening houdend met het type werkzaamheden (Woestijne 1951). In deze periode krijgt de werknemer meer zeggenschap en komt er de wettelijke invoering van de ondernemingsraad bij een onderneming met meer dan 100 werknemers, de invoering van de raad van commissarissen bij naamloze vennootschappen, de rol van de werknemerscommissarissen daarbij en de interactie met de ondernemingsraad (Borst 1965). In het kader van waardecreatie worden werknemersaangelegenheden daarom belangrijker.

Interessant is de publicatie van Mey (1954) over waardetheorieën. Hierin staat de rol van de onderneming centraal. Als de onderneming wordt gezien als een zelfstandig object, dan staan de welvaartsdoelen van de onderneming centraal en niet die van een groep, dus ook niet die van de aandeelhouders. Hij geeft aan dat de moderne onderneming een orgaan is van samenwerking van arbeiders, leiders en vermogensverschaffers, gericht op inkomensvorming. Tussen de maatschappij en de onderneming bestaan wederzijdse afhankelijkheden voor het voorzien in behoeften en inkomensvorming. Dit is een belangrijk uitgangspunt voor het proces van waardecreatie door de onderneming, dat nu nog steeds relevant is. Daarnaast wordt het zichtbaarder dat de perceptie van waarde ook beïnvloed wordt door de omgeving. Bos (1966) beschrijft een bedrijf als een organisme dat de omgeving beïnvloedt, maar dat ook beïnvloed wordt door de omgeving (systeemtheorie), waarbij gepoogd wordt om een dynamisch evenwicht te bereiken. Het bedrijfsgebeuren wordt tot stand gebracht door concrete, aan het productieproces deelnemende middelen: de mensen, machines, de grond- en hulpstoffen, de gebouwen en terreinen en dergelijke (Bos 1966). Een momentopname geeft slechts de opsomming van bedrijfsmiddelen weer zonder samenhang. Er zijn echter relaties met wederzijdse afhankelijkheid; ook dit zou inzichtelijk gemaakt moeten worden. Een ecologische onderneming is dynamisch, er zijn dialogen waardoor ontwikkeling plaatsvindt en de rol van dynamisch leiderschap vanuit een centrumrol is daarbij cruciaal (Bos 1966). We zien hier niet alleen de eerste contouren van de ontwikkeling van een gesloten organisatie naar een open organisatie, maar ook de kapitalen en de onderlinge afhankelijkheid die we later ook in het model van integrated reporting terug zien komen.

5. Periode 1970–1985 – Het sociale jaarverslag in Nederland en de bredere verantwoording internationaal

Tabel 3.

Omgevingsfactoren jaren 1970–1985.

Toenemende rol transparantie
1968 Oprichting Club van Rome, 1972 publicatie Grenzen aan de groeia
Toenemende invloed vakbonden
1971 Start Ernst & Ernst-onderzoeken naar Corporate Responsability
1974 American Association of Accountants “Measuring Social Costs” 1974b
1977 AICPA Report of the Committee on the Measurement of Social Costs 1977c
1975 Accounting Standards Committee “The Corporate Report”d
1976 Afzonderlijk personeelsverslage
Opkomst rentmeesterschap
1976 OECD Richtlijnen multinationale ondernemingen
1976 Invoering Burgerlijk Wetboek 2
1979 Verenigde Naties en mandaat verslaggeving UNCTAD-ISAR
1980 Milton Friedman “Free to choose” publicatief

In de periode 1970–1985 krijgen in Nederland vakbonden meer zeggenschap en worden werknemersbelangen een belangrijk onderdeel van waardecreatie. Ook vindt de institutionalisering van de ondernemingsverslaggeving plaats. Het Burgerlijk Wetboek Boek 2 komt tot stand, met daarin ook bepalingen voor het bestuursverslag, inclusief bepalingen omtrent de informatie over werknemersaangelegenheden.

5.1. Waardecreatie voor belanghebbenden

Beishuizen (1970) bespreekt dat de continuïteit van de onderneming van het grootste belang is voor belanghebbenden, dus ook voor werknemers, en daarom moeten zij geïnformeerd worden. Het gaat erom dat de onderneming in staat moet blijven om waarde te creëren voor belanghebbenden. Naast het jaarverslag komt er ook een afzonderlijk personeelsjaarverslag. Het gaat daarbij wel steeds over financiële informatie, die voor werknemers in het kader van de oordeelsvorming over de continuïteit van belang is. Meer gericht op de interne bedrijfsvoering was de ontwikkeling van ‘human resource accounting’, een ontwikkeling vanuit de Verenigde Staten. Dit beïnvloedde in Nederland niet alleen ‘management accounting’, maar leidde ook tot het standpunt dat ‘human resources’ op de balans moet worden opgenomen. De waardetoename is op basis van ‘economische waarde’, inclusief een reserve ‘human resource’ en een afwaardering ‘human resource’. De waardetoename bestaat uit de geschatte kapitaalwaarde van de arbeid (de contante waarde van de toekomstige netto-kasontvangsten toe te rekenen aan de menselijke arbeid). Hiervoor worden sociaal-psychologische variabelen ontwikkeld (onder anderen ontwikkeld door Likert). Bulte (1970) pleit voor het activeren van menselijk kapitaal op de balans om de intrinsieke waarde van de onderneming beter weer te geven. Daarvoor is ook de samenwerking tussen accountants en de beoefenaren van sociale wetenschappen nodig, om de problematiek van waarderen op te lossen. Er verschijnen diverse artikelen waarin de externe verantwoording over werknemersaspecten wordt besproken. Gelderloos (1974) bespreekt in het kader van wat nu precies een verantwoording zou moeten zijn, wie belanghebbenden zijn, wat de informatiebehoefte zou kunnen zijn en wat de rol van de accountant daarin is, maar ook wat interne en externe belangen (anderen dan de ondernemingsleiding) zijn. Belangen worden omschreven als niet alleen financieel, maar ook milieu (als zijnde omgeving), levensgeluk, zekerheid en dergelijke (Gelderloos 1974). De belangen kunnen parallel zijn aan de onderneming, tegengesteld zijn of neutraal. Nabbe (1974), Van Strien (1979) en Dekker (1979) bespreken concreet welke aspecten een rol spelen bij de waardecreatie voor werknemers en hoe daarover verslag kan worden gedaan. De niet-financiële indicatoren omvatten ook de ‘quality of working life’, de emancipatie en de relatie met de verdere vermaatschappelijking van de onderneming in tijden van grote personeelsschaarste. Schreuder (1981b) onderscheidt drie niveaus:

  • Het laagste meetniveau is de identificering en beschrijving van de effecten op stakeholders;
  • Het tweede niveau is de kwantificering door middel van meerdere meeteenheden (indicatorenbenadering);
  • Het derde niveau is een integrale financiële waardering van alle ondernemingseffecten. Echter, niet alle ondernemingseffecten kunnen financieel worden uitgedrukt, daarom moet worden teruggegrepen op het tweede niveau.

Aan het einde van de jaren ’70 zien we in de MAB-artikelen de aandacht voor maatschappelijke verslaggeving ontstaan vanuit een breder kader dan alleen personeelsaangelegenheden. Scholten (1976) bespreekt het jaarverslag. De toegenomen behoefte aan meer en betere informatie ontstaat door de institutionalisering van de investeerders, de verwevenheid van ondernemingen met de samenleving en een zekere verantwoordelijkheid naar betrokkenen en voor de grotere ondernemingen een toenemende internationalisering. Hoewel het directieverslag wat meer verschillende thema’s kan bespreken, pleit Scholten voor de focus op (financieel) kapitaal voor het jaarverslag als geheel.

5.2. Internationale ontwikkelingen

Terwijl we in Nederland focussen op werknemersaspecten, zien we in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk een verbreding naar waardecreatie voor meerdere stakeholders. Dekker (1979) maakt de ontwikkeling in de verbreding van waarde in de Verenigde Staten zichtbaar via de maatschappelijke verslaggeving. Hij verwijst onder meer naar de jaarlijkse onderzoeken van Ernst & Ernst3 waarbij sinds 1971 de 500 grootste Fortune-ondernemingen zijn onderzocht met betrekking tot de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de onderneming (corporate responsibility disclosure). Bij de informatie-elementen horen zowel milieu, personeel, maatschappelijk aanvaardbare bedrijfsvoering, de betrokkenheid bij de gemeenschap, producten als andere aspecten.4 Tempelaar (1979) bespreekt de ontwikkelingen met betrekking tot de vermaatschappelijking van de onderneming en verwijst daarbij onder meer naar de publicatie van de American Association of Accountants in de Verenigde Staten uit 1974, die als een soort voorloper van de kapitalen uit het IIRC (2021) al spreekt over: Human resources, Community involvement, Physical resources and environmental contributions, Product and service contribution.5 Hij verwijst naar een ESB-artikel van Brevoort waarin een maatschappelijk rendement van de onderneming wordt onderkend, dat uiteen valt in een economisch rendement, een sociaal rendement en een milieu/omgevingsrendement.6 Ook toen speelde al de complexiteit van de veelheid aan aspecten waarop waarde gecreëerd kan worden en de mogelijk tegengestelde behoeften van belanghebbenden. Ook de discussies over het meetbaar maken van waardecreatie en de relevantie van een multidisciplinaire aanpak zien we hierin terug (Tempelaar 1979). Parallel aan de ontwikkelingen in de Verenigde Staten bespreekt Dekker (1979) de publicatie van het Accounting Standards Steering Committee in het Verenigd Koninkrijk in 1975 “The Corporate Report” dat de discussie over het rapporteren over maatschappelijke waardecreatie verder heeft gestimuleerd. Deze ontwikkelingen laten zien dat het accountantsberoep actief was in het vormgeven van de visie op een bredere waardecreatie.

Echter, er komt in de Verenigde Staten ook een zeer invloedrijke reactie op de toenemende overheidsbemoeienis ten aanzien van de wijze waarop de onderneming zich moet gedragen met betrekking tot waardecreatie. Friedman (1980) beargumenteert in de publicatie Free to choose dat de verantwoordelijkheid van de onderneming is gericht op het creëren van aandeelhouderswaarde.

In Europa gaat de ontwikkeling van maatschappelijke waardecreatie door en zijn West-Duitsland, Frankrijk en Nederland de leidende West-Europese landen op het gebied van het rapporteren over maatschappelijke waardecreatie (Dekker 1979).

Maunders (1981) bespreekt de toegevoegde waarde voor stakeholders vanuit het (financiële) toegevoegde waarde-overzicht in ‘corporate reports’. Dijksma and Van der Wal (1981) onderzoeken dit nieuwe toegevoegde waarde-overzicht in de Nederlandse context en zien dat 29 van de 189 beursgenoteerde ondernemingen een dergelijk overzicht opnemen. Zij laten op verschillende manieren de (financiële) toegevoegde waarde zien voor werknemers, verschaffers van eigen en vreemd vermogen, de overheid en de onderneming zelf. Vanuit een internationaal perspectief bespreekt Wang (1981) de rapportering door multinationale ondernemingen over economische, milieu- en sociale aspecten volgens een overzicht, ontwikkeld door de in 1979 opgerichte United Nations Conference on Trade and Development Group of Experts on International Standards of Accounting and Reporting (UNCTAD-ISAR): werknemersaangelegenheden, productie, investeringsprogramma, organisatiestructuur, milieumaatregelen. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) had in 1980 op basis van de OESO-gedragsrichtlijnen voor multi-nationale ondernemingen ook een Working Group on accounting standards opgericht. Naast de onderwerpen die ook bij UNCTAD-ISAR terugkomen gaat het ook over eerlijke mededinging en belastingheffing (Schreuder 1981a). Ook de OESO-richtlijnen hebben tot op de dag van vandaag invloed op de invulling van waardecreatie voor stakeholders.

6. Periode 1985–2000 – Maatschappelijk verantwoord ondernemen, met bijzondere aandacht voor milieu-aspecten

De jaren tachtig kenmerkten zich door veel schandalen, bijvoorbeeld bodemverontreinigingen, illegale stort van afval en watervervuiling. Het was ook de tijd dat in Nederland de Wet Milieubeheer als overkoepelende wetgeving verder vorm kreeg. De nadruk lag daarom in deze periode op het beheersen van waardevernietiging, vooral op milieugebied.

Dekker (1988) gaat in op de veranderende rol van de onderneming voor het bepalen van de inhoud van verslaggeving. De onderneming levert niet alleen een bijdrage aan de welvaart, maar ook aan het welzijn; niet alleen van de direct betrokkenen, maar ook van de samenleving als geheel. Belanghebbenden worden daarbij omschreven als degenen die door het ondernemingsgedrag – op directe of indirecte wijze – worden beïnvloed. Hoewel Dekker (1988) net als Schreuder (1981a, b) breed georiënteerd lijkt met maatschappelijke verslaggeving, ligt de focus nog steeds op het toegevoegde waarde-overzicht en informatie over werknemersaspecten (inclusief belevingsindicatoren).

6.1. Focusverschuiving door invloed Nederlandse overheid

De Nederlandse overheid zorgt voor verandering van focus. Minister Nijpels (minister van Volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) start in deze tijd de campagnes: “de vervuiler betaalt”, waardoor de externaliteiten niet meer afgewenteld worden op de maatschappij, maar op de onderneming die verantwoordelijk is voor de maatschappelijke waardevernietiging op milieugebied. Onder zijn bewind wordt in 1989 een nationaal milieubeleidsplan gepubliceerd met diverse detailrapporten. Daarin krijgen ook de milieuboekhouding en de accountant een expliciete rol. Blokdijk (1989) schrijft over multidisciplinaire teams7 die nodig zijn om alle potentiële schulden met betrekking tot milieu-aspecten op te sporen. Hij identificeert ook het probleem dat voorzieningen slechts getroffen kunnen worden voor bekende milieuproblemen waarvoor de onderneming aansprakelijk gehouden kan worden, maar er zijn ook veel onbekende milieuproblemen. Er kwamen milieuzorgsystemen en stoffenregistratiesystemen om de waardevernietiging op milieugebied inzichtelijk te maken en beter te beheersen (De Groene 1990).8 Een grote uitdaging daarbij is dat de interne controle zich ook moet gaan richten op ongewenste goederen/effecten.

Tabel 4.

Omgevingsfactoren jaren 1985–2000.

Divers Schandalen (Uniser, Lekkerkerk, Union Carbide, etc.)
1987 Wet Bodembeheer als onderdeel Wet Milieubeheer
1989 Nationaal Milieubeleidsplan
1989 UNCTAD-ISAR onderzoek naar duurzaamheid in jaarverslaggeving
1992 IPCC-rapporten over klimaat
1992 Earth Summit – 175 landen onderschrijven de UN Rio Declaration of Environment and Development met Agenda 21 als actieplan om een duurzame economie te bereiken in de 21ste eeuw
1994 UNEP Monitoren van voortgang van bedrijfsleven richting duurzame ontwikkeling
1995 In werking treden van het Europese Eco-Management and Audit Scheme (EMAS): vrijwillig schema gericht op de inrichting van een milieuzorgsysteem en de publicatie van een milieuverslag geverifieerd door een geaccrediteerde auditor (verordening uit 1993).
1995 Oprichting Sustainability Working Group Accountancy Europe (in die tijd de Europese Federatie van Accountants FEE) met de eerste publicaties over duurzaamheid.
1995 Start ACC Award voor beste milieu-/maatschappelijk verslag (later geïntegreerd in de Transparantiebenchmark)
1996 Start European Sustainability Award voor beste maatschappelijk verslag
1997 Kyoto-protocol reductie klimaatverandering
1997 Oprichting Global Reporting Initiative, 1999 eerste draft richtlijnen van het Global Reporting Initiative, in 2000 de eerste definitieve versie
1999 IAASB publiceert het Assurance framework waarin objecten van assurance worden onderverdeeld naar gedrag, systemen/processen en informatie, in 2000 volgt de definitieve versie

Piet (1990a) beschrijft vanuit het vak administratieve organisatie hoe afvalstoffen kunnen worden beheerst. “Het vak administratieve organisatie kan met haar instrumentarium het volledigheidsprobleem van het ontstaan van afval onderkennen en de bewijsvoering aandragen voor de juiste verwerkingswijze, en kan aldus een belangrijke bijdrage leveren aan de oplossing van onze milieuproblemen.” Gegeven de specifieke aspecten van een afvalverwerker bespreekt Piet (1990b) deze sector in een afzonderlijke publicatie. Er ontstaat ook een toenemende claimbewustheid tijdens de groene transitie (Van Zutphen 1993). Piet (1992) en Bremmers (1996), beiden bezig met een proefschrift, gaan daar verder op in en bespreken hoe de waardevernietiging door milieuschade moet worden verwerkt in het directieverslag, de balans, de winst-en-verliesrekening en in de toelichting op de balans en winst- en verliesrekening. Piet (1992) komt tot de conclusie “de bestaande regelgeving voor financiële verslaggeving biedt voldoende aanknopingspunten voor de verwerking van de financiële gevolgen van milieu-aspecten van de bedrijfsvoering. De richtlijnen zijn echter nog onvoldoende aangevuld met cases die milieuproblematiek bevatten”. De opleiding Accountant en Milieu gaat van start.

In 1991 kwam ook de discussie over een vrijwillig of wettelijk jaarlijks milieuverslag op (Huizing 1991). In 1995 verschijnt door alle wettelijke ontwikkelingen in dat jaar een milieuspecial van het MAB. Douma et al. (1995) maken een onderscheid tussen de economische levensvatbaarheid en de sociale levensvatbaarheid. Dit laatste is de ‘license to operate’. Deze zal in 1995 nog duidelijker worden als Shell de Brent Spar laat afzinken met niet alleen grote gevolgen voor het milieu, maar ook negatieve financiële gevolgen voor Shell. De consument laat zijn invloed merken en de dialoog tussen ondernemingen en stakeholders over wederzijdse waardecreatie krijgt vorm in de praktijk.

7. Periode 2000–2010 – Internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen en ketenverantwoordelijkheid

In de periode 2000–2010 ontstond opnieuw de aandacht voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, maar nu met veel meer aandacht voor ethiek in de keten. Het gaat om het beperken van waardevernietiging op het gebied van internationale sociale aspecten en meer transparantie hierover. Tegelijkertijd verbetert de transparantie over het beheersen van waardevernietiging op milieugebied steeds verder (Kamp-Roelands 2001; Kolk 2001; Wallage 2002). Kolk (2002) laat zien dat vooral Europa en Japan het meest transparant zijn en dat met name de sectoren met een wat grotere milieu-impact in toenemende mate rapporteren over milieu. De verslaggeving over sociale aspecten blijkt vaak te gaan over de meer ‘traditionele’ onderwerpen als veiligheid en gezondheid, samenstelling van het personeelsbestand, en goede doelen. Maatschappelijke onderwerpen, zoals mensenrechten, kinderarbeid en eerlijke handel, krijgen veel minder aandacht. In de MAB-special van 2000 over maatschappelijk verantwoord ondernemen schrijft de voormalig CEO van Shell over maatschappelijk verantwoord ondernemen (Herkströter 2000), gebaseerd op zijn inaugurele rede. Daarin beschrijft hij dat drie met elkaar samenhangende uitgangspunten relevant zijn voor maatschappelijk ondernemen: economisch rendement, maatschappelijke acceptatie en duurzaamheid.

Kamp-Roelands (2001, 2004) schrijft dat ondernemen en maatschappelijk ondernemen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Zij koppelt terug naar het open systeem, waarbij er sprake is van een permanente wederzijdse beïnvloeding met de omgeving en dat de leiding van een onderneming daarom verantwoording moet afleggen aan de samenleving over haar functioneren in de samenleving. Deze verantwoording wordt steeds breder en verschuift van milieu, naar ‘milieu, sociale en economische aspecten van de bedrijfsvoering’. Zij omschrijft de verschillende opties die daarvoor open staan.9

Tabel 5.

Omgevingsfactoren jaren 2000–2010.

2000 Oprichting UN Global Compact
2000 Eerste richtlijnen Global Reporting Initiative
2000 SER-rapport ‘De Winst van Waarden’
2002 OESO Herziene richtlijnen voor multinationale ondernemingen
2003 Raad voor de Jaarverslaggeving voegt informatie in over maatschappelijk verantwoord ondernemen in Richtlijn 400 Bestuursverslag en publiceert de afzonderlijke Handreiking maatschappelijke verslaggeving
2003 Europese Commissie Moderniseringsrichtlijn – EU Richtlijn 2003/51, niet-financiële informatie in de jaarverslaggeving, inclusief milieu- en personeelsaangelegenheden, voor zover relevant voor het inzicht in de positie en prestaties van de onderneming, in 2005 van toepassing
2004 Start Transparantiebenchmark; onderzoek naar transparantie door ondernemingen, als officieel instrument van de overheid om maatschappelijke verslaggeving te stimuleren
2005 Start EU European Trading Scheme (CO2-rechten)
2008 Nederlandse corporate governance code: maatschappelijke aspecten van ondernemen

Mauser and Kolk (2001) zien dat waardecreatie op milieugebied samen lijkt te hangen met een centrale aansturing van het milieubeleid, waarbij er tegelijkertijd een cultuur bestaat waarin zorg voor het milieu voortkomt uit persoonlijke of maatschappelijke betrokkenheid.

Dolfsma (2001) heropent de discussie over ‘human resource accounting’ en vindt dat kennis en vaardigheden onderkend moeten worden als een duurzaam productiemiddel. De Bos (2002) beschrijft de recentere ontwikkelingen in wet- en regelgeving met betrekking tot het rapporteren over intellectueel kapitaal, waarover nog nauwelijks werd gerapporteerd. Het gaat om de waardering tegen indirecte opbrengstwaarde en het afzonderlijk als immateriële activa tot uitdrukking brengen in de balans. Er moet daarbij gedacht worden aan merken, klantenlijsten, licentieovereenkomsten en patenten; onderwerpen die de financiële waarde bij een overname beïnvloeden.

Kamp-Roelands (2003) was als secretaris van de Raad voor de Jaarverslaggeving de penvoerder voor de Handreiking Maatschappelijke verslaggeving en beschrijft deze handreiking alsmede de recente internationale ontwikkelingen. Veel onderwerpen uit de Handreiking gaan over maatschappelijke waardecreatie zijn ook de onderwerpen die we terugzien in de huidige CSRD. Zij benadrukt dat maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) betekent dat ondernemingen weloverwogen keuzes moeten maken voor de lange termijn. Voor MVO is geen eenduidige, operationele definitie voorhanden. Voor een gestructureerd proces van stakeholderdialoog en het vaststellen van de informatiebehoefte onderscheidt Kamp-Roelands drie niveaus:

  1. dialoog op internationaal of nationaal niveau ten behoeve van het vaststellen van algemene indicatoren;
  2. dialoog op bedrijfstakniveau ten behoeve van het vaststellen van bedrijfstakspecifieke indicatoren;
  3. dialoog op bedrijfsniveau ten behoeve van het vaststellen van bedrijfsspecifieke informatie.

Kamp-Roelands benadrukt het ‘right to know’ principe en dat ondernemingen bij hun waardecreatie ook rekening moeten houden met de minder invloedrijke stakeholders, zoals toekomstige generaties (Kamp-Roelands 2003).

Kaptein (2003) omschrijft vanuit een ethisch perspectief zeven stappen die als een soort van trechter kunnen worden doorlopen om tot een gestructureerde keuze te komen van de relevante te rapporteren onderwerpen met betrekking tot waardecreatie.

7.1. Meer informatie over bredere waardecreatie?

Met de invoering van de Europese moderniseringsrichtlijn was het de verwachting dat informatie over bredere waardecreatie toe zou nemen. Dit valt echter tegen. De Bruijn et al. (2007) zien in bestuursverslagen van 24 ondernemingen over de jaren 2003, 2004 en 2005 voor de werknemersaangelegenheden een beperkte, maar geleidelijke verbreding van de informatie over waardecreatie voor werknemers. Ook uit het onderzoek van Kamp-Roelands and De Waard (2008), waarbij gekeken is naar de transparantie over alle maatschappelijke aspecten, blijkt dat er weliswaar over alle aspecten van MVO iets wordt gerapporteerd, maar dat dit op een te hoog niveau blijft, waardoor de waardecreatie tussen ondernemingen niet vergelijkbaar is.

Ook vanuit de financiële sector ontstaat er meer aandacht voor bredere waardecreatie. Scholten (2006) bespreekt de impact van klimaatrisico’s voor de financiële sector, in het bijzonder verzekeraars, en de ontwikkeling van producten die ook een toegevoegde waarde hebben voor het milieu. Dorsma et al. (2008) beschrijven de waardering van energie en energieprojecten vanuit de financieringsleer. De waarde wordt dan gevormd door de verdisconteerde mogelijke kasstromen, waarbij ook rekening wordt gehouden met onzekerheid en schaarste. Haverkamp and Gusc (2010) beschrijven de impact van bredere waardecreatie op de waardering van een onderneming vanuit het perspectief van de ‘due diligence review’. Zij gebruiken de vier perspectieven van de Balanced Scorecard (BSC) als input om op systematische wijze MVO-prestatie-indicatoren te ontwikkelen voor ‘due diligence reviews’.

Aan het einde van dit decennium geeft Knoops (2010) in zijn column goed het sentiment weer van de beperking van transparantie. Hij stelt dat transparantie er niet toe leidt dat ondernemingen zich maatschappelijk verantwoordelijker gedragen, omdat nog steeds veel ondernemingen het winststreven, of maximalisatie van aandeelhouderswaarde, vooropstellen. Voldoen aan duurzaamheidseisen wordt wel belangrijk gevonden, maar het is een randvoorwaarde.

8. Periode 2010–2020 – Geïntegreerde visie op ondernemen met aandacht voor het bedrijfsmodel, langetermijnwaardecreatie, geïntegreerd rapporteren, multikapitalisme, innovatie en co-creatie

In de periode 2010–2020 ontstond een meer geïntegreerd perspectief op waardecreatie. Het International Integrated Reporting Council (IIRC) heeft daar zeker een belangrijke rol in gespeeld. De verschillen tussen de Angelsaksische en continentaal Europese visie op waarde werden steeds duidelijker. In de Angelsaksische wereld, gedomineerd door de aandeelhouderswaarde, kreeg MVO weinig navolging. MVO had een negatieve connotatie er werd gezien als iets dat geld kost en niets oplevert. In de Verenigde Staten werd corporate social responsibility bovendien gezien als liefdadigheid, iets dat je als onderneming doet via een foundation naast je business as usual. De investeerder staat centraal. In continentaal Europa kreeg MVO wel steeds meer voeten aan de grond. In Nederland, dat vaak gezien wordt als de brug tussen continentaal Europa en de Angelsaksische landen, werd vanaf het begin ingezet op een geïntegreerd perspectief (Kamp-Roelands 2003).

In 2011 komt het MAB met een themanummer over integrated reporting (Dassen 2011).

Kamp-Roelands (2011), als lid van Accounting for Sustainability betrokken geweest bij de oprichting van het IIRC, bespreekt het raamwerk van het IIRC met daarin het concept van waarde, de verschillende kapitalen alsmede de belangrijkste uitdagingen voor de assurance-opdracht. Het uitgangspunt is dat toegevoegde waarde voor stakeholders ook leidt tot waardecreatie voor de onderneming. De onderneming moet gezien worden als een waardecreërende organisatie. Het IIRC maakt onderscheid tussen de volgende kapitalen: financieel kapitaal, productiekapitaal, intellectueel kapitaal, menselijk kapitaal, sociaal en relatiekapitaal en natuurlijk kapitaal. Voor ondernemingen hoeven niet alle kapitalen relevant te zijn. De verschillende kapitalen hebben zowel betrekking op de inputzijde in de zin van ‘resources’ als aan de outputzijde in de zin van ‘effecten’. Een onderneming kan nooit in alle behoeften voorzien, er zullen altijd dilemma’s zijn, maar het IIRC laat zien dat maximalisatie van het financiële kapitaal altijd ten koste gaat van een of meerdere van de andere kapitalen. Ook gaat zij in op assurance bij integrated reporting.

8.1. Capital stewardship, impactmeting en integrated reporting

Wallage (2011) beschrijft het concept van capital stewardship dat inzichtelijk maakt hoe de ondernemingsactiviteiten de waarde van de verschillende vormen van kapitaal verhogen, verlagen, beschermen of bedreigen. Waardecreatie wordt gerealiseerd door waardedrijvers die samenhangen met verschillende vormen van kapitaal. Rendement op geïnvesteerd kapitaal (capital stewardship) wordt uitgedrukt in prestatie-indicatoren. Maas (2011) rekt het verder op van outputmeting naar impactmeting. Zij beschrijft als kenmerken van impact: impact is het effect op de gebruiker, beneficiary of maatschappij; er is een counterfactual nodig (als/dan); impact omvat ook de potentiële indirecte, onbedoelde en negatieve effecten. Er moet gestreefd worden naar duurzame maximalisering van het rendement op het geaggregeerde kapitaal (zoals intellectueel kapitaal, rendement op CO2-productie of rendement op samenwerkingsverbanden: duurzame relaties).

King (2011) schrijft in zijn column over UNCTAD-ISAR en de World Conference of Accountants waar hij en de auteur van dit artikel ieder in 2010 een key note speech hebben gehouden over integrated reporting. King zoomde daarbij in op governance en Kamp-Roelands op integrated reporting. Besturen moeten gericht zijn op de langetermijnduurzaamheid van de bedrijfsvoering. “The formula is simple: No planet, no people, no profit. Integrated reporting does not replace financial reporting. It is an evolution of financial reporting, whose time has come because of the crises of our time.

Orij and De Bruijn (2012) concluderen dat verschillen tussen landen op het terrein van economisch instituties invloed hebben op maatschappelijke verslaggeving. De marktvrijheid wordt door ondernemingen misbruikt om minder transparant te zijn. Zij zien dat stakeholdergerichtheid zelf zorgt voor een hoger niveau van maatschappelijke ondernemingsverslaggeving. Anders dan verondersteld is het rechtssysteem, en het daarmee samenhangende corporate governance-systeem, niet direct gekoppeld aan het niveau van maatschappelijke ondernemingsverslaggeving.

8.2. Rapportage over duurzaamheid

Ook in deze periode zien we in het MAB diverse onderzoeken naar transparantie over duurzaamheid en waardecreatie door vooral beursgenoteerde ondernemingen. Maas et al. (2014) zien dat vrijwel alle AEX- en AMX-ondernemingen rapporteren over duurzaamheid en de helft van deze bedrijven doet dat via een apart duurzaamheidsverslag. Zij zien ook dat bij het gebruik van duurzaamheids-KPI’s de nadruk ligt op resultaten uit het verleden, zogenoemde ‘lagging’-indicatoren. Deze indicatoren geven geen informatie over de risico’s of kansen van duurzaamheid, en ook niet over hoe aan duurzaamheid wordt gewerkt, hoe vorm is gegeven aan duurzaamheidsmanagement en hoe dit wordt geïntegreerd in de bedrijfsprocessen. Braam (2014) laat door onderzoek zien dat er meer informatie wordt gepubliceerd als: (1) bedrijven grotere hoeveelheden CO2 uitstoten (meer vervuilende bedrijven) (2); bedrijven bij het duurzaamheidsverslag externe assurance hebben; en (3) het grotere en beursgenoteerde bedrijven zijn. Hij concludeert dat ondernemingen selectief en in beperkte mate inzicht geven in hun werkelijke milieuactiviteiten, waardoor de milieu-informatie mogelijk niet indicatief is voor hoe bedrijven daadwerkelijk omgaan met (potentiële) negatieve effecten die hun bedrijfsactiviteiten (kunnen) hebben op met milieu. Hurks et al. (2015) zien dat de 38 onderzochte ondernemingen die meedoen aan het IIRC-pilotproject de transparantie over waardecreatie goed laten zien, maar dat de relatie tussen de kapitalen en het proces van waardecreatie nog onvoldoende transparant is. Ook is er betrekkelijk weinig aandacht voor kansen. Opvallend is dat de meerderheid assurance heeft.

In Europa krijgen Europese beursgenoteerde ondernemingen met meer dan 500 werknemers en banken en verzekeraars vanaf 2017 verdere verplichtingen om transparanter te worden over hun milieu- en sociale prestaties, mensenrechten en preventie van corruptie en omkoping. Hoewel deze wetgeving aangevuld wordt met non-binding guidelines leidt dit niet tot het gewenste effect. De vrijheid die wordt gegeven aan de invulling van wat nu echt relevante duurzaamheidsaspecten zijn en hoe hierover te rapporteren leidt tot onvergelijkbare informatie in de praktijk (Kamp-Roelands et al. 2019). Zij zien ook dat de informatie van AEX- en AMX-ondernemingen te oppervlakkig blijft en dat er te weinig zicht is op te de echte inbedding van duurzaamheid en waardecreatie in de organisatie. Daarbij is gekeken naar de transparantie over de SDG’s, het Klimaatakkoord van Parijs, de strategie, het gebruik van scenario-analyses, langetermijndoelstellingen, inbedding van duurzaamheid in de governance, in de remuneratie, de prestaties en de uiteindelijke impact. Nandram and El Harchaoui (2020) zien ook dat er over waardecreatie verschillend wordt gerapporteerd, op een te hoog niveau en dat het te weinig gaat over waardevernietiging en de lange termijn en de concrete effecten van de strategie op het bedrijfsmodel. De veranderende perceptie op waarde is niet alleen te zien bij de grotere beursgenoteerde ondernemingen. Van Zetten-Donkersloot and Van der Ven (2021) laten aanvullend op de NEMACC-publicatie (2013) over integrated reporting zien hoe het denken in waardecreatie voor stakeholders ook toegepast kan worden in het MKB.

Tabel 6.

Omgevingsfactoren jaren 2010–2020.

2010 International Integrated Reporting Committee (later Council) Framework for integrated reporting
2011 UN Guiding principles Businesss & Human Rights
2014 EU Directive 2014/95/EU, opnemen van niet-financiële informatie (milieu, personeelsaangelegenheden, mensenrechten en preventie van corruptie en omkoping) en diversiteit (NFRD), in 2017 van toepassing
2017 Financial Stability Board -Task Force for Climate Related Disclosure (TCFD) Raamwerk
2018 EU Actieplan duurzame financiering
2019 EU Non-binding guidelines voor rapporteren over klimaat

8.3. Relatie waardecreatie en investeringsbereidheid

Van der Hoeven and Bossert (2019) kijken naar waardecreatie voor de onderneming, gerelateerd aan de bereidheid om te investeren in duurzame innovaties. Zij zien dat daarbij de volgende factoren een rol spelen:

  1. de maatschappelijke baten;
  2. de samenwerking voor ketenefficiëntie;
  3. de netwerkonzekerheden;
  4. de financiële responsiviteit; en
  5. de persoonlijke contacten.

Dit zijn ook aspecten die we terug zien komen bij immateriële vaste activa.

Gedragsverandering

In 2020 verschijnt er een engelstalig MAB-themanummer over gedragsverandering: The impact of mandatory non-financial reporting on corporate management, behavior and performance. Maas and Sampers (2020a, b) doen literatuuronderzoek in hoeverre transparantie leidt tot beter performance measurement en op die manier tot betere prestaties op het gebied van waardecreatie. Het literatuuronderzoek leidt niet tot eenduidige uitkomsten. Er zijn zowel positieve als negatieve effecten te zien voor de impact van niet-financiële verslaggeving. Dus kan er ook niet zomaar de relatie gelegd worden dat meer transparantie leidt tot betere prestaties op het gebied van waardecreatie. Het MAB-themanummer laat zien dat klimaat een belangrijk onderwerp is. Ook daaruit blijkt dat de NFRD beperkte invloed heeft op de inbedding van het proces van waardecreatie op milieugebied. De Waard et al. (2020) laten zien dat zowel beursgenoteerde als niet-beursgenoteerde ondernemingen transparanter zijn over klimaat in de zin van CO2 en de reductie daarvan, maar dat een gedegen analyse van klimaatrisico’s en de reactie daarop door de onderneming ontbreekt. Stolker et al. (2020) komen voor de AEX-ondernemingen tot dezelfde conclusie, concrete acties ontbreken.

Geleidelijk meer informatie

Met betrekking tot financiële instellingen zien Hubers and Thijssens (2020) dat financiële instellingen in de AEX, AMX en AScX in de periode 2002–2018 geleidelijk meer informatie geven over waardecreatie op het gebied van het respecteren van mensenrechten, maar overall blijft de informatie beperkt. Er is geen impact die aan de NFRD toegeschreven kan worden. Met betrekking tot ecologische duurzaamheid zien Kamp-Roelands et al. (2020) dat de onderzochte 35 Europese systeembanken en 15 nationale systeembanken over verslagjaar 2019 meer laten zien over de verschillende onderwerpen waarop zij waarde creëren, maar dat informatie ontbreekt over de kern van hun activiteiten, te weten: investeringen in beheer en financiering, en daarmee wordt onvoldoende inzicht geven over de ontwikkeling van de portefeuille richting duurzaamheid. Voor de banken die dat inzicht wel geven, is de omvang van wat als duurzaam wordt aangemerkt nog relatief beperkt. Ook is onduidelijk in hoeverre het waardecreatieproces is ingebed in de organisatie, omdat klimaatrisico’s niet of beperkt worden geïntegreerd in de algemene risicoparagraaf met een daarbij behorende risico-response, en omdat de informatie over de inbedding van strategische KPI’s en een koppeling met de remuneratie beperkt wordt gegeven voor de aspecten van duurzaamheid.

Invloed assurance op kwaliteit niet-financiële informatie

Krukkert and De Waard (2020) zien net als Braam (2014) dat assurance de kwaliteit en volledigheid van de niet-financiële informatie over 2015–2017 heeft verbeterd, met name bij de ondernemingen uit de energiesector. Dit zou kunnen betekenen dat de assurance-provider de ondernemingen stimuleert om over meer waardecreatie-onderwerpen na te denken, om daar vervolgens over te kunnen rapporteren.

9. Periode 2020-heden – Meer regulering omtrent een gezamenlijke transitie naar een duurzame samenleving

Tabel 7.

Omgevingsfactoren jaren 2020–2024.

2020 EU Regulation 2020/852 Sustainable Finance Disclosure Regulation
2022 Duurzame langetermijnwaardecreatie expliciet als verantwoordelijkheid bestuurders in de Nederlandse Corporate Governance Code
2022 EU 2022/2464 Corporate Sustainability Disclosure Directive (CSRD), vanaf 2024 van toepassing
2023 International Sustainability Standards Board ISSB, 2023 IFRS S1Raamwerk duurzaamheidsinformatie en S2 Informatie klimaat
2024 EU Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD)

In deze fase (2020–2024) wordt duidelijk dat de maatschappelijke uitdagingen ook de onderneming steeds meer financieel gaan raken. De klimaatverandering neemt dermate extreme vormen aan dat onze toekomstige generaties ernstig in hun bestaan worden bedreigd. Ook de tekorten aan middelen, zowel competent personeel als natuurlijke hulpbronnen, worden steeds zichtbaarder. We zien ook steeds meer rechtszaken tegen ondernemingen als gevolg van de negatieve impact die zij voor de huidige en/of toekomstige generaties veroorzaken. Duurzame langetermijnwaardecreatie komt expliciet als verantwoordelijkheid voor bestuurders in de Nederlandse Corporate Governance Code.

9.1. SDG’s en CSRD

Het gaat in deze periode over waardecreatie in de zin van bijdragen aan duurzame ontwikkeling. De Sustainable Development Goals (SDG’s), die in 2030 vernieuwd moeten worden, zijn de internationale stip op de horizon en steeds meer ondernemingen verwijzen bij hun strategie over waardecreatie naar de SDG’s (Kamp-Roelands et al. 2021). De invoering van de CSRD en de bijbehorende verslaggevingsstandaarden moeten leiden tot meer vergelijkbaarheid en uiteindelijk tot hoe er gezamenlijk aan deze mondiale doelstellingen voor duurzaamheid wordt gewerkt. De onderwerpen die ondernemingen in ogenschouw moeten nemen om hun positieve waardecreatie te vergroten en hun waardevernietiging te voorkomen of te verminderen worden weergegeven in de CSRD en verder gedetailleerd in de Europese standaarden (Europees Parlement en de Raad 2022). In de CSRD wordt ook een relatie gelegd tussen duurzaamheidskwesties, waardecreatie door de onderneming en immateriële middelen.

Essentiële immateriële middelen worden in de CSRD omschreven als niet-fysieke middelen waarvan het bedrijfsmodel van de onderneming fundamenteel afhangt en die een bron zijn voor de waardecreatie van de onderneming. Daarbij moet worden gedacht aan sociale aspecten, zoals vaardigheden, competenties en ervaring van werknemers, hun loyaliteit aan de onderneming, en aan de kwaliteit van de relaties die de onderneming met haar belanghebbenden heeft. De CSRD gaat, net als de eerdere NFRD, voor het identificeren van relevante onderwerpen uit van de dubbele materialiteit, dat wil zeggen zowel over de effecten van de activiteiten van de onderneming op mens en milieu als over de wijze waarop duurzaamheidskwesties de onderneming beïnvloeden. Het gaat bij waardecreatie daarom zowel om de waardecreatie voor stakeholders als om de waardecreatie voor de onderneming. De Waard (2021) maakt zich zorgen over de impact van de CSRD op het geïntegreerd laten zien van wat de waardecreatie is. Kamp-Roelands et al. (2021) onderzoeken de geïntegreerde waardecreatie en in het bijzonder ook de uiteindelijke impact. Het onderzoek laat zien dat alle omschrijvingen van de ‘purpose’/missie verschillend zijn en varieert van een relatie tot het verbeteren van leven, het verbeteren van het milieu tot het relateren aan een betere wereld. De helft van de ondernemingen koppelt dit heel concreet aan het bedrijfsmodel en de langetermijndoelstellingen. Hoewel alle ondernemingen proactief rapporteren over waardecreatie en impact en hieraan een eigen invulling geven blijft de echte inbedding van de lange termijn achter. Dat blijkt uit het ontbreken van concrete strategische informatie zoals over langetermijndoelstellingen, het ontbreken van vergelijkbaarheid, de balans in de informatie op lange termijn, het ontbreken van informatie over de transitie naar een duurzaam bedrijfsmodel en concrete, relevante indicatoren voor impact.

Toenemende zichtbaarheid van de financiële aspecten van duurzaamheid

De toenemende relevantie van het in kaart brengen van zowel de financiële aspecten van duurzaamheid als van de bredere waardecreatie voor stakeholders zien we ook terug in de MAB-artikelen. Schramade et al. (2021) ontwikkelen voor het creëren van langetermijnwaarde regels voor investeringsbeslissingen van bedrijven. Daarbij geven zij uitleg over de balancering van positieve en negatieve effecten en hoe de ecologische, sociale en finan­ciële dimensie van waardecreatie kan worden gewogen. In de jaarlijkse MAB-special ‘Het jaar verslagen’ laten Van der Tas et al. (2022) echter zien dat de jaarrekening van meer dan 60% van de over verslagjaar 2021 onderzochte beursgenoteerde ondernemingen geen relatie laat zien met klimaatrisico’s. Willekens et al. (2020) schreven al eerder over de noodzaak van het in stand houden van natuurlijk en menselijk kapitaal door het op te nemen in één balans en winst-en-verliesrekening. Kamp-Roelands and Looijenga (2022) zien daarentegen dat in het bestuursverslag van de onderzochte 75 beursfondsen de inbedding van waardecreatie op het gebied van klimaat steeds beter zichtbaar wordt. Er is meer informatie over klimaat in de strategie, de koppeling met de SDG’s, in de algemene risicoparagraaf en in de remuneratie. Ook is er meer informatie over CO2-prestaties, al blijft de keteninformatie beperkt. Zij zien dat de ontwikkelingen in wet- en regelgeving op het gebied van klimaattransparantie en de toenemende informatievraag vanuit investeerders een rol heeft gespeeld.

De CSRD heeft een ongelooflijke impact op het aantal artikelen in het MAB. In 2023 zijn er maar liefst 15 artikelen in relatie hiertoe gepubliceerd. Dat komt deels door de twee jaarlijkse MAB-specials, enerzijds over assurance-trends (Majoor and Gold 2023), anderzijds over verslaggevingstrends. Ook komt dit doordat de mainstream ‘finance professionals’ zich in de MAB-artikelen steeds meer buigen over meervoudige waardecreatie voor stakeholders, inclusief de natuur en toekomstige generaties. Het dubbelematerialiteitsperspectief uit de CSRD, waarin naar mijn mening het open model van de onderneming uit de jaren zestig centraal staat, wordt verder ingevuld door Van Nieuw Amerongen et al. (2023). Ter Hoeven (2023a) bespreekt de dubbele materialiteit juist vanuit het accountantsperspectief en bespreekt de gebruikerskring, de scope van de entiteit en de analyse van de (financiële) effecten en de te hanteren tijdshorizon. Het dubbelematerialiteitsprincipe zorgt ervoor dat Van der Meer and de Waard (2023) op basis van hun analyse tot de conclusie komen dat de CSRD een sterk principles-based karakter heeft. Ter Hoeven (2023b), die de CSRD beschrijft, vindt dat de CSRD meer is dan alleen een disclosurestandaard. Het gaat ook over ander gedrag en betere prestaties. Orij et al. (2023) zien dat veel beursgenoteerde ondernemingen rapporteren over sociale aspecten, maar dat er grote verschillen zijn in de mate van detaillering.

Op het gebied van klimaat zien Kamp-Roelands and Maas (2023) dat de 75 beursgenoteerde ondernemingen op veel onderdelen transparanter zijn dan het jaar ervoor. Toch ontbreekt juist de koppeling tussen de impact van klimaat voor stakeholders en de impact van klimaat op de organisatie. Voorbeelden hiervan zijn informatie over concrete investeringen in klimaatacties, de (ont)koppeling van klimaatprestaties en omzetontwikkeling, operationele kosten, ‘groene’ innovaties en ‘groene’ omzet.

De veranderende perceptie van waarde is niet beperkt tot ondernemingen. De Graaf and De Waard (2023) zien dat een relatief groot aantal gemeentelijke jaarverslagen een afzonderlijke paragraaf opneemt over het duurzaamheidsprogramma. Roosenboom (2023) bespreekt de transparantie over investeringen van private equity in ondernemingen die zich bezighouden met maatschappelijke dienstverlening en concludeert dat er meer transparantie over de maatschappelijk toegevoegde waarde van dergelijke investeringen moet worden gegeven, zoals inzicht in de kwaliteit van de geboden maatschappelijke dienstverlening, bijbehorende prijzen, behaalde winsten en winstuitkeringen.

Zo zien we de verschillende aspecten van waardecreatie en de transparantie daarover in steeds meer artikelen terugkomen en wordt ook de relatie met een duurzame ontwikkeling op economisch, milieu- en sociaal gebied op de lange termijn beter zichtbaar gemaakt.

10. Evaluatie en conclusie

Het maken van een dergelijk historisch overzicht laat zien dat waardecreatie 100 jaar geleden vooral vanuit een monetair perspectief werd ingevuld. Toch was er al een onderscheid zichtbaar tussen een marxistische benadering waarbij werknemersbelangen centraal staan door een vaste waarde voor arbeid te betalen, en een kapitalistische benadering waarbij waarde afhankelijk was van schaarste en nut. In de jaren ’40–’70 zien we dat de discussies over de ontwikkeling van de rol van de onderneming naar een zelfstandige entiteit met eigen doelen en een open dynamisch karakter zorgt voor meer aandacht voor stakeholders, intern en extern, en wordt zichtbaar dat er een wederzijdse afhankelijkheid is tussen de onderneming en de stakeholders voor wat betreft waardecreatie en behoeftebevrediging. Het gaat daarbij om productiemiddelen en producten en diensten en de financiële middelen om dit te betalen. Hierin zien we de eerste contouren van geïntegreerd denken over waardecreatie, zoals dat in 2010 zijn weerslag krijgt in het IIRC. In de jaren ’70–’85 wordt de waardecreatie voor werknemers verder geconcretiseerd, eerst vanuit de perceptie dat de continuïteit van de onderneming relevant is voor de werknemer, gezien de financiële afhankelijkheid, later vanuit een meer sociaal-ethisch perspectief via belevingsindicatoren. Ook ontstaat er internationaal meer aandacht voor de maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen op economisch, milieu- en sociaal gebied. De grenzen van economische groei worden zichtbaar. Internationaal leidt dit tot verschillende verslaggevingsinitiatieven, waarin de onderwerpen worden besproken waarover van ondernemingen verwacht wordt dat zij rapporteren over hoe zij waarde creëren op deze gebieden en eventuele waardevernietiging beperken. In de jaren ’85–2000 wordt de mondiale ernst van de milieuproblematiek steeds zichtbaarder en komt de nadruk te liggen op het beperken van de waardevernietiging op milieugebied. Dit betreft niet alleen de vervuiling van bodem, lucht en water, maar ook van (niet-)vernieuwbare hulpbronnen en klimaat. Het gaat niet alleen om de uitkomsten van het beperken van de waardevernietiging op milieugebied, maar ook om hoe ondernemingen het proces beheersen om waardevernietiging te beperken, te voorkomen of waar nodig te herstellen. Dit zet zich door in de jaren 2000–2010. In deze jaren zien we ook meer verslaggevingsrichtlijnen en gedragscodes over welke onderwerpen op economisch, milieu- en sociaal gebied relevant zijn voor de bredere waardecreatie. Niet alleen voor de eigen organisatie, maar bezien vanuit de gehele waardeketen. De onderzoeken naar transparantie laten echter zien dat ondernemingen met name operationele informatie rapporteren, beperkt rapporteren over de so­ciale aspecten in de keten en dat strategische aspecten van waardecreatie ontbreken. In de jaren 2010–2020 krijgt een geïntegreerde benadering op waardecreatie steeds meer vorm. Het verslaggevingsraamwerk van het IIRC heeft daaraan bijgedragen.

Uitkomsten en inrichting proces waardecreatie

De waardecreatie voor de onderneming en die voor stakeholders zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het inzichtelijk maken van het bedrijfsmodel en hoe een onderneming reageert op kansen en risico’s om toegevoegde waarde te kunnen (blijven) leveren voor stakeholders op zes verschillende kapitalen, staat daarin centraal. De besproken onderzoeken laten zien dat ondernemingen dit model steeds meer gebruiken om hun waardecreatie te laten zien. Opnieuw gaat het niet alleen om de uitkomsten van waardecreatie, maar ook om de inrichting van het proces van waardecreatie. Door de SDG’s ontstaat ook een mondiaal uitgangspunt voor hoe een duurzame economische samenleving eruit zou moeten zien. De Europese Commissie komt met wetgeving over meer transparantie op het gebied van milieu, werknemersaspecten, mensenrechten en preventie van corruptie en omkoping door grote beursgenoteerde ondernemingen. In de jaren 2020 tot heden krijgt de invulling van wat waardecreatie zou zijn, steeds meer vorm. De Europese Commissie komt met een samenstel aan wetgeving, waarvan de CSRD heel gedetailleerd invulling geeft aan wat gerapporteerd moet worden over duurzaamheid. Daarvoor worden twee uitgangspunten gebruikt: de toegevoegde waarde voor de onderneming en de toegevoegde waarde voor stakeholders. Opnieuw gaat het zowel over de uitkomsten als het proces. De mate waarin dit inzichtelijk gemaakt kan worden (en impliciet hoe dit ingericht wordt), wordt zowel op procesniveau als op het niveau van de indicatoren steeds verder gedetailleerd. De onderwerpen zijn niet zozeer verschillend als in de jaren zeventig, maar de mate van detaillering is dat wel. Er wordt gesproken over duurzaamheid en niet zozeer meer over waardecreatie. Opvallend is wel dat de economische aspecten, zoals innovatie, werkgelegenheid (in de keten) en de betaalde belastingen ontbreken. Wel wordt er meer nadruk gelegd op de financiële consequenties van duurzaamheid voor de onderneming, zowel positief als negatief. Het gaat om de invloed van duurzaamheid op zowel de materiële waarde als de immateriële waarde van de onderneming.

Verbreding van waardecreatie

De ontwikkelingen in de artikelen laten zien dat waardecreatie zich steeds verder heeft verbreed: het gaat over meer verschillende onderwerpen dan alleen geld en het gaat over waarde voor meer typen stakeholders dan alleen de aandeelhouder. Ook is het waardecreatieproces geen ‘black box’ meer voor stakeholders. Er is een behoefte ontstaan om steeds meer inzicht te krijgen hoe ondernemingen hier concreet op sturen. Door de jaren heen is er steeds meer wetgeving gekomen op dit gebied; eerst meer gericht op verantwoordelijkheden, later meer op transparantie en gedrag. Deze wetgeving wordt steeds gedetailleerder, zodat er meer uniformiteit ontstaat over transparantie over waardecreatie en het verminderen van waardevernietiging. De rol van ondernemingen als rentmeester of steward van belangrijke middelen voor de huidige en toekomstige generaties wordt steeds verder ingevuld. Tegelijkertijd laten de onderzoeken ook zien dat meer transparantie niet automatisch leidt tot betere prestaties.

Naar een andere mindset

Het 100-jarig bestaan van het MAB is een kantelpunt op het gebied van duurzaamheid en waardecreatie. De toegenomen hoeveelheid artikelen sinds 2023 laat zien dat steeds meer onderzoekers in het onderwerp geïnteresseerd raken. De CSRD-wetgeving is een duidelijke stimulans. De CSRD is gedetailleerd over wat er van transparantie over waardecreatie wordt verwacht en sluit daarvoor aan bij bekende kaders, zoals OESO, ILO en UN Global Compact. Ook de SDG’s zijn een gezamenlijke ‘taal’ voor de richting die we uitgaan op het gebied van waardecreatie en dit zien we verwerven in rapportering door ondernemingen, maar ook door overheden. Door transparant te zijn over waardecreatie, wordt de dialoog gestimuleerd en zou er uiteindelijk ook een andere mindset ontstaan bij bestuurders, investeerders, accountants en andere stakeholders. Dit zou de transitie naar duurzaamheid moeten versnellen. Zo zien we dat geleidelijk aan steeds meer mensen en organisaties de perceptie laten vallen dat waarde uitsluitend financieel wordt uitgedrukt en dát hebben we nodig hebben voor een duurzame economische samenleving. In hoeverre wetgeving effectief blijkt te zijn voor een andere mindset over waardecreatie zal uit de komende MAB-artikelen gaan blijken. Er komt ongetwijfeld meer inzicht in de manier waarop ondernemingen invulling gaan geven aan hun economische, milieu- en sociale waardecreatie, waarbij ze rekening houden met de korte, middellange en lange termijn. De publicaties tot op heden laten echter zien dat we al ruim 50 jaar weten welke richting langetermijnwaardecreatie op zou moeten gaan, maar dat de concrete acties en inbedding van langetermijnwaardecreatie langzaam verlopen.

Prof. dr. A.E.M. Kamp-Roelands RA – Nancy is bijzonder hoogleraar niet-financiële informatie, geïntegreerde verslaggeving en assurance, Rijksuniversiteit Groningen. Zij schrijft sinds 1992 over duurzaamheid: verslaggeving en assurance en was als pionier betrokken bij initiatieven van de Europese Federatie van Accountants, de Internationale Federatie van Accountants, de International Auditing and Assurance Standards Board, de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants, Global Reporting Initiative, Accounting for Sustainability, International Integrated Reporting Council, United Nations (UNCTAD-ISAR), de Raad voor de Jaarverslaggeving en de European Financial Reporting Advisory Group.

Dankwoord

Met dank aan Caya Krol die alle jaargangen van het MAB heeft doorgenomen om de betreffende artikelen te vinden.

Noten

1

De Europese definitie voor grote ondernemingen is aangepast in 2023, dus het werkelijke aantal zal wat lager liggen dan deze originele schatting van de Europese Commissie.

2

Bijvoorbeeld de verschillende artikelen van prof. A. Bindenga RA, prof. K.P.G. Wilschut RA in de jaren tachtig en van mijzelf in de jaren negentig.

3

Ernst & Ernst Social Responsibity Disclosure: Survey of Fortune 500 Annual Reports, Cleveland, Ohio, 1971–1977.

4

In het onderzoek van Ernst & Ernst worden verschillende informatie-elementen genoemd:

Milieu (vervuiling, herstel schade, natuurlijke hulpbronnen en recycling, energieverbruik)

Personeel (bedrijfsveiligheid, bedrijfsgezondheidszorg, opleiding van personeel, herscholingsmogelijkheden)

Maatschappelijk aanvaardbare bedrijfsvoering (tewerkstelling etnische minderheden, vrouwen, bijzondere groepen zoals gehandicapten, bevordering van deze groepen, steun aan bedrijven van etnische minderheden, maatschappelijk verantwoord gedrag in het buitenland)

De betrokkenheid bij de gemeenschap (onder andere het verstrekken van geld, producten of dienstverlening aan gemeenschapsactiviteiten, onderwijs, kunst en dergelijke)

Producten (veiligheid van verkochte producten, productieverbeteringen ter vermindering van vervuiling, opzetten van een afdeling consumentenaangelegenheden),

Andere aspecten (onder andere erkennen van maatschappelijke verantwoordelijkheid en publiceren van de doelstellingen daarvan, verstrekken van informatie over aspecten voor zover niet hiervoor opgenomen).

5

Hierin worden genoemd:

Human resources: social performance directed to the well-being of employees: employment practices, training programs, job enrichment, working conditions, promotion policies and employee benefits;

Community involvement: socially oriented activities that are primarily of benefit to the general public: general corporate philanthropy, housing construction and financing, health services, volunteer activities among employees, food programs and community planning and improvements;

Physical resources and environmental contributions: activities directed towards alleviating or preventing environmental deterioration (pollution): air quality, water quality, conservation of scarce resources and the disposal of solid waste

Product and service contribution: the impact of the company’s product or service on society: consumerism, product quality, packaging, advertising, warranty provisions, product safety.

6

Brevoord, C: Externe informatievoorziening; naar een jaarbericht nieuwe stijl. Economisch Statische Berichten, 63e jaargang nr. 3181, 22 november 1978, pag. 1184–1190.

7

Hij verwijst hiervoor expliciet naar prof. drs. K.P.G. Wilschut die milieu voor accountants weer op de kaart zette door dr. G.C. Molenkamp en drs. I.M.J. Hoefnagels, beide afkomstig uit de milieu-inspectie in dienst te nemen bij een accountantskantoor.

8

Ook daarin zien we dat de overheid een doelstelling had per 2000 de koolwaterstoffen met 50% te reduceren!

9

Kamp-Roelands 2001 beschrijft de volgende onderwerpen: Voorbeelden van informatie over economische aspecten zijn informatie over omzet, winst, werkgelegenheid, arbeidsproductiviteit, uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling. Voorbeelden van informatie over sociaal-ethische aspecten zijn informatie over de werkplek, veiligheid en gezondheid, rechten van werknemers en mensenrechten in het algemeen. Voorbeelden van informatie over milieu zijn milieuverontreiniging, afval, schaarse niet-vernieuwbare grondstoffen.

Literatuur

  • Admiraal M (2010) Assurance van niet-financiële informatie: utopie of groeimodel? Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 84(12): 640–648. https://doi.org/10.5117/mab.84.13887
  • American Accounting Association – Committee on the Measurement of Social Costs (1974) Report 1974. The Accounting Review (Supplement): 99–113.
  • American Institute of Certified Public Accountants (1977) Studierapport: “The Measurement of Corporate Social Performance”. AICPA New York City.
  • Beishuizen P (1970) De bestuursverslaggeving aan de werknemers en de accountant. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 44(10): 386–392. https://doi.org/10.5117/mab.44.11422
  • Boersma M (2015) De duurzame controller neemt leiding in een transitie naar maatschappelijk verantwoord ondernemen. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 89(5): 181–187. https://doi.org/10.5117/mab.89.31298
  • Boulding KE (1956) A Reconstruction of Economics, Wiley and Sons, New York, 1950.
  • Club van Rome (1972) Grenzen aan de Groei, Massachusetts Institute of Technology, onder leiding van Dennis Meadows en Donella Meadows.
  • Dassen R (2011) Een geïntegreerde benadering van governance, duurzaamheid en verslaggeving. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 85(11): 532–534. https://doi.org/10.5117/mab.85.12862
  • De Bruijn S, Van Offeren D, Oosting M (2007) Personeelsaangelegenheden in het bestuursverslag. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 81(5): 197–206. https://doi.org/10.5117/mab.81.16911
  • De Bruijn S, Orij RP (2012) Institutionalisering van maatschappelijke ondernemingsverslaggeving. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 86(7/8): 286–294. https://doi.org/10.5117/mab.86.20894
  • De Groot C, Koster H, Van Oostrum C (2022) Corporate Sustainability Reporting Directive: naar herziening van de Europese duurzaamheidsverslaggeving. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 96(3/4): 61–73. https://doi.org/10.5117/mab.96.82479
  • De Waard DA, Marra T, Kranenburg S, Van Oorschot M (2020) Transparent Carbon Disclosures: Depth in carbon-reporting of Dutch listed and non-listed companies. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 94(7/8): 275–284. https://doi.org/10.5117/mab.94.50104
  • Dekker HC (1988) Van de leer van Waarde en Winst naar Maatschappelijke Berichtgeving. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 62(7/8): 296–312. https://doi.org/10.5117/mab.62.20564
  • Dijksma J, Van der Wal R (1981) Het begrip toegevoegde waard: een verslag van een empirisch onderzoek. Maandblad Voor Accountancy en Bedrijfseconomie 56(10): 441–457. https://doi.org/10.5117/mab.56.11490
  • Douma S, De Groene J, Hafkamp WA (1995) Hoe milieufactoren van belang kunnen zijn bij ontwerpen bedrijfsstrategie. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 69(4): 178–188. https://doi.org/10.5117/mab.69.16216
  • Europees Parlement en de Raad (EC) (2003) Richtlijn 2003/51 van het Europees Parlement en de Raad tot de wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG, 83/349/EEG en 91/674/EEG van de Raad betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen en verzekeringsondernemingen. Brussel.
  • Europees Parlement en de Raad (2022) Richtlijn EU 2022/2464 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 537/2014, Richtlijn 2004/109/EG, Richtlijn 2006/43/EG en Richtlijn 2013/34/EU, met betrekking tot duurzaamheidsrapportering door ondernemingen, Publicatieblad van de Europese Unie L322/115. https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX%3A32022L2464
  • Europees Parlement en de Raad (2024) Richtlijn inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 en Verordening (EU) 2023/2859 (Corporate Sustainability Due Diligence Directive). Publicatieblad van de Europese Unie 2024/1760. https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=OJ:L_202401760
  • Europese Commissie (1993) Verordening nr. 1836/93 van de Raad van 29 juni 1993 inzake de vrijwillige deelneming van bedrijven uit de industriële sector aan een communautair milieubeheer- en auditsysteem. Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L168.
  • Europese Commissie (2018) Actieplan duurzame groei financieren: Mededeling van de commissie aan het Europees parlement, de Europese raad, de raad, de Europese Centrale Bank, het Europees economisch en sociaal comité en het comité van de regio’s actieplan: duurzame groei financieren com/2018/097 final. https://eur-lex.europa.eu/legal-content/nl/ALL/?uri=CELEX%3A52018DC0097
  • Friedman M (1980) Free to choose. Mariner Books, 338 pp.
  • FSB (Financial Stability Board)-TCFD (Task Force on Climate-Related Financial Disclosures) (2017) Final Report. Recommendations of the Task Force on Climate-Related Financial Disclosures. FSB (Basel).
  • Gelderloos HD (1974) De rol van de accountant bij het voorzien in de informatiebehoeften. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 48(7/8): 357–365. https://doi.org/10.5117/mab.48.20424
  • Gusc J, Haverkamp D (2010) Naar prestatie-indicatoren voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) in due diligence reviews. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 84(9): 438–446. https://doi.org/10.5117/mab.84.21890
  • Hubers F, Thijssens T (2020) Human rights reporting under increasing institutional pressure. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 94(7/8): 303–312. https://doi.org/10.5117/mab.94.50425
  • Hurks P, Langendijk HP, Nandram K (2015) How do current public Integrated Reports align with the IR Framework? Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 89(12): 518–532. https://doi.org/10.5117/mab.89.31220
  • International Federation of Accountants (IFAC) – International Auditing and Assurance Standards Board (IAASB) (1999) Exposure draft Assurance Engagements. IFAC, New York City.
  • Kamp-Roelands N, De Waard DA (2008) De kwaliteit van maatschappelijke verslagen in Nederland. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 82(12): 531–540. https://doi.org/10.5117/mab.82.13866
  • Kamp-Roelands N, Van den Ende H, De Jong M (2019) Klimaatgerelateerde informatie in het jaarverslag. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 93(11/12): 377–389. https://doi.org/10.5117/mab.93.46442
  • Kamp-Roelands N, Van Den Ende H, Looijenga M (2020) Hoe transparant zijn Europese banken over duurzaamheid? Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 94(11/12): 509–522. https://doi.org/10.5117/mab.94.58367
  • Kamp-Roelands N (2022) Assurance bij duurzaamheidsinformatie, Wat is de status bij Nederlandse beursfondsen? Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 96(3/4): 89–100. https://doi.org/10.5117/mab.96.83110
  • Kamp-Roelands N, Looijenga M (2022) Klimaatgerelateerde informatie in het bestuursverslag. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 96(11/12): 377–390. https://doi.org/10.5117/mab.96.94532
  • Kamp-Roelands N, Maas K (2023) Klimaatinformatie: zijn beursfondsen klaar voor de CSRD? Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 97(9/10): 257–273. https://doi.org/10.5117/mab.97.98577
  • Knoops C (2010) Transparantie ten aanzien van maatschappelijk verantwoord ondernemen is geen wondermiddel. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 84(11): 530–533. https://doi.org/10.5117/mab.84.12849
  • Krukkert T, De Waard DA (2020) Het effect van verificatie op volledigheid van klimaatgerelateerde informatie. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 94(7/8): 293–302. https://doi.org/10.5117/mab.94.47356
  • Maas K (2011) Maatschappelijke prestaties van organisaties: van outputmeting naar impactmeting. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 85(11): 563–572. https://doi.org/10.5117/mab.85.12870
  • Maas K, Kamp-Roelands N, Tesselaar K, Vermeulen M (2014) De status van geïntegreerde verslagggeving bij organisaties: wat zijn de succes- en faalfactoren? Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 88(10): 385–395. https://doi.org/10.5117/mab.88.31169
  • Maas K, Sampers P (2020a) The impact of mandatory non-financial reporting on corporate management, behavior and performance. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 94(7/8): 263–264. https://doi.org/10.5117/mab.94.55244
  • Maas K, Sampers P (2020b) The expected impacts of regulating non-financial reporting. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 94(7/8): 265–274. https://doi.org/10.5117/mab.94.55973
  • Mauser A, Kolk A (2001) Het meten en begrijpen van bedrijfsmilieuprestaties. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 75(9): 364–371. https://doi.org/10.5117/mab.75.21775
  • Nabbe JPM (1974) De informatiebehoefte van werknemers en hun representanten. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 48(7/8): 293–305. https://doi.org/10.5117/mab.48.20403
  • Nandram K, Harchaoui ME (2020) Reporting about value creation – evidence from the Netherlands. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 94(7/8): 313–329. https://doi.org/10.5117/mab.94.50394
  • Orij RP, Breijer R, Erkens M (2022) Veel soorten rapporten met niet-financiële informatie – Door de bomen het bos weer zien? Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 96(11/12): 367–376. https://doi.org/10.5117/mab.96.94273
  • Orij RP, Breijer R, Erkens M (2023) Informatie over ‘Social’ (de S) in ESG-rapportages voorafgaand aan de CSRD. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 97(9/10): 275–285. https://doi.org/10.5117/mab.97.112162
  • Pigou AC (1920) The economics of welfare. Macmillan & Co, London.
  • Raad voor de Jaarverslaggeving (2003b) Handreiking Maatschappelijke Verslaggeving. Kluwer.
  • Roosenboom P (2023) Private equity en haar maatschappelijke verantwoordelijkheid. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 97(11/12): 351–353.
  • Schramade W, Schoenmaker W, De Adelhart Toorop R (2021) Beslisregels voor langetermijnwaardecreatie. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 95(5/6): 211–218. https://doi.org/10.5117/mab.95.64450
  • Schreuder H (1981a) Regelgeving ten aanzien van niet-financiële informatie. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 55(5/6): 334–348. https://doi.org/10.5117/mab.55.16987
  • Schreuder H (1981b) Maatschappelijke verantwoordelijkheid en maatschappelijke berichtgeving van ondernemingen. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 55(11): 571–575. https://doi.org/10.5117/mab.55.12481
  • Stolker J, Doelder BKD, Sidhu JS (2020) Climate-related reporting by publicly listed companies in the Netherlands: an attention-action mapping. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 94(7/8): 285–292. https://doi.org/10.5117/mab.94.50444
  • Tempelaar AF (1979) Gevolgen van de ontwikkeling naar vermaatschappelijking van de onderneming voor sociale verslaggeving en verantwoording. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 53(9/10): 465–476. https://doi.org/10.5117/mab.53.21988
  • Ter Hoeven R (2022) Wereldwijde klimaatdreiging vraagt om één norm voor duurzaamheidsverslaggeving. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 96(3/4): 57–59. https://doi.org/10.5117/mab.96.85697
  • Ter Hoeven R (2023a) Waarom de CSRD zoveel meer is dan een ‘disclosure’ standaard. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 97(1/2): 1–3. https://doi.org/10.5117/mab.97.102991
  • Ter Hoeven R (2023b) Dubbele materialiteitsanalyse; impact langs drie wegen. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 97(11/12): 355–358. https://doi.org/10.5117/mab.97.114428
  • Tweede Kamer van de Staten Generaal (1989) Nationaal Milieubeleidsplan: Winnen of verliezen, 1988–1989 kamerstuk 21137.
  • United Nation Environment Program (1994a) Ethics and Agenda 21: Moral implications of a global consensus. United Nations, New York City.
  • United Nations Environment Program (1994b) Company environmental reporting: a measure of the progress of business & industry towards sustainable development. Paris.
  • Van der Hoeven P, Bossert H (2019) Investeringscriteria bij duurzame innovaties. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 93(3/4): 119–125. https://doi.org/10.5117/mab.93.32509
  • Van der Meer N, De Waard DA (2023) Verslaggevingsstandaarden en auditkwaliteit: een literatuurstudie. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 97(3/4): 77–86. https://doi.org/10.5117/mab.97.95839
  • Van der Tas L, Aggarwal Y, Maksimovic D (2022) Effects of climate change on financial statements of entities listed in the Netherlands. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 96(11/12): 391–404. https://doi.org/10.5117/mab.96.94820
  • Van Eijk DWD, Hooghiemstra R (2007) Media-aandacht en maatschappelijke verslaggeving: de bouwfraude. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 81(6): 250–258. https://doi.org/10.5117/mab.81.17763
  • Van Nieuw Amerongen N, Renes RM, De Bos A (2023) Dubbele materialiteit: de toekomst van duurzaamheidsverslaggeving volgens ESRS en experts. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 97(3/4): 101–113. https://doi.org/10.5117/mab.97.101191
  • Van Strien PJ (1979) Humanisering en vermaatschappelijking van de arbeid. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 53(9/10): 428–432. https://doi.org/10.5117/mab.53.21979
  • Van Zetten-Donkersloot R, Van de Ven A (2021) Integrated Reporting in het MKB: een casestudy. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 95(3/4): 107–116. https://doi.org/10.5117/mab.95.50681
  • Veltrop DB, De Waard DA (2007) Een metafysisch perspectief op de verificatie van maatschappelijke jaarverslagen. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 81(11): 512–520. https://doi.org/10.5117/mab.81.12816
  • Vergoossen R (2021) Van ‘Financial Reporting’ en ‘Financial Audit’ naar ‘Corporate Reporting’ en ‘Corporate Assurance’. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 95(5/6): 167–168. https://doi.org/10.5117/mab.95.70139
  • Wallage P (2011) Naar een geïntegreerde verslaggeving - voor Elck wat wils. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 85(11): 543–551. https://doi.org/10.5117/mab.85.12867
  • Willekes E, Jonker J, Wagensveld K (2020) De ‘Triple Depreciation Line’: een effectief wapen tegen greenwashing of een nieuwe accounting Fata Morgana? Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 94(9/10): 391–401. https://doi.org/10.5117/mab.94.52141
  • Woestijne WJVD (1951) Bedrijfseconomische aspecten van de werkclassificatie. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 25(7): 274–280. https://doi.org/10.5117/mab.25.20054
  • World Commission on Environment and Development (1987) Our Common Future. Oxford University Press.
login to comment