Maandblad Voor Accountancy en Bedrijfseconomie 82(11): 456-457, doi: 10.5117/mab.82.12825
We gaan voor goud
expand article infoTom Groot
Open Access
Abstract
456 82E JAARGANG NOVEMBER 2008 Op het moment dat ik deze column schrijf, zijn de Olympische Spelen net achter de rug. Voor velen betekent het einde van de spelen de terugkeer naar het normale dagen nachtritme. Het waren weer buitengewoon boeiende, enerverende en spannende spelen. Deze spanning wordt toch vooral aangejaagd door de vraag Hoe presteren de Nederlandse sporters ten opzichte van de internationale concurrentie? Sportieve prestaties zijn kennelijk sterk verbonden met gevoelens van nationale eigenwaarde. In dit kader kunnen we gerust zijn: we hebben het uiteindelijk redelijk gedaan: zeven gouden, vijf zilveren en vier bronzen medailles. De oogst is minder dan in Athene en Sydney, maar over meer sporters en disciplines gespreid. Daarnaast kun je vergelijkingen trekken, gecorrigeerd voor inwonertal en bruto nationaal product. Vooral wanneer we naar het aantal inwoners kijken, komen we relatief goed uit. Toch duiken er terecht voortdurend discussies op over hoe het beter moet en kan. Daarbij gaat het meestal over geld: toen in de tweede week de medailleoogst dreigde stil te vallen en de paniek om zich heen greep, hoorden we bij herhaling de oproep in de media om meer geld voor de sport. De redenering gaat als volgt: met meer geld kunnen meer en betere sportvoorzieningen worden gecreëerd, die ook betere sporters zullen voortbrengen. Het is een ‘kortdoor- de-bocht’-redenering die het goed doet in de politiek, maar die tegelijkertijd voorbijgaat aan het grootste probleem: we weten niet goed wat er precies nodig is om topprestaties te bereiken. Dit is niet alleen een financieel, maar evenzeer een organisatorisch vraagstuk. De parallellen met onze sector onderwijs dringen zich sterk op.