Research Article |
|
Corresponding author: Svetlana Vrubleuskaya ( info@sev-conduct-culture.com ) Academic editor: Annemarie Oord
© 2025 Svetlana Vrubleuskaya, Evelyn Bell.
This is an open access article distributed under the terms of the Creative Commons Attribution License (CC BY-NC-ND 4.0), which permits to copy and distribute the article for non-commercial purposes, provided that the article is not altered or modified and the original author and source are credited.
Citation:
Vrubleuskaya S, Bell E (2025) Criminologische inzichten voor internal auditors: een multidisciplinaire benadering van afwijkend gedrag. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 99(4): 195-201. https://doi.org/10.5117/mab.99.149349
|
Dit artikel beschrijft een onderzoek naar de wijze waarop criminologische theorieën internal auditors helpen bij het begrijpen en aanpakken van mogelijke oorzaken van afwijkend gedrag binnen organisaties. Hierbij staat niet de inbreukmaker centraal, maar de omgevingsfactoren in de organisatie die invloed hebben op het gedrag van de (potentiële) inbreukmaker; het gaat dus niet om de appel, maar om de mand. Het benadrukt het belang van een multidisciplinaire benadering en biedt praktische aanbevelingen voor het toepassen van criminologische inzichten in de internal auditpraktijk.
Criminologie, internal audit, guardianship, compliance management, afwijkend gedrag, differentiële associatie, sociale interacties
Dit artikel is van belang voor internal auditors, omdat het criminologische inzichten aanreikt die kunnen helpen bij het verklaren en aanpakken van oorzaken van afwijkend gedrag binnen organisaties. Dit kan bijdragen aan duurzame oplossingen.
Internal audit als vakgebied is door de jaren heen verrijkt met inzichten vanuit diverse disciplines. Internal auditors hebben niet langer alleen een financiële studieachtergrond. Zo schrijven filosofen, psychologen, antropologen, en ook criminologen, zich in voor de opleiding om de kwalificaties van een internal auditor te behalen.
Paragraaf twee bevat een beschrijving van de studie criminologie als startpunt voor het leggen van connectie tussen internal audit en criminologie. In de derde en vierde paragraaf worden twee klassieke theorieën vanuit criminologie uitgelicht: de Routine Activities Theory (RAT) van Lawrence Cohen and Marcus Felson (1979), waarvan Guardianship in Action (GIA) een onderdeel is, en de Differentiële Associatietheorie van Edwin Sutherland (1939). Elke theorie biedt een ander perspectief op het ontstaan van criminaliteit. Kennis over het ontstaan van criminaliteit kan vervolgens weer richting geven aan mogelijke oplossingen. Internal auditors kunnen uit beide theorieën inzichten halen om ‘afwijkend’ gedrag binnen organisaties te verklaren. Deze verklaringen zijn relevant om – zich herhalende – problemen c.q. bevindingen bij de wortel aan te pakken. In paragraaf vijf worden de genoemde theorieën gekoppeld aan voorbeelden uit de internal auditpraktijk, waarbij aanbevelingen worden gedaan voor het gebruik van criminologische kennis in de internal auditpraktijk. De conclusie is opgenomen in paragraaf zes.
Criminologie is een wetenschap die gebruikmaakt van inzichten uit diverse disciplines, zoals de genetica, biologie, psychologie, psychiatrie, sociologie, antropologie en economie, om crimineel of afwijkend gedrag te verklaren (
Wij hebben deze theorieën gekozen omdat ze ingaan op de omstandigheden die tot ongewenst gedrag leiden. Het gaat om het perspectief van de omgeving in tegenstelling tot, bijvoorbeeld, het individu. De differentiële-associatietheorie gaat nog verder in op het leren binnen organisaties, waardoor kan worden onderzocht waarom bepaalde normen en waarden binnen een organisatie dominant zijn. Juist in de context van organisaties zijn de omgeving en het leren belangrijk, omdat deze bepalen hoe bepaald gedrag tot stand is gekomen. Wat maakt dat er niet, of niet adequaat, wordt ingegrepen? Een intuïtieve ‘oplossing’ voor geconstateerde bevindingen is vaak het toevoegen van meer toezichtslagen (méér guardians, méér beheersmaatregelen). Dat is echter niet altijd de beste oplossing. Wij pleiten voor een bredere blik door – als onderdeel van de internal audit – te analyseren welke ‘criminologische’ factoren tot de bevindingen hebben geleid, zodat aan duurzame oplossingen kan worden gewerkt voor geconstateerde tekortkomingen.
De Routine Activities Theory (RAT) is een criminologische theorie die stelt dat criminaliteit het gevolg is van het samenkomen van de volgende drie elementen:
Deze elementen vertonen overeenkomsten met de fraudedriehoek, geïntroduceerd door criminoloog Donald
Een uitbreiding op de theorie is Guardianship in action (GIA), die eveneens is ontstaan in de context van woninginbraken. Er is sprake van GIA wanneer de guardians: (1) zichtbaar beschikbaar zijn; (2) monitoren; en (3) ingrijpen waar nodig. GIA zoomt specifiek in op de omstandigheid van een aanwezige, capabele guardian. In de context van woninginbraken zijn dit de bewoners en omwonenden van de woning die het doelwit is van een inbraak (
Onderzoek van
Ook de perceptie van de guardian speelt een rol: het risico voor de eigen veiligheid van de guardian had invloed op het al dan niet ingrijpen door de guardian en de manier van ingrijpen (zelf ingrijpen versus het bellen van de politie of – naar analogie van de organisatie – in hoeverre kunnen leidinggevenden worden aangesproken zonder angst voor represailles?). De beschikbaarheid van middelen om veiligheid te waarborgen, zoals camera’s en alarmsystemen, leidde tot een verhoogd gevoel van veiligheid en daarmee tot een grotere kans op ingrijpen door guardians. Sociale en psychologische mechanismen spelen eveneens een rol. Zo leidt het omstander-effect ertoe dat minder snel wordt ingegrepen als anderen dat ook niet doen (zie ook
Het GIA-onderzoek is – na de toepassing op woninginbraken – verder uitgebreid naar de rol van guardians in het voorkomen van internetcriminaliteit (Vakhitova et al. (2023); Bossler and Holt (2009)) en seksueel geweld tegen vrouwen (
De guardians binnen organisaties zijn individuen – of teams – die een rol en verantwoordelijkheid hebben ten aanzien van het overzien en beschermen van verscheidene onderdelen van het bedrijf. De primaire guardians zijn het management (de eerste lijn). Ook de compliancefunctie als guardian springt direct in het oog, gezien haar bijdrage aan het voldoen aan wet- en regelgeving door het bedrijf. De compliance-officer adviseert over – en monitort de naleving van – wet- en regelgeving en interne procedures. De Raad van Bestuur (RvB) is verantwoordelijk voor de onderneming als geheel. De RvB wordt weer gecontroleerd door een Raad van Commissarissen (RvC), toezichthouders en externe accountants. Binnen teams zijn ook guardians te vinden: variërend van teammanagers en quality reviewers tot directe collega’s (‘peers’) of klokkenluiders die de guardian-rol oppakken. De internal auditor beoordeelt als onderdeel van zijn of haar werkzaamheden de rol van guardians in de organisatie. Zo is de auditor verantwoordelijk voor het toetsen van de effectiviteit van de compliancefunctie en beoordeelt hij of zij in hoeverre beheersmaatregelen in de eerste lijn adequaat in opzet zijn en effectief functioneren. Ook binnen de internal auditfunctie zelf zijn er guardians, zoals auditmanagers en -directors, die toezicht houden op werkzaamheden van hun ondergeschikten. Kortom, binnen een organisatie heeft iedereen een rol en verantwoordelijkheid ten aanzien van het overzien en beschermen van de organisatie.
Het is cruciaal dat guardians snel in actie komen. Bij non-compliance binnen organisaties is doorgaans sprake van een glijdende schaal; medewerkers die eenmaal onethisch hebben gehandeld, zijn eerder geneigd om dit vaker te doen. Vooral wanneer het onethische gedrag niet is gecorrigeerd of zelfs beloond (zie
Compliancemanagement staat voor de inrichting van de organisatie en de processen die zorgen voor het waarborgen van de naleving van wet- en regelgeving (
De internal auditor beoordeelt de beheersing, waarbij wordt onderzocht of wordt geborgd dat doelen worden gerealiseerd met inachtneming van de van toepassing zijnde regels. In lijn daarmee wordt in een reguliere internal audit zozeer of niet alleen vastgesteld of er sprake is van compliance met de regels, maar wordt er ook op zoek gegaan naar dieperliggende oorzaken.
Het soft controls-model van
Niet alleen vragen, maar ook signalen binnen een organisatie dragen bij aan het onderzoek naar de effectiviteit van guardians en guardianstructuren. Opmerkingen, zoals “it’s above my pay-grade” of “als jij het zegt, dan zal het wel zo zijn” geven letterlijk aan dat de bereidheid van de guardian om in te grijpen – om het bedrijf te beschermen – nagenoeg afwezig is. Het heeft geen zin om in te grijpen of verantwoordelijkheid te nemen, want een hogergeplaatste guardian zal de beslissing overrulen. In dat geval helpt het als de interne auditor deze situaties kan herkennen en benoemen, zodat de organisatie met gerichte oplossingen kan komen.
In de jaren ’30 van de vorige eeuw heeft Edwin Hardin Sutherland de differentiële-associatietheorie ontwikkeld. Sutherland is een Amerikaanse socioloog en criminoloog. Naast dat hij de grondlegger is van deze theorie, heeft hij diepgaandere betekenis gegeven aan crimineel gedrag als een sociaal leerproces. De theorie gaat ervanuit dat crimineel gedrag is aangeleerd in sociale interacties. Sutherland werd beïnvloed door de Chicago School of Sociology, die sterk de nadruk legde op de invloed van sociale omgevingen op menselijk gedrag. De theorie van Sutherland was in die tijd baanbrekend, omdat het een sociaal perspectief op criminaliteit bood in plaats van een biologisch of psychologisch perspectief (
De kern van Sutherlands theorie is dat mensen crimineel gedrag leren door middel van interacties met significante anderen, zoals vrienden, familie of andere personen in hun directe omgeving. Hierbij worden niet alleen de technieken aangeleerd om delicten te plegen, maar ook de motieven, rationalisaties en houdingen die crimineel gedrag rechtvaardigen. Het concept ‘differentiële associatie’ verwijst naar de balans tussen blootstelling aan definities die ongewenst (normoverschrijdend) gedrag ondersteunen versus definities die gewenst gedrag ondersteunen. Als een individu meer wordt blootgesteld aan definities die crimineel gedrag ondersteunen, is de kans groter dat die persoon crimineel gedrag zal (gaan) vertonen.
Een belangrijk concept in de theorie is dat de duur, intensiteit, prioriteit en frequentie van de interacties bepalend zijn voor de kans dat iemand crimineel gedrag ontwikkelt.
Wanneer iemand bijvoorbeeld meer blootgesteld wordt aan attitudes die criminaliteit aanmoedigen dan aan attitudes die dit ontmoedigen, neemt de kans toe dat die persoon crimineel gedrag gaat vertonen (
De differentiële-associatietheorie biedt internal auditors handvatten om gedrag binnen organisaties niet alleen te beoordelen op uitkomst (compliance of overtreding), maar ook op de sociale interacties die eraan voorafgaan. In tegenstelling tot een benadering waarbij individuele motieven centraal staan, legt deze theorie de nadruk op de omgeving waarin normen worden aangeleerd en gedeeld – een omgeving die de voedingsbodem vormt voor zowel gewenst als ongewenst gedrag.
Gedrag, ook frauduleus of onethisch gedrag, wordt volgens deze theorie niet geboren uit een autonome keuze maar uit herhaalde interactie met anderen. In een organisatiecontext betekent dit dat medewerkers via formele én informele contacten opvattingen ontwikkelen over wat normaal en acceptabel is – óók als dat in strijd is met regels. Hoe vaker, intensiever, en eerder in iemands loopbaan deze ‘definities’ worden gedeeld, hoe sterker hun invloed.
Vragen die een internal auditor kan gebruiken om deze sociale invloeden zichtbaar te maken, zijn onder andere:
Daarnaast kunnen signalen uit informele gesprekken of observaties wijzen op een normverschuiving. Uitspraken als “zo doen we dat hier nou eenmaal” of “iedereen doet het, al jaren” wijzen op een cultuur waarin afwijkend gedrag niet als zodanig meer wordt herkend. In dergelijke gevallen kan het waardevol zijn als de internal auditor niet alleen kijkt naar de formele naleving, maar ook naar de interpretaties van normen binnen teams en afdelingen. Door dit perspectief expliciet op te nemen in het toetsingskader, kunnen audits bijdragen aan het blootleggen van eventuele risico’s die niet direct in regels of procedures zichtbaar zijn, maar wel in gedrag.
Volgens de differentiële-associatietheorie ontstaat afwijkend gedrag niet spontaan, maar wordt het aangeleerd via blootstelling aan normen en overtuigingen die criminaliteit of onethisch handelen rechtvaardigen. Hoe vaker en intensiever een individu wordt blootgesteld aan dergelijke denkbeelden, des te groter de kans is dat dit gedrag wordt overgenomen. In het vervolg van deze paragraaf beschrijven we een onderzoek waarin een internal auditor de elementen vanuit deze criminologietheorie heeft toegepast om de bevindingen te formuleren waar de opdrachtgever direct mee aan de slag kon.
De RvB van een kleinschalige semi-private instelling heeft aan de internal auditor de opdracht gegeven om inzicht te geven in de organisatiebrede cultuur. Na een aantal incidenten in het kader van interne beheersing (denk aan het falen van beheersmaatregelen in een aantal financiële processen), vermoedde de RvB dat een informele cultuur van ‘resultaten boven regels’ de naleving van wet- en regelgeving en interne procedures in de weg stond. Met de huidige cultuur zou de organisatie mogelijk onvoldoende in staat zijn om de beoogde strategische doelen te behalen, die meer passen bij een cultuur waar compliance een belangrijk onderdeel van is. De RvB wilde inzicht krijgen in de ‘informele stromen’ binnen de organisatie, en weten aan welke knoppen ze zou moeten draaien om de nodige veranderingen op korte termijn door te voeren. Zij wilde ook graag dat er op een andere manier naar de organisatiecultuur zou worden gekeken; een criminologische kijk zou vernieuwende inzichten kunnen bieden voor de bedrijfsvoering.
Met behulp van focusgroepen en een-op-een interviews is dit onderzoek vormgegeven. Hier zijn, op basis van de opgehaalde percepties, de gedragspatronen uitgefilterd en in de vorm van een rapportage besproken met de RvB.
In de cultuurscan is op basis van differentiële-associatietheorie specifiek aandacht besteed aan interacties tussen collega’s onderling en tussen collega’s en leidinggevenden. Op deze manier kon inzicht worden verkregen in het ontstaan – en voortbestaan – van bepaalde gedragspatronen (aangeleerd gedrag). Uit de cultuurscan – met criminologische invalshoek – bleek dat er op bepaalde afdelingen een sterke informele druk bestond om ambitieuze doelen te behalen, ongeacht de regels. Nieuwe medewerkers werden blootgesteld aan collega’s die ‘flexibiliteit’ met de regels normaliseerden. Daarnaast bleek dat de organisatie kenmerken vertoonde van een familiecultuur, waarin loyaliteit en vriendelijkheid centraal staan. Hoewel deze waarden een positieve invloed hebben op de verbinding tussen collega’s, kan té veel loyaliteit en vriendelijkheid er ook toe leiden dat collega’s niet worden aangesproken op gedrag dat in strijd is met de formele regels.
De frequentie, intensiteit en prioriteit van deze interacties versterkten deze norm. De factor ‘duur’ is in de opgehaalde kwalitatieve data niet expliciet naar voren gekomen.
De internal auditor adviseerde, in het verlengde van het inzicht in deze informele stromen en de daarin aanwezig risico’s, om ethisch leiderschap te integreren in bestaande trainingsprogramma’s, met specifieke aandacht voor het versterken van een aanspreekcultuur. Zonder duidelijke grenzen en correcties kunnen onethische gedragingen door nieuwe medewerkers als acceptabel worden gezien.
Het onderzoek toonde aan dat het expliciet benoemen van afwijkend gedrag en het bieden van constructieve feedback hierbij cruciaal zijn. De aanbeveling richtte zich daarom op het stimuleren van een aanspreekcultuur.
De differentiële-associatietheorie hielp aldus inzichtelijk te maken hoe normafwijkend gedrag binnen de organisatie werd aangeleerd en verspreid via sociale interacties. Dit maakte het mogelijk om verdieping te zoeken in de onderliggende oorzaken, zoals groepsloyaliteit en de normalisering van flexibiliteit ten opzichte van regels. Hierdoor kon de internal auditor aanbevelingen doen die gericht waren op gedragsverandering, zoals het versterken van ethisch leiderschap en een aanspreekcultuur, waardoor de RvB interventies kon implementeren die zich richtten op sociale interacties.
Criminologen kijken niet alleen naar de overtreding van de norm, maar ook naar de redenen waarom de norm al dan niet is nageleefd. Ook de internal auditor zou niet moeten stoppen bij het vaststellen of het juiste proces is doorlopen en of een beheersmaatregel effectief is, maar moeten kijken naar grondoorzaken van gedrag als zaken niet goed gaan.
In dit artikel zijn twee belangrijke criminologische theorieën beschreven, die als inspiratie kunnen worden gebruikt voor het opstellen van het toetsingskader om die grondoorzaken te onderzoeken.
Met een onderzoek naar de effectiviteit van guardianstructuren kan de effectiviteit naar de beheersing van de doelen of borging van het succes van een proces of afdeling worden versterkt. Ook kan worden voorkomen dat de natuurlijke reactie in gang wordt gezet om méér toezichtslagen toe te voegen of bestaande lagen te herstructureren. Het aanbrengen van meer toezichtslagen betekent namelijk niet per definitie een betere beheersing. Het kan zelfs het omgekeerde effect hebben. Met een onderzoek naar de effectiviteit van guardianstructuren kan meer recht worden gedaan aan de complexe realiteit van de organisatie. Het gaat niet alleen over de overtreder van de norm, over de kenmerken van de organisatie, maar óók over de handhaver van de norm in het licht van de kenmerken van de organisatie.
De differentiële-associatietheorie kan internal auditors een sociaalpsychologisch instrument bieden om gedragspatronen te doorgronden en organisatieculturen effectiever te evalueren. Deze theorie biedt namelijk waardevolle inzichten in hoe gedrag, inclusief frauduleus en onethisch gedrag, wordt aangeleerd via sociale interacties. Het benadrukt dat normen en waarden binnen een organisatie sterk worden beïnvloed door de frequentie, duur, intensiteit en prioriteit van interacties met collega’s, leidinggevenden en andere significante personen.
Kortom, de meerwaarde van een criminoloog als internal auditor ligt in het vermogen om beter te kijken naar de beheersing en borging van doelen en verder te kijken dan alleen de naleving van processen en beheersmaatregelen, door de sociale en culturele dynamieken binnen een organisatie diepgaand te onderzoeken. Met inzichten uit criminologische theorieën kan de internal auditor blootleggen hoe normen worden aangeleerd, overtreden of gehandhaafd. Op die manier draagt de internal auditor bij aan een beter begrip van een organisatiecultuur en daarmee aan een effectievere beheersing van de risico’s en doelen van de organisatie.
S. Vrubleuskaya MSc RO – Svetlana is afgestudeerd criminologe en zelfstandige op het gebied van internal audit en risicomanagement, met een focus op cultuur en gedrag. Zij is daarnaast Head of Internal Audit bij Finom Payments en gastdocente van het vak Behavioural Controls aan de Erasmus Universiteit.
E. Bell MSc, LL.M. – Evelyn is afgestudeerd criminologe en Director Integrity & Compliance bij KPMG. In deze rol adviseert zij organisaties over het versterken van hun compliance- en integriteitsprogramma’s. Evelyn heeft diverse financiële instellingen ondersteund met het verbeteren en versterken van hun financial crimes complianceprogramma.