Essay |
|
Corresponding author: Frank Schuiten ( fschuiten@gmail.com ) Academic editor: Annemarie Oord
© 2025 Frank Schuiten.
This is an open access article distributed under the terms of the Creative Commons Attribution License (CC BY-NC-ND 4.0), which permits to copy and distribute the article for non-commercial purposes, provided that the article is not altered or modified and the original author and source are credited.
Citation:
Schuiten F (2025) Responsief Auditen: over de wenselijkheid en toegevoegde waarde bij complexe vraagstukken. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 99(4): 203-212. https://doi.org/10.5117/mab.99.151668
|
Vanuit literatuuronderzoek zijn er aanwijzingen dat binnen internal audit een alternatieve manier van onderzoek wenselijk is, mogelijk gestoeld op sociaal constructionistische principes. Een voorbeelduitwerking hiervan is de Responsieve Evaluatie, waarbij verhalen van belanghebbenden en onderlinge dialoog kernconcepten zijn. In deze bijdrage wordt een concreet plan van aanpak beschreven waarin de principes van een Responsieve Evaluatie zijn uitgewerkt. Hieruit volgt dat Responsief Auditen mogelijkheden biedt voor het onderzoeken van complexe vraagstukken met veel verschillende belangengroepen, binnen het brede spectrum van internal audit. Zodoende kan het bijdragen aan dieperliggend leren in organisaties in hun omgang met complexiteit.
Sociaal constructionisme, dialoog, verhalen, alternatieven voor toetsend onderzoek
De bijdrage biedt concrete handvatten voor een onderzoeksaanpak bij ambigue en complexe vraagstukken, waarbij belangen uiteenlopen. Het is een onderzoeksaanpak die auditors kunnen gebruiken binnen hun brede waaier aan activiteiten binnen de internal auditfunctie (IAF).
In de afgelopen jaren is de toegevoegde waarde van internal auditfuncties (IAF) veelvuldig onderzocht (zie bijvoorbeeld
Met een audit verstrekt een auditor aan de hand van toetsend onderzoek – met een vooraf opgesteld normenkader – een objectief oordeel. Binnen het auditwerkveld worden objectiviteit en onafhankelijkheid daarom doorgaans als fundamenten beschouwd. Vanuit de wetenschappelijke literatuur zijn er indicaties dat de vanzelfsprekendheid van de principes van objectiviteit en onafhankelijkheid in twijfel kan worden getrokken (
Op basis van deze context heb ik mijn referaat over dit onderwerp geschreven (
‘Hoe en wanneer kan een sociaal constructionistische methode van onderzoek de gereedschapskist van de internal auditor verrijken?’
Op basis van literatuuronderzoek beschrijf ik allereerst een alternatief voor de ‘klassieke’ audit. Daarna volgt een uiteenzetting van een plan van aanpak, gestoeld op responsieve principes. Deze bijdrage vervolgt met een beschouwing over de waarde van deze aanpak in de discussie over de ‘performance’ van de IAF (cf.
Hoewel het begrip interne audit eenduidig lijkt, zijn er twee verschillende, gangbare definities in de vakliteratuur te onderscheiden. De eerste definitie volgt uit de nieuwe Global Internal Audit Standards, waar wordt gesproken over assurance- en adviesdiensten (
Elke audit biedt inzicht in een fenomeen (cf.
Maar – zoals ook blijkt uit het bredere academische discours van critical accounting studies – er zijn alternatieve stromingen van onderzoek met andere uitgangspunten dan de hierboven kort geschetste, die mogelijk beter aansluiten op complexe (organisatie)vraagstukken (
Duiding van verschillen tussen (sociaal) constructivisme en sociaal constructionisme, gebaseerd op o.a. Khan and MacEachen (2021); Young and Collin (2004);
| (Sociaal) constructivisme | Sociaal constructionisme | |
|---|---|---|
| Focus | Individualistisch, cognitief (‘mind’) | Collectief, interactief-relationeel (‘role’) |
| Geeft antwoord op de vraag | Wat wordt er geconstrueerd? | Hoe wordt er geconstrueerd? |
| Oorsprong | Met name voortkomend uit (cognitieve) psychologie | Taalkunde, sociologie, postmodernisme |
| Analyse-unit | Mentale modellen | Verhalen (‘narratieven’) |
Aanvullend is er volgens de sociaal constructionistisch stroming ook een meer intersubjectief wereldbeeld mogelijk (
Daarentegen kan de beleidsevaluatieliteratuur als aanverwant vakgebied inzichten bieden. Hoewel evaluatie en audit verschillen in bijvoorbeeld focus (bedrijfs- versus beleidsvoering) en type vragen (normatief versus verklarend en beschrijvend) delen zij overeenkomsten (
De Responsieve Evaluatie bestaat uit vier stappen (
Hét kernconcept is dialoog (
Er zijn verschillen met de ‘klassiek’ uitgevoerde audit (zie Tabel
Vergelijking van de auteur tussen de klassiek uitgevoerde audit en de responsieve evaluatie, bezien vanuit kerncomponenten van een toetsend onderzoek.
| Kerncomponent ( |
Klassiek uitgevoerde audit ( |
Responsieve Evaluatie, als toetsend onderzoek |
|---|---|---|
| Norm | Vooraf opgesteld normenkader. | Normen en waarden komen tijdens het onderzoek intersubjectief in dialoog tussen belanghebbenden tot stand. |
| Onderzoeksobject | Een eenduidig te meten realiteit | Meervoudige realiteiten die via verhalen ten tonele treden. |
| Bevindingen en conclusie/oordeel | Bevindingen vloeien voort vanuit de vergelijking van normenkader en auditobject; een conclusie of oordeel wordt zo objectiveerbaar mogelijk gemaakt door triangulatie en afspraken met de opdrachtgever. | Bevindingen en conclusies of oordelen komen intersubjectief in dialoog tussen belanghebbenden tot stand. |
Deze sectie beschrijft een stappenplan voor een Responsieve Audit. Het stappenplan is ontworpen voor een praktijkcasus bij een ministerie, dat te maken had met een complex verantwoordingsvraagstuk. De volgende paragrafen behandelen achtereenvolgens de vier hiervoor genoemde stappen van een Responsieve Audit: verkenning, individuele gesprekken voeren, storytelling focusgroepen en dialooggroep.
Het doel van deze verkennende stap is inzicht te verkrijgen in de problematiek, geldende kaders en belanghebbenden door de ogen van het ministerie. Het eigenaarschap van dit traject ligt bij hen. Daarom is het belangrijk om ambtenaren al in deze stap te betrekken. Naast hun betrokkenheid is “prolonged engagement” bij de onderzoeker belangrijk (
De initiële probleemdefinitie met onderliggende vragen is het startpunt van het gezamenlijke onderzoek met auditors en belanghebbenden. Deze wordt in twee stappen geformuleerd. Allereerst worden verkennende gesprekken gevoerd met ambtenaren bij het ministerie en andere (Rijks)partners, en wordt ook een analyse van relevante documentatie verricht. Dit leidt tot een eerste versie van de probleemdefinitie die wordt gevalideerd en verrijkt tijdens de workshop om belanghebbenden te inventariseren (zie paragraaf 3.1.3 en Tabel
| Workshoponderdelen |
|---|
| Probleemdefinitie. Deelnemers noteren welke woorden zij herkennen, willen wijzigen, toevoegen of verwijderen. Deelnemers lichten hun bijdragen toe en voeren hierover het gesprek. Wijzigingen worden doorgevoerd. De ADR-begeleiders bewaren de verschillende versies van de probleemdefinitie. |
|
Individuele stakeholders beschrijven en beoordelen. Deelnemers benoemen zoveel stakeholders als ze maar kunnen en kwalificeren deze met een vierpuntsschaal langs de assen belang, bevoegd, bekwaam en bereid (cf. |
| Stakeholders groeperen en selecteren. Deelnemers lezen alle stakeholders met kwalificatie; bespreken verschillen; en komen tot een groepering. Daarbij beschrijven zij op alle assen wat de stakeholders bindt ten aanzien van de subsidieverantwoording. |
Vervolgens is het belangrijk om het kader waarbinnen mogelijke wijzigingen, verbeteringen en/of oplossingen moeten blijven, in kaart te brengen. Hiervoor wordt een analyse van relevante wet- en regelgeving uitgevoerd en worden er verkennende gesprekken gevoerd met juridische en financiële experts binnen het ministerie. De rol van de onderzoekers is louter een kritisch-bevragende, op basis van hun analyse van wet- en regelgeving; de experts zijn leidend voor het vormgeven van de kaderstelling.
De inventarisatie van belanghebbenden is cruciaal, omdat hun (verschillende) verhalen, perspectieven en wereldbeelden de ruggengraat vormen van de aanpak. Het is een teken van het interactieve karakter, waarin werkelijk samen met de belanghebbenden de audit wordt gedaan. Dit staat in schril contrast met een audit waar met gebruik van belanghebbenden wordt gewerkt. Deze lijst van (groepen) belanghebbenden is initieel. Hun wordt namelijk in de volgende fase gevraagd welke (mogelijke andere) belanghebbenden belangrijk zijn om mee te nemen in dit traject (
Het doel van deze stap is om de eerste contouren van de verhalen rondom de huidige en gewenste verantwoordingssystematiek enerzijds te ontsluiten en deze anderzijds te analyseren. Beide elementen (ontsluiten en analyseren) worden in deze paragraaf behandeld. Het interactieve karakter van de aanpak krijgt bovendien in deze stap meer invulling. De individuele gesprekken inventariseren de persoonlijke, concrete ervaringen, perspectieven en zorgen (
Voor het ontsluiten van de verhalen wordt qua methodiek gewerkt met “conversational interviews” (
De gesprekken worden met meerdere belanghebbenden per groep gevoerd. Het selectiecriterium is maximale variëteit, versus het gangbare criterium van representativiteit (
Pas na goedkeuring analyseren de onderzoekers deze verhalen inductief met een interpretatieve analyse van thema’s (
Het doel van deze fase is om de geanalyseerde narratieven uit de vorige fase te valideren en te verdiepen. In deze fase worden homogene focusgroepen georganiseerd, zodat belanghebbenden binnen hun homogene groep kennis kunnen maken met elkaars verhalen en onderliggende thematieken. Alle betrokkenen vanuit de gespreksfase worden hierbij betrokken. Verhalen kunnen herkenning oproepen, tot verbazing leiden of volledig verkeerd vallen. Alles is mogelijk. De storytellingfocusgroepen richten zich primair op verdieping en verrijking van de verschillende verhalen (
Qua voorbereiding kiezen de onderzoekers verhalen waarbij wordt gelet op: spreiding van de thema’s, aansluiting met de leefwereld van alle deelnemers, en mogelijke verschillen tussen verhalen die tot confrontatie kunnen leiden. Zie Figuur
De dialooggroep lijkt op de storytellingfocusgroep, maar verschilt qua doel. Waar de focusgroepen uit de vorige stap zich richtten op het uitdiepen van de verhalen en perspectieven, is het doel van de dialooggroep om de verschillende verhalen en perspectieven elkaar te laten ontmoeten over de groepen heen (Abma and Heijsman 2013). In deze dialoog gaat het niet alleen per se om de verhalen, maar ook om de normen, waarden en aannames die daarachter schuilgaan. Die zijn immers cruciaal voor het bevorderen van wederzijds begrip en de daaruit mogelijk voortvloeiende betekenisvolle acties (
Waar in de focusgroepen belanghebbenden echter binnen de grenzen van hun eigen groep zijn gebleven (verticale interactie), verlangt de dialooggroep interactie over de grenzen van de stakeholdergroepen heen (horizontale interactie). Daarom is de dialooggroep heterogeen samengesteld. Omwille van de kwaliteit van de dialoog is het niet bevorderlijk om meer dan tien personen uit te nodigen. Daarom kunnen belanghebbenden aan het einde van elke homogene focusgroep aangegeven wie hen wil vertegenwoordigen in de heterogene dialooggroep. Van de dialooggroep wordt op dezelfde manier een verslag gemaakt, dat wordt teruggelegd voor hoor/wederhoor. In de dialooggroep worden meerdere verhalen, aangevuld met eventuele citaten vanuit de focusgroep, besproken. Voor de verhalen gelden dezelfde selectiecriteria als voor die bij de focusgroep.
Het ministerie had de wens geuit om geen lijvig rapport te hoeven ontvangen, omdat de beoogde interventie eerder plaatsvindt in de focusgroepen en dialooggroep dan in geschrift. Hier wijken we af van het door Abma voorgeschreven rapport met zogenoemde thick descriptions (
Waar de vorige paragrafen zich richtten op de beschrijving van een andere manier van auditen – en een concreet plan van aanpak als resultaat – reflecteert deze vierde sectie op de mogelijke toepassing ervan binnen de auditpraktijk. Daarbij staat allereerst centraal of deze aanpak geschikt is voor een IAF. In de context van het referaat heb ik bovenstaand beschreven theoretisch model getoetst bij verschillende ervaringsdeskundigen via individuele gesprekken en een verdiepende focusgroep. Hierna richt ik mij op drie daaruit voortvloeiende reflecties, aangevuld met verwijzingen naar relevante literatuur. Vervolgens wordt deze paragraaf afgerond met een reflectie op de toepassing van deze methodiek bij complexe vraagstukken en bij vraagstukken waar dieperliggend leren gewenst is.
Belangrijk is allereerst dat de onderzoekers een specifieke (en wellicht voor sommige auditors een nog onbekende) set aan onderzoeksvaardigheden bezitten. Het vereist vraagtechnieken zoals gebruikelijk in Socratische gespreksvoering en -begeleiding; analysevaardigheden waarbij inductieve analyse een kernrol vervult; en een andere grondhouding die niet onbekend is voor degenen die als trusted advisors worden gezien (
Los van de vereiste vaardigheden bestaat de vraag of deze aanpak als een auditaanpak, in de zin van toetsend onderzoek, kan gelden. Dat is afhankelijk van de definitie van audit (zie paragraaf 2). Zoals Tabel
Wel stelden betrokkenen in de validatiegesprekken kritische vragen in hoeverre een dergelijke responsieve auditaanpak voldoet aan de basisbeginselen van onafhankelijkheid en objectiviteit c.q. objectiveerbaarheid in audits. Betrokkenen deelden onafhankelijkheid een plaatselijke dimensie toe: het gaat om afstand tussen de onderzoeker (lees: auditor) en degene die of datgene wat object is van onderzoek. Oftewel: het onderscheid tussen object en subject in onderzoek is eenduidig; een idee dat haaks staat op sociaal constructionistische grondbeginselen (
Binnen de gesprekken met praktijkexperts werd teruggegrepen naar de elementen van “meerwaarde” en “[de] organisatie te verbeteren” uit de definitie van internal auditing om het belang van responsiviteit in auditactiviteiten te benadrukken (IIA 2007). Uiteindelijk is dat het ultieme doel van elke IAF-activiteit. Daarom is in verschillende publicaties reeds aandacht besteed aan de andere activiteiten van interne auditor dan toetsend onderzoek (zie onder meer
De IIA-waaier (2009) over de mogelijke rollen van de IAF in risicomanagement illustreert bovendien welke typen activiteiten een interne auditfunctie kan leveren om meerwaarde te stimuleren. Daarbij geldt dat deze activiteiten meerwaarde moeten leveren aan de organisatie op de gebieden van governance, risicobeheersing en interne beheersing én dat de auditor daarbij géén managementverantwoordelijkheid draagt (
De subjectivistische grondbeginselen van responsief onderzoek kunnen dus hun weerslag vinden in de bredere definitie van interne audit als auditactiviteiten. Er is daarmee mogelijk ruimte om weg te stappen van de aanname van een eenduidige werkelijkheid, die objectief c.q. objectiveerbaar kan worden gemeten of vastgesteld. Daarmee is er mogelijk ook ruimte om in nabijheid en interactie met de organisatie tot inzichten te komen en daarin meer een faciliterende, educatieve, Socratische rol te vervullen in plaats van een inhoudelijke, objectieve expertrol.
Voorop onderstreep ik de stelling van
Ten eerste kan bij complex-ambigue vraagstukken een responsieve methode met storytelling geschikt zijn, zo stelt ook
Ten tweede is een dergelijke aanpak geschikt wanneer een organisatie dieperliggend leren wil stimuleren (
Deze bijdrage startte met de vraag hoe een andere wijze van auditen die meervoudige werkelijkheden veronderstelt, de gereedschapskist van de internal auditor kan verrijken. Uit het literatuuronderzoek bleek dat een andere manier van onderzoeken mogelijk is en dat deze binnen de evaluatiegemeenschap wordt toegepast met de Responsieve Evaluatie. Vanuit praktijkgesprekken bleken twijfels om dit als toetsende auditaanpak toe te passen, onder andere vanwege de veronderstelling van meervoudige werkelijkheden en intersubjectiviteit. De mogelijke objectivistische auditlogica waarin de beginselen van onafhankelijkheid en objectiviteit regie voeren, lijken te botsen met de grondbeginselen van een responsieve aanpak. Vanuit de literatuur zijn er echter indicaties dat deze onderliggende waarden van objectiviteit en onafhankelijkheid ambigu zijn (Nordin 2022), alsook dat deze mogelijk niet helpend zijn bij het onderzoeken van complexe en ambigue vraagstukken (
Deze conclusie kent enkele beperkingen. Aangezien de empirische validatie van het literatuuronderzoek zeer contextspecifiek is geweest, is de overdraagbaarheid naar andere interne auditfuncties mogelijk beperkt. Deze bijdrage richt zich daarom op de mogelijke toegevoegde waarde van deze aanpak; de daadwerkelijke toegevoegde waarde vraagt aanvullend empirisch onderzoek. Desondanks biedt de bijdrage waardevolle inzichten. Het toont dat er fundamenteel andere onderzoeksmethodieken mogelijk zijn om toe te passen vanuit de interne auditfunctie. De methodiek zorgt voor onderlinge interactie en is dus meer dan alleen een onderzoek; het zorgt in interveniërende zin voor verbinding, met focus op het wederzijdse begrip.
Ook ontstaat door deze conclusie een kritische noot, die ik uit met een aantal vragen:
Kortom, gestart met een nieuwsgierigheid naar fundamenteel anders auditen, laat deze bijdrage zien dat deze aanpak – gestoeld op responsieve principes van onderzoek – de gereedschapskist van de auditor kan verrijken in het verrichten van auditactiviteiten naar complexe, ambigue vraagstukken, waar internal auditfuncties voor kunnen worden gevraagd.
F. Schuiten MA RO – Frank is Auditmanager bij de Auditdienst Rijk en verbonden aan de Universiteit Leiden in voorbereiding voor een PhD-onderzoek.
In de rest van deze bijdrage duid ik deze specifieke stroom met hoofdletters, om het verschil met de bovenliggende benadering te duiden.