Research Article
Print
Research Article
Performativiteit in netwerken: de Januskop van accounting
expand article infoEd Vosselman, Ivo De Loo§
‡ Radboud University, Nijmegen, Netherlands
§ Aston Business School, Birmingham, United Kingdom
Open Access

Samenvatting

Onderzoek naar de performativiteit van accounting laat zien hoe becijferingen en calculaties in netwerken tot ontwikkeling komen en daar invloed kunnen uitoefenen. Als spelers in een netwerk kunnen zij in wisselwerking met andere spelers beoordelen, territorialiseren, kanaliseren en subjectiveren. Cijfers en calculaties hebben een Januskop: zij kijken zowel vooruit als achteruit en associëren zich, soms onvoorspelbaar, met verschillende belangen en emoties. Zij verwijzen naar iets of iemand, maar blijken eerder actief te zijn in de constructie van realiteit dan in de re-presentatie daarvan. Dit wordt ook wel de performativiteit van accounting genoemd. In dit artikel wordt die performativiteit geïllustreerd aan de hand van prestatiemeting in wetenschappelijk onderzoek.

Relevantie voor de praktijk

Het artikel daagt practici uit om becijferingen en calculaties niet primair als min of meer objectieve re-presentaties van een bepaalde werkelijkheid te zien, maar als spelers in een netwerk. In een relationeel verband geven en krijgen zij vorm en betekenis. Als spelers hebben zij performatieve kracht: de kracht om in een relationeel verband andere spelers te mobiliseren en te transformeren. Practici kunnen op de werking van die performatieve kracht reflecteren en hierop desgewenst gericht interventies plegen.

1. Inleiding

In de internationale literatuur heeft zich de laatste decennia naast een rationeel perspectief ook een relationeel perspectief op accounting ontwikkeld. Vanuit een rationeel perspectief staat accounting in dienst van een individuele besluitvormer die economisch verstandige beslissingen wil nemen, of van een ‘principaal’ (bijvoorbeeld een aandeelhouder) die wil bewerkstelligen dat een ‘agent’ (bijvoorbeeld een topmanager) in zijn belang opereert (Zimmerman 2014). Vanuit een relationeel perspectief staat niet de individuele besluitvormer of de principaal voorop, maar een netwerk van relaties tussen diverse spelers of actoren. Terwijl accounting vanuit een rationeel perspectief een instrument is voor een individu, is accounting vanuit een relationeel perspectief een speler in een netwerk van relaties (Vosselman 2014). Het is een speler die door andere spelers wordt beïnvloed en die op haar beurt andere spelers beïnvloedt. Als niet-menselijke spelers zijn cijfers en calculaties niet ondergeschikt aan menselijke spelers, maar staan zij op gelijk niveau. Natuurlijk betekent dit niet dat zij evenals mensen intenties, preferenties en emoties hebben. Het betekent wel dat zij, evenals mensen, andere spelers kunnen aanzetten tot bepaalde handelingen of juist tot het afzien daarvan, zoals bijvoorbeeld verkeersdrempels in een wijk een automobilist kunnen aanzetten tot langzamer rijden. In een netwerkverband is er op voorhand geen reden om menselijke spelers anders te behandelen dan niet-menselijke spelers (Latour 1987).

In dit artikel werken we een relationeel perspectief op accounting uit. Met ‘accounting’ bedoelen we becijferingen en calculaties, en ook de resultaten daarvan: ‘de cijfers’. Het gaat nadrukkelijk niet alleen om ‘financials’, dus om cijfers uitgedrukt in monetaire eenheden als euro’s en dollars. Het gaat in dit artikel in het bijzonder om ‘non-financials’: kengetallen, prestatiemetingen en rangschikkingen (‘rankings’) in kwantitatieve termen. We willen illustreren hoe accounting performatief is in een specifiek netwerk: het netwerk rond prestatiemanagement in het wetenschappelijk onderzoek, zoals dit onder meer op Nederlandse universiteiten in zwang is. Onder performativiteit verstaan we het vermogen van een niet-menselijke speler (zoals een cijfer) om andere spelers in een heel netwerk van spelers te mobiliseren en van vorm en/of betekenis te voorzien of te doen veranderen. Aansluitend bij de terminologie van Chua (1986), zien we het onderzoek naar de performativiteit als een radicale ontwikkeling in de gedachtenvorming over en de theoretisering van accounting. Cijfers en calculaties worden niet meer gezien als instrumenten, maar als spelers (actoren).

De belangrijkste vraag in dit artikel is hoe de performativiteit die vanuit een relationeel perspectief zichtbaar wordt zich verhoudt tot het veronderstelde vermogen van cijfers om een bepaalde werkelijkheid te re-presenteren. Dat re-presentatievermogen staat centraal in een rationeel perspectief op accounting. Vanuit een rationeel perspectief worden calculaties en cijfers gezien als instrumenten die een (verwachte) realiteit zichtbaar maken. Met andere woorden: vanuit een rationeel perspectief maken cijfers ogenschijnlijk een realiteit transparant. Hoe verhoudt transparantie zich tot performativiteit?

In de volgende paragraaf lichten we eerst het karakter van accounting als speler verder toe. Daarna laten we ter illustratie zien hoe becijferingen en calculaties performatief zijn in een netwerk van relaties in het prestatiemanagement in het wetenschappelijk onderzoek. Vervolgens reflecteren we op de performativiteit van accounting in dit netwerk en op de relevantie van de relationele kijk op accounting voor praktijk en wetenschappelijk onderzoek. We trekken de conclusie dat de zoektocht naar transparantie netwerkeffecten heeft die het zichtbaar maken en beoordelen van prestaties voorbij gaan.

2. De Januskop van accounting

In netwerken is accounting direct verbonden met verandering en met doorgang. Cijfers kunnen niet alleen een plek in een netwerk innemen, maar kunnen ook andere spelers toegang verlenen of ontzeggen tot het netwerk, of hen van plek doen veranderen waardoor zij een krachtiger of minder krachtige positie in het netwerk krijgen. Van hun kant associëren andere spelers zich graag met cijfers in een poging een andere (betere) positie te bewerkstelligen. Zo krijgen cijfers in netwerken een Januskop (in de oorspronkelijke betekenis van het woord): een kop die niet alleen naar steeds wisselende spelers kijkt, maar die ook zowel vooruit als achteruit kijkt en zo zowel de ingang als de uitgang van de ‘doorgang’ bewaakt. Zo bezien is accounting een belangrijke speler in de doorgang van het ‘oude’ naar het ‘nieuwe’.1 Het is een speler die binnen een netwerk het vermogen tot handelen en ordening heeft en geeft, of daar in ieder geval een bijdrage aan levert (Ezzamel 2012). Hierin schuilt de kern van de performativiteit van accounting. Eén en ander zal in het navolgende worden toegelicht.

Om belangrijke spelers in een netwerk te worden die op de handelingen van andere spelers invloed uitoefenen, moeten cijfers eerst een stevige positie in een netwerk kunnen innemen. In de vocabulaire van de actor-netwerktheorie (Latour 2005) hebben cijfers het karakter van inscripties. In algemene zin zijn inscripties teksten, cijfers en/of afbeeldingen die refereren aan bepaalde gebeurtenissen in het netwerk (bijvoorbeeld aan bepaalde bedrijfsactiviteit) en die voldoende belangrijk zijn voor andere spelers om er hun acties op af te stemmen (Qu and Cooper 2011; Dambrin and Robson 2011). Een voorbeeld van een inscriptie is een grafiek die de relatie tussen productievolume en kosten laat zien. Maar ook een score op een prestatiemaatstaf of een winstcijfer zijn goede voorbeelden van een inscriptie. Om het karakter van een inscriptie te krijgen, moet bijvoorbeeld een winstcijfer in de eerste plaats een betrouwbare vertaling in een geldbedrag zijn van wat zich in een bepaalde periode aan activiteiten of praktijken heeft afgespeeld. Betrouwbaarheid vraagt om de beschikbaarheid van (binnen een organisatie ondersteunde) ‘vertaal’procedures, waaronder calculatie- en waarderingsregels (Dambrin and Robson 2011; Huikku et al. 2016; Vosselman 2016b). Dergelijke procedures en regels sluiten zowel in als uit: sommige gelduitgaven worden wel als activa beschouwd, andere niet; sommige bronnen worden wel als potentiële opbrengsten gezien, andere niet. De vertaling in een winstcijfer van wat zich aan bedrijfsactiviteit afspeelt is dus zeker niet een neutraal proces in technische zin; bij de totstandkoming van de procedures en regels zijn keuzes gemaakt waarachter diverse belangen schuilgaan. Voorts is er nooit sprake van een probleemloze toepassing van procedures en regels, maar dienen zich altijd situatie-gebonden keuzes aan. Ook bij die keuzes vindt een afweging van belangen plaats. Dat betekent dat het ‘vertaal’proces van activiteiten naar cijfers intrinsiek politiek is.

Een inscriptie kijkt achteruit omdat de daaraan gerelateerde cijfers refereren aan bedrijfsactiviteiten die hebben plaatsgevonden. Tegelijkertijd kijkt een inscriptie vooruit omdat andere spelers die op afstand staan van de bedrijfsactiviteiten worden aangezet tot handelen in een bepaalde richting. Een inscriptie van een winstcijfer kan bijvoorbeeld aandeelhouders aanzetten tot het verstrekken van additionele geldmiddelen. Zo beschouwd levert een inscriptie een bijdrage aan de verdere ontwikkeling van het netwerk; de inscriptie speelt immers een rol in de ‘doorgang’ van het netwerk. Zij heeft daarmee een Januskop.

Inscripties zijn spelers in een netwerk. Dat geeft hun een totaal ander karakter dan descripties en prescripties. Descripties zijn beschrijvingen van buiten het netwerk die één kant op kijken; prescripties zijn voorschriften van buiten het netwerk die uitsluitend vooruit kijken.

3. Een voorbeeld: een netwerk rond wetenschappelijk onderzoek

Ter illustratie van de Januskop van accounting in netwerken geven wij een voorbeeld van een netwerk rond prestatiemeting in het wetenschappelijk onderzoek, zoals dat anno 2018 onder andere in Nederland op menige universiteit zichtbaar is.

Op een aantal universiteiten in den lande wordt gekozen voor een prestatiemeetsysteem voor wetenschappelijk onderzoek waarin de zogenaamde ‘AIP-score’ centraal staat. Deze score relateert aan de prestatie van een bepaald tijdschrift in een groep van tijdschriften. Een tijdschrift kan een score krijgen tussen 0 en 1; hoe dichter het tijdschrift bij het cijfer 1 scoort, hoe groter haar invloed (impact) in het wetenschappelijke domein waar het zich op richt, zoals marketing, strategie of accounting. Niet elk tijdschrift heeft echter een AIP-score; alleen tijdschriften die op de zogenaamde International Science Index (ISI) lijst zijn opgenomen kunnen een score krijgen. Een groot aantal bladen valt daar buiten. Zo maken bijvoorbeeld welbekende accountingtijdschriften als Journal of Management Accounting Research of Qualitative Research in Accounting and Management geen deel uit van de lijst van ISI-tijdschriften. Andere tijdschriften, zoals het Accounting, Auditing and Accountability Journal en Critical Perspectives on Accounting zijn pas zeer recent opgenomen of zitten in een aanvraagprocedure, waarbij zij aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen. De ‘eigenaar’ van de ISI-lijst is een specifieke uitgever, Thomson Reuters.

Thomson Reuters, de ISI-lijst en AIP-scores hebben zich daarmee ontwikkeld tot belangrijke spelers in het netwerk van prestatiemeting in wetenschappelijk onderzoek op Nederlandse universiteiten. Maar er zijn ook andere spelers in dit netwerk te onderscheiden. Zo nemen Colleges van Bestuur en andere bestuurders op universiteiten, zoals decanen, hierin een belangrijke plek in. Colleges van Bestuur alloceren de zogenaamde eerste geldstroom (afkomstig van de rijksoverheid) aan onderzoekers, vaak via decanen van faculteiten. Ook een organisatie als het NWO die de zogenaamde tweede geldstroom alloceert, behoort tot het netwerk. En uiteraard behoren ook wetenschappelijk onderzoekers ertoe.

Bestuurders associëren zich doorgaans met AIP-scores vanuit hun verantwoordelijkheid voor de middelentoewijzing en kwaliteitsbewaking van wetenschappelijk onderzoek binnen hun universiteit. Dergelijke scores geven hen de mogelijkheid om op afstand van onderzoekers en het eigenlijke onderzoekswerk te acteren en de inspanningen van individuele onderzoekers te duiden en te beïnvloeden. Een AIP-score heeft het karakter van een inscriptie: zij refereert aan de prestatie (impact) van een bepaald tijdschrift in een bepaalde periode en indirect aan de prestaties van individuele onderzoekers die in dat tijdschrift publiceren. Voor elke wetenschappelijke publicatie krijgt een onderzoeker een bepaald aantal punten. Dit aantal is vaak gelijk aan de AIP-score die het tijdschrift van publicatie in de afgelopen periode heeft behaald, waarbij veelal een correctie plaatsvindt voor het aantal onderzoekers dat aan een publicatie heeft meegewerkt. Individuele onderzoekers hebben een belang bij de AIP-score omdat de toewijzing van onderzoekstijd en middelen wordt verbonden met hun persoonlijke AIP-score in een bepaalde periode (bijvoorbeeld: vijf jaar). Er worden algemene onderzoekstaakstellingen geformuleerd waar iedere individuele onderzoeker aan dient te voldoen: om de toewijzing van onderzoekstijd en middelen te handhaven op het huidige niveau moet een onderzoeker in vijf jaar tijd bijvoorbeeld minimaal een geaggregeerde AIP-score van 2,0 zien te behalen. AIP-scores worden zo inscripties van de past performance van individuele onderzoekers. Die scores refereren weliswaar op een bepaalde manier aan hun prestaties, maar zij doen dit op een zeer gebrekkige wijze. Het zijn circulerende, performatieve referenties, geen volledige en neutrale re-presentaties van geleverde onderzoekprestaties. De inscriptie van de AIP-score geeft een individuele onderzoeker een belang om zijn/haar inspanningen te richten op het realiseren van publicaties in tijdschriften die hoog scoren; een te lage score heeft direct gevolgen voor de toewijzing van middelen. In het laatste geval is de kans groot dat iemands onderzoektijd wordt herverdeeld onder degenen die wel een hoge AIP-score hebben weten te realiseren. Humphrey and Lukka (2011) beschrijven enkele van de uitwassen van de performatieve werking van prestatiemeting op universiteiten die werken met maatstaven zoals de AIP. Voorafgaand aan het schrijven en indienen van het manuscript lezen onderzoekers minder intensief; sommige veelbelovende wetenschappers verlaten de wetenschap omdat ze zich niet kunnen verenigen met prestatiemeetregimes zoals die in zwang zijn; sterk vernieuwende ideeën worden niet uitgewerkt omdat hiermee niet snel in hoog scorende bladen op de ISI-lijst kan worden gepubliceerd; en artikelen worden vaak niet gereviseerd voordat ze bij een ander tijdschrift worden ingediend voor review. Dit vergt namelijk tijd waardoor wellicht kostbare AIP-punten verloren gaan.

4. De performativiteit van accounting in netwerken

Zoals uit bovenstaande blijkt, presteert accounting in het netwerk in relatie tot andere spelers. De interactieve prestaties van accounting hebben in het bijzonder betrekking op 1) het beoordelen van prestaties, 2) territorialisering, 3) kanalisering en 4) de bemiddeling in de constructie van identiteiten van met name menselijke spelers in het netwerk (zie ook Miller and Power 2013; Ezzamel 2012). In het onderstaande werken we dit verder uit.

Accounting blijkt een belangrijke speler bij de beoordeling van prestaties. In ons voorbeeld kwalificeert een AIP-score van 1,0 een tijdschrift als uitstekend, een AIP-score van 0,1 kwalificeert een tijdschrift als slecht. Via haar associaties met andere spelers in het netwerk, zoals bijvoorbeeld bestuurders, beoordeelt de AIP-score niet alleen de prestatie van de tijdschriften, maar ook de prestaties van individuele onderzoekers: een publicatie in een tijdschrift met een hoge AIP-score wordt beschouwd als een uitstekende prestatie van een onderzoeker (of een aantal onderzoekers), en omgekeerd. Het vermogen van deze score om de prestatie van een specifieke onderzoeker te re-presenteren is overigens gebrekkig. Humphrey and Lukka (2011) illustreren bijvoorbeeld dat een publicatie in een veel geciteerd tijdschrift niet noodzakelijkerwijs onderzoek van zeer hoge kwaliteit re-presenteert.

Accounting territorialiseert omdat het helpt bouwen aan een territorium voor bepaalde spelers, die daarmee macht vergaren in het netwerk. In interactie met accounting krijgen sommige spelers invloedrijke posities. De uitgeverij Thomson Reuters wordt een machtige speler in het netwerk en bestuurders krijgen een ogenschijnlijk objectieve steun in de rug bij de verdeling van middelen (tijd en geld). Het territorium van bestuurders groeit ten opzichte van dat van wetenschappers. Bestuurders krijgen zo meer greep op het wetenschappelijke bedrijf.

Accounting kanaliseert omdat het de activiteiten van wetenschappelijk onderzoekers richt op publicaties in geïndexeerde tijdschriften (op de ISI-lijst). Publicaties in geïndexeerde tijdschriften ‘tellen’ wel, publicaties in tijdschriften die niet in de Index zijn opgenomen ‘tellen’ niet. Accounting sluit dus zowel in als uit. Via haar associatie met onder andere bestuurders en met beschikbare middelen zet het wetenschappelijk onderzoekers aan tot het richten van hun onderzoeksinspanning op tijdschriften die ‘tellen’. Het is immers in hun belang om dat te doen.

Last but not least: accounting subjectiveert. Dat wil zeggen: in associatie met andere spelers is accounting actief in het betekenis geven aan identiteiten van (menselijke) spelers. Zij geeft spelers een bepaalde status, of juist niet. In het voorbeeld bemiddelt zij in de totstandkoming van zowel aan het netwerk geëngageerde wetenschappers die voldoende publiceren en die deel (blijven) uitmaken van het netwerk, als van geïsoleerde wetenschappers, die buiten het netwerk (komen te) staan. De geëngageerde wetenschappers ‘tellen’; zij hebben een volwaardige identiteit als onderzoeker. De geïsoleerde wetenschappers hebben minder status. Voorts bemiddelt de AIP-score in de identiteitsvorming van sterk economisch denkende mensen: werkend vanuit zijn belang zal iemand zijn inspanningen zo doelmatig en doeltreffend mogelijk trachten te richten op onderzoeksoutput in de vorm van goed scorende artikelen (Humphrey and Lukka 2011). Bovendien associeert accounting in netwerken zich niet alleen met belangen, maar ook met emoties (Boedker and Chua 2013). In associatie met andere spelers in het netwerk appelleert zij bijvoorbeeld aan en versterkt het gevoelens van angst en ijdelheid; of zelfs van narcisme (Roberts 2009; Vosselman 2012). Een dergelijk appèl op belangen en emoties kan ertoe leiden dat onderzoekers zich puur gaan richten op zichzelf in een poging hoge scores te halen. Daarmee strelen zij hun ijdelheid en/of verdrijven zij hun angst. Bovendien stellen zij hun economisch belang veilig. Accounting bevordert zo een gerichtheid op het ‘Ik’ en niet primair op het publieke belang van wetenschappelijk onderzoek.

5. Conclusies en discussie

Vanuit een relationeel perspectief ontstaat een nieuw zicht op prestatiemeting met behulp van cijfers. Dergelijke prestatiemeting wordt dan niet meer gezien als instrumenteel in een systeem van prestatiemanagement, maar als een speler in een netwerk die in wisselwerking met andere spelers acteert. Vanuit een relationeel perspectief heeft het veel meer betekenis dan het zichtbaar maken, het re-presenteren, hoe gebrekkig ook, van de prestaties van individuen, groepen of organisaties. Een relationeel perspectief brengt de dynamiek van prestatiemeting aan het licht. In een netwerk van relaties komt de prestatiemaatstaf niet alleen tot stand in interactie met andere spelers, maar geeft die ook vorm en betekenis aan activiteiten, machtsverhoudingen en identiteiten.

Terwijl bestuurders en managers op universiteiten vanuit een rationeel perspectief de bedoeling hebben om de prestaties van individuele onderzoekers te meten om daarop vervolgens richting die onderzoekers interventies te plegen, blijken maatstaf en meting ook de kracht te hebben om in een netwerkverband machtsverhoudingen te beïnvloeden, de acties van individuen te kanaliseren en identiteiten te (her)vormen. In een zoektocht naar transparantie van individuele prestaties ontwikkelt zich tegelijkertijd de praktijk van het wetenschappelijk onderzoek in netwerken. Cijfers (zoals AIP-scores) gaan acteren; zij staan niet buiten, maar ontwikkelen zich en presteren in de werkelijkheid. Zij zijn geen re-presentaties, maar ontwikkelen zich tot inscripties met een Januskop: zij kijken vooruit en achteruit in de tijd en associëren zich met belangen en emoties zoals die zijn belichaamd in diverse spelers. In interactie met andere spelers krijgen inscripties een mobiliserende en transformerende kracht in het netwerk.

Het bovenstaande voorbeeld van prestatiemeting in wetenschappelijk onderzoek geeft een eerste inzicht in de performativiteit van accounting. Het roept interessante vragen op, zowel voor practici als voor onderzoekers. Practici kunnen zich de vraag stellen of het niet wenselijk of zelfs noodzakelijk is om op de netwerkeffecten van accounting te reflecteren om vervolgens te interveniëren. Een dergelijke reflectie kan ertoe leiden dat prestatiemeting in organisaties minder instrumenteel wordt en dat de sterke oriëntatie op de output van individuen en de daaraan gekoppelde middelentoewijzing verlegd wordt naar de netwerkeffecten van prestatiemeting. Een dergelijke verlegging van perspectief zet het vizier ook meer nadrukkelijk op de organisatorische en maatschappelijke effecten van prestatiemeting, bijvoorbeeld in termen van de bijdrage van wetenschappelijk onderzoek aan de ontwikkeling van organisaties en samenleving. Voorts wordt de ruimte voor ethische reflectie vergroot. Immers, een instrumenteel-rationele oriëntatie rond prestatiemeting kan in netwerken leiden tot de ontwikkeling van de identiteit van de economische mens (Callon 2007) die zich vooral laat leiden door een ‘logic of consequences’ (Vosselman 2016a): het individuele handelen wordt bepaald door de consequenties die het individu door dat handelen ervaart of denkt te gaan ervaren. Vanuit een relationeel perspectief kan de vraag worden gesteld wat handelen volgens een ‘logica van consequenties’ betekent voor de onderlinge verhoudingen in de samenleving en – uiteindelijk– ook voor de prestaties in die samenleving.

Het relationeel perspectief biedt onderzoekers ruime mogelijkheden om in meer algemene zin de performativiteit van accounting empirisch te onderzoeken. Dergelijk onderzoek kan zeker het label ‘kritisch’ krijgen, omdat het in staat stelt kritisch te reflecteren op de consequenties van accounting voor individuen, organisaties en samenleving.

Prof. dr. E.G.J. Vosselman is hoogleraar Accounting aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Voorts is hij wetenschappelijk directeur van de opleiding tot Registercontroller aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Prof. dr. I. De Loo is hoogleraar Accounting aan de Aston Business School in Birmingham.

Noten

1

In ons dagelijks spraakgebruik heeft een Januskop geen positieve betekenis. Janus heeft twee gezichten en kiest steevast de kant die hemzelf het beste uitkomt. Janus wordt om die reden vaak gekenschetst als een opportunist. De oorspronkelijke betekenis van Janus was echter minder negatief dan nu doorgaans worden geclaimd. Janus was de God van de poorten en de doorgangen. Hij moest zowel in- als uitgangen bewaken en werd daarom als God menigmaal afgebeeld met twee hoofden. Als God van de poorten en de doorgangen was Janus ook de God van de overgang van het ‘oude’ naar het ‘nieuwe’. Het is in die betekenis dat accounting zich onzes inziens vaak laat kennen. Hoewel zeker geen God, is accounting direct gerelateerd aan doorgang, aan verandering.

Literatuur

  • Boedker C, Chua WF (2013) Accounting as an affective technology: A study of circulation, agency and entrancement. Accounting, Organizations and Society, 38: 245–267. https://doi.org/10.1016/j.aos.2013.05.001
  • Callon M (2007) What does it mean to say that economics is performative? In: MacKenzie D, Muniesa F, Siu L (eds.). Do economists make markets? On the performativity of economics: 311–357. Princeton: Princeton University Press. https://press.princeton.edu/titles/8442.html
  • Chua WF (1986) Radical developments in accounting thought. The Accounting Review, 61(4): 601–632.
  • Dambrin C, Robson K (2011) Tracing performance in the pharmaceutical industry: ambivalence, opacity and the performativity of flawed measures. Accounting, Organizations and Society, 36(7): 428–455. https://doi.org/10.1016/j.aos.2011.07.006
  • Ezzamel M (2012) Accounting and order. Routledge.
  • Huikku J, Mouritsen J, Silvola H (2017) Relative reliability and the recognizable firm: Calculating ‘goodwill impairment’ value. Accounting, Organizations and Society, 56: 68–83. https://doi.org/10.1016/j.aos.2016.03.005
  • Roberts J (2009) No one is perfect: The limits of transparency and an ethic for ‘intelligent’ accountability. Accounting, Organizations and Society, 34(8): 957–970. https://doi.org/10.1016/j.aos.2009.04.005
  • Vosselman E (2012) Accountability en de constructie van de transparant presterende wetenschapper. In: Sanderse W, Van der Zweerde E (Eds) Denkruimte, reflecties op universitaire idealen en praktijken: 140–157. Valkhof Pers. https://www.valkhofpers.nl/denkruimte
  • Vosselman E (2014) The ‘performativity thesis’ and its critics: towards a relational ontology of management accounting. Accounting and Business Research, 44(2): 181–203. https://doi.org/10.1080/00014788.2013.856748
  • Vosselman E (2016a) Accounting, accountability and ethics in public sector organizations: towards a duality between instrumental accountability and relational response-ability. Administration and Society, 48: 602–627. https://doi.org/10.1177/0095399713514844
  • Vosselman EGJ (2016b) Calculaties in een relatienetwerk: het voorbeeld van ‘goodwill impairment’. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, 90(10): 406–411.
  • Zimmerman JL (2014) Accounting for decision making and control. New York: McGraw-Hill.
login to comment