Research Article
Print
Research Article
Het gebruik van wetenschappelijk onderzoek door beroepsbeoefenaars: een empirisch onderzoek
expand article infoJim Emanuels, Pieter Jansen§, Petra Grabundzija§
‡ Rijksuniversiteit Groningen, Groningen, Netherlands
§ University of Groningen, Groningen, Netherlands
Open Access

Samenvatting

Er is sprake van een lastig overbrugbare kloof tussen wetenschappelijk onderzoek en toepassing hiervan in de praktijk. Via verschillende mechanismen kan wetenschappelijke kennis beroepsbeoefenaars, zoals accountants en controllers bereiken. In dit onderzoek is door middel van een exploratief vragenlijstonderzoek nagegaan in hoeverre de mechanismen die zijn geïdentificeerd vanuit de literatuur, ook van toepassing zijn op de wijze waarop Nederlandse beroepsbeoefenaars in de accountancy en controlling gebruik maken van wetenschappelijke kennis. De resultaten laten onder andere zien dat die mechanismen bij accountants anders werken dan bij controllers en vooral dan bij organisatieadviseurs, en dat accountants ook minder belang hechten aan de lessen vanuit de wetenschap.

Relevantie voor de praktijk

Dit onderzoek kan bijdragen aan het inzicht in de aard en omvang van de kloof tussen de wetenschap en de praktijk. Het geeft inzicht in de behoefte aan valorisatie van wetenschappelijke kennis door beroepsbeoefenaars en in de mate waarin de beroepsbeoefenaars daadwerkelijk van aangereikte kennis gebruik zullen maken. Dit kan van nut zijn bij het ontwikkelen van nieuwe methoden en middelen van kennisoverdracht en bij het richten hiervan op specifieke groepen beroepsbeoefenaars zoals accountants en controllers.

1. Inleiding

Het proces van het benutten van wetenschappelijke kennis wordt ook wel aangeduid met de term kennisvalorisatie. De eerste stap in het benutten van kennis is de verspreiding van onderzoeksresultaten door academici en beroepsbeoefenaars1 (Hamilton and Ives 1982). Meer specifiek mag van de bedrijfswetenschappen verwacht worden dat zij verklaringen zoeken en bieden die bruikbaar zijn voor de besturing van organisaties en daarmee ook indirect voor de maatschappij als geheel. Bij de praktische relevantie van dit onderzoek zijn echter in de afgelopen jaren door verschillende auteurs kanttekeningen geplaatst (Rynes et al. 2001; Shapiro et al. 2007; Van de Ven and Johnson 2006; Anderson et al. 2001; Tucker and Lowe 2014). Wetenschappelijke artikelen zijn doorgaans gericht op de verfijning van in de wetenschap populaire theorieën zonder concrete handvatten aan te reiken voor de oplossing van praktische problemen.

Voor beroepsbeoefenaars in accountancy en controlling is vooral ook het onderzoeksgebied (management) accounting van belang. De rode draad van de kritiek op het onderzoek in dit deelgebied is vergelijkbaar; de conclusies zijn vooral gericht op de verfijning van onder wetenschappers geliefde theorieën. De daarop gebaseerde aanbevelingen zijn vervolgens vaak te algemeen om toegepast te kunnen worden bij het oplossen van concrete, praktische problemen (Hopwood 2007, 2008, 2009; Baldvinsdottir et al. 2010; Malmi and Granlund 2009; Tranfield et al. 2003; Parker et al. 2011; Inanga and Schneider 2005). Het probleem dat wetenschappelijke kennis vaak niet wordt gepresenteerd in een vorm die toepasbaar is in de praktijk lijkt oplosbaar (zie bijvoorbeeld Jansen 2017). Het is echter onduidelijk of de geringe toepassing van wetenschappelijke kennis alleen te wijten is aan de vorm van deze kennis. In dit artikel verkennen wij in hoeverre dit ook te maken heeft met de (des-)interesse van beroepsbeoefenaars en met de communicatiekanalen die in accountancy en controlling beschikbaar zijn. De centrale vraag is: welke rol spelen Nederlandse beroepsbeoefenaars in accountancy en controlling bij de valorisatie van wetenschappelijk onderzoek.

Dit artikel is als volgt opgebouwd: in paragraaf 2 wordt het valorisatieproces besproken, waarna in paragraaf 2 nader wordt ingegaan op de in de literatuur beschreven wijzen waarop wetenschappelijke kennis de beroepsbeoefenaar kan bereiken. Paragrafen 4 en 5 zijn de weerslag van respectievelijk de opzet en de resultaten van een onderzoek onder praktijkbeoefenaars naar de daadwerkelijk behoefte en het gebruik van wetenschappelijke kennis. In paragraaf 6 sluiten we af met een aantal conclusies en observaties naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek.

2. Het valorisatieproces

Duncan (1972) stelt dat het complexe systeem van kennisvalorisatie bestaat uit drie primaire subsystemen: (1) ontwikkeling, (2) toepassing en (3) gebruik (“consumption”). De activiteiten binnen, en relaties tussen deze subsystemen vormen het valorisatieproces.

Binnen het subsysteem “ontwikkeling” zijn universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstituten gericht op het beschrijven en het verklaren van organisatorische fenomenen. Het tweede subsysteem (“toepassing”) betreft het vertalen van de wetenschappelijke kennis in praktisch bruikbare (relevante) toepassingen voor organisaties die producten en diensten aanbieden. Dit vertalen zal grotendeels plaatsvinden door interne en externe experts, die ook medeverantwoordelijk zijn voor het ontdekken van anomalieën (onverwachte uitkomsten) en opvallende ontwikkelingen die in de praktijk zichtbaar zijn maar die nog geen object zijn van wetenschappelijk onderzoek (Starkey and Madan 2001; Van de Ven and Johnson 2006). Het derde subsysteem betreft allen die bij het uiteindelijke gebruik van kennis betrokken zijn. Voor kennis die gericht is op de ontwikkeling van concrete producten of diensten, zullen dit vaak consumenten zijn en wordt generaliserend ook wel gesproken over “de maatschappij” als ultieme gebruiker (consument). Bij kennisontwikkeling op het gebied van bedrijfswetenschappen zijn vooral managers, consultants, accountants en controllers betrokken. Valorisatie vereist dat de verschillende subsystemen nauw met elkaar samenwerken en op elkaar aansluiten.

In ons onderzoek richten wij ons op de overdracht tussen de twee eerstgenoemde kennissystemen (onderzoek en praktijk). Jansen (2017)2 signaleert ten aanzien van het (management) accounting onderzoek dat deze overdracht gebrekkig is. Wetenschappelijke kennis biedt beroepsbeoefenaars onvoldoende handvatten om de ontwikkelde kennis in de praktijk toe te passen, als zij al op een gemakkelijke manier toegang hebben tot de onderzoeksresultaten (Tranfield et al. 2003; Van de Ven and Johnson 2006; Tucker and Lowe 2014). Het tweede kennissysteem, op toepassing gerichte theoretische kennis, ook wel voorschrijvend of ˝prescriptief˝ genoemd is vooral gebaseerd op normatieve theorieën (Malmi and Granlund 2009). Het probleem van deze literatuur is dat deze zich voornamelijk richt op het aanreiken van instrumenten en technieken voor het oplossen van praktische problemen en op het overtuigen van de beroepsbeoefenaars om deze oplossingen direct toe te passen, zonder dat de effectiviteit van de aanpak op betrouwbare wijze is aangetoond (Lukka and Granlund 2002).

3. De mechanismen voor kennisoverdracht

Van Helden and Northcott (2010) definiëren verschillende manieren waarop wetenschappelijke kennis de praktijk kan bereiken en enkele van die manieren worden in dit artikel nader onderzocht.

Wetenschappelijke tijdschriften

Wetenschappelijke kennis voor het accountancy- en controlling-werkveld wordt onder andere gepubliceerd in journals (tijdschriften) op het gebied van (management) accounting, auditing, accounting information systems en management control. De internationale top bestaat, afhankelijk van de definitie uit circa 10 tot 15 journals die jaarlijks ca. 400 tot 600 artikelen publiceren. Vaak hebben alleen universiteitsbibliotheken en onderzoeksinstituten deze journals in hun collectie. Ondanks ontwikkelingen op het gebied van “open access” journals en uitgave in eigen beheer door onderzoekers zijn deze artikelen voor de praktijk nauwelijks beschikbaar. De beschikbare wetenschappelijke kennis is voor beroepsbeoefenaars lastig te ontsluiten: zoeken is tijdrovend en inzicht in de juiste zoekmethodes en zoektermen is noodzakelijk (zie ook Tucker and Lowe 2014; Parker et al. 2011). Op het gebied van het ontsluiten van de kennis uit deze tijdschriften zijn er wel veelbelovende ontwikkelingen, maar deze gaan niet snel.3 Het totaal aantal journals, inclusief de meer nationaal georiënteerde tijdschriften, is door ons niet in kaart gebracht maar loopt in de honderden. Tezamen publiceren deze wereldwijd duizenden artikelen per jaar, veelal in het Engels, maar ook in de eigen lokale talen.

Vakliteratuur

Vakliteratuur bestaat uit de zogenaamde managementboeken en uit vakbladen. Ten aanzien van de categorie managementboeken kan worden gesteld dat er in ieder geval in kwantitatieve zin een groot aanbod is. Op een website als Amazon.com zijn meer dan 1 miljoen boeken te vinden die als zodanig worden aangemerkt. Een klein gedeelte hiervan heeft enigerlei vorm van basis in fundamenteel wetenschappelijk onderzoek. Ten aanzien van de overige vakliteratuur uiten academici de zorg dat beroepsbeoefenaars misleid kunnen worden op het moment dat ze adviezen opvolgen die uitsluitend normatief zijn of gebaseerd zijn op uitsluitend anekdotisch bewijs (Merchant 2012).

Consultants (organisatieadviseurs)

In de eerdergenoemde subsystemen van kennisvalorisatie zijn (interne en externe) consultants als experts mogelijk een relevante schakel tussen de onderzoekers en de praktijk. Een consultant kan wetenschappelijke kennis vertalen in praktisch hanteerbare oplossingen die zich bij voorkeur ook aantoonbaar bewezen hebben (Duncan 1972). Beroepsbeoefenaars (waartoe consultants zelf ook kunnen behoren) en organisaties die op wetenschappelijk bewijs gestoelde oplossingen zoeken, zijn bereid de consultants (dan wel de adviesbureaus die deze consultants in dienst hebben) hiervoor te betalen (Merchant 2012). Onze verwachting op basis van eigen ervaringen, is overigens dat de meeste consultants geen wetenschappelijke kennis aan de bron verzamelen en interpreteren, maar de kennis die beschikbaar is vanuit vakliteratuur en andere, hierna door ons benoemde bronnen, aggregeren, selecteren en toepasbaar maken. Op deze wijze voegen zij waarde toe aan hun eigen organisatie of aan de organisatie van hun klant.

Extern georganiseerde kennisevenementen

In dit onderzoek richten wij ons op de overdracht van wetenschappelijke kennis buiten het kader van de (wetenschappelijke) opleiding die een beroepsbeoefenaar volgt of heeft gevolgd. Zowel vanuit de wetenschappelijke wereld als vanuit de wereld van beroepsbeoefenaars worden in dit kader bijeenkomsten georganiseerd waar over lopend of uitgevoerd wetenschappelijk onderzoek informatie wordt gedeeld. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van seminars, webinars, trainingen, demonstraties en discussiebijeenkomsten. Op (internationale) wetenschappelijke conferenties ligt de nadruk vooral op de innovatie en methodologische aspecten van het onderzoek. Voor zover wetenschappelijk onderzoek een onderwerp is bij de door en/of voor de beroepsbeoefenaars georganiseerde evenementen, staat de toepasbaarheid (praktische relevantie) ervan centraal. In Nederland zijn grootschalige voorbeelden hiervan de Accountantsdag (NBA) en de CFO-dag (Alex van Groningen).

(Overige) media

Als laatste kanaal voor de overdracht van wetenschappelijke kennis identificeren wij de (overige) media. Hieronder vallen dagbladen, weekbladen, nieuwssites op Internet, etc. In de exacte wetenschappen worden belangrijke onderzoeksresultaten in deze media regelmatig besproken, met referentie aan de publicatie van de onderzoekers en hun ontdekking, en hierbij ligt de nadruk op het duidelijk maken van de relevantie van het onderzoek aan een groter (leken)publiek. Deze journalistieke vorm van disseminatie (verspreiding) van onderzoeksresultaten is in onze waarneming op het gebied van accountancy en controlling beperkt4. Een alternatief hiervoor dat wel steeds populairder wordt, betreft de onlinecommunicatie op websites door de “science community” zelf. Mewburn and Thomson (2013) constateren dat onlinecommunicatie een uitstekende manier is voor wetenschappers zelf om hun kennis te verspreiden. Zij tonen aan dat 40% van de blogs gerelateerd zijn aan de disseminatie van onderzoek en dat 70% van alle blogs worden geschreven door wetenschappers zelf. In analogie met de wetenschappelijke journals, maar dan sneller, zien wij ook hier de grens vervagen tussen de vakliteratuur (die via een uitgever verspreid wordt) en de direct door de auteur verspreide informatie online.

In het vervolg van ons onderzoek hebben wij ons gericht op de vraag in hoeverre accountants en controllers als beroepsbeoefenaars daadwerkelijk gebruik maken van de hiervoor onderscheiden mechanismen, om op de hoogte te blijven van wetenschappelijke ontwikkelingen.

4. Opzet van het empirisch onderzoek

Inleiding

Het door ons in het voorjaar van 2016 uitgevoerde onderzoek is empirisch exploratief van aard en bestaat uit twee stappen. Allereerst hebben wij een aantal interviews gehouden om ons begrip omtrent de mechanismen van kennisoverdracht tussen wetenschap en beroepsbeoefenaars die wij vanuit de literatuur en onze eigen waarneming hebben verkregen, te verdiepen. Als tweede stap hebben wij middels een survey (vragenlijstonderzoek) bij beroepsbeoefenaars geïnventariseerd welke behoefte zij hebben aan wetenschappelijke kennis en via welke kanalen zij deze kennis verkrijgen. Op basis hiervan hebben wij getracht aanwijzingen te vinden voor verschillen in de achtergrond van de beroepsbeoefenaars en de behoefte en het gebruik van wetenschappelijk onderzoek.

Richtinggevende interviews

Om een beter beeld te krijgen van het valorisatieproces binnen het vakgebied Accountancy & Controlling en om de vragen voor een survey te ontwikkelen zijn semigestructureerde interviews gehouden met twee universitair medewerkers (een hoogleraar auditing en een docent internal control, beiden met praktijkervaring en beiden registeraccountant) en twee consultants, om precies te zijn een manager consulting en een senior manager van de advisory afdeling van een grote accountantsorganisatie. Met de geïnterviewden is afgesproken dat de uitkomsten anoniem verwerkt zouden worden. De interviews namen een half uur tot een uur in beslag; de vragen hadden met name betrekking op de waarneming van de geïnterviewde over de bruikbaarheid en het gebruik van wetenschappelijk onderzoek in de praktijk. Voor de academici met praktijkervaring is een uitgebreider script gehanteerd dan voor de consultants, aangezien zij meer inzicht kunnen verschaffen in wetenschappelijk onderzoek zelf.

Ook uit deze interviews blijkt dat de aansluiting tussen wetenschappelijke kennis en de praktijk voor verbetering vatbaar is. De geïnterviewde adviseurs vinden dat de ontwikkeling van voor hun werk relevante kennis in de praktijk sneller gaat dan in de wetenschap en dat het volgen van die ontwikkeling in de praktijk relevanter is dan het bijhouden van wat er op het gebied van wetenschappelijk onderzoek gebeurt. Een universitair medewerker signaleert vooral de behoefte van individuele accountants om de kennis over de (toepassing van) de wet- en regelgeving goed bij te houden en ziet de toegevoegde waarde van wetenschappelijk onderzoek voor hen daarnaast vooral in het verkrijgen van begrip over hoe de context (bijvoorbeeld de branche) waarin een organisatie zich bevindt, van invloed kan zijn op het succes of het falen van praktische oplossingen voor problemen. Voor accountants- en adviesorganisaties als geheel ziet hij het grote belang van het op de hoogte blijven van wat er op het gebied van wetenschappelijk onderzoek speelt, bijvoorbeeld ten einde de controlemethodes te verbeteren. De andere universitair medewerker ziet de vertaalslag van theorie naar praktijk als noodzakelijk vanwege de aversie van de beroepsbeoefenaars tegen de in hun ogen vaak “droge” en “theoretische” benadering van onderzoekers.

Samenvattend bevestigen de interviews het beeld dat ontwikkelde wetenschappelijke kennis een rol kan spelen in accountancy en controlling, maar dat deze kennis niet zonder transformatieproces ontsloten kan worden. De bewegingsvrijheid van de beroepsbeoefenaars hierbij is wisselend. Accountants zullen mogelijk meer focus hebben op de toepassing van wet- en regelgeving en minder kunnen “experimenteren” met het toepassen van nieuwe inzichten dan adviseurs.

Vragenlijst

De ontwikkelde vragenlijst bestaat uit drie onderdelen. Het eerste deel bevraagt de respondenten over het belang dat zij hechten aan wetenschappelijk onderzoek, het tweede gaat in op de kanalen via welke wetenschappelijke ontwikkelingen gevolgd worden en het derde deel betreft vragen omtrent de persoonlijke achtergrond van de respondenten. Voor het opstellen van de vragenlijst is naast relevante wetenschappelijke literatuur, gebruik gemaakt van inzichten die verkregen zijn uit de gehouden interviews.

De vragenlijst bestaat uit twintig vragen. De vragen omtrent het belang van wetenschappelijk onderzoek en de gebruikte kanalen zijn grotendeels meerkeuzevragen met antwoordmogelijkheden op een zevenpunts likertschaal. De vragenlijst is vooraf getest op duidelijkheid van de vragen in een pilot met vijftien masterstudenten. Aan de studenten werd gevraagd om de vragenlijst in te vullen en vervolgens te reflecteren op de mate waarin zij de vragen helder, consistent, bruikbaar en relevant vonden. Op basis van de uitkomsten is de vragenlijst bijgesteld en definitief gemaakt. De vragenlijst is afgenomen met behulp van een online tool (Survio)5 en is in samengevatte vorm opgenomen in bijlage 1.

Selectie deelnemers

De deelnemers zijn geselecteerd uit een groep beroepsbeoefenaars die grotendeels op academisch en postacademisch niveau opgeleid zijn tot accountant of controller en die werkzaam zijn in de eerste lijn als financieel manager, in de tweede lijn als controller, risk manager, etc., of als externe accountant of adviseur6. Binnen de groep accountants zijn zowel afgestudeerde en ingeschreven registeraccountants benaderd, als accountants in opleiding.

Voor de selectie van de deelnemers is gebruik gemaakt van het professionele netwerk van de onderzoekers. In totaal zijn er 114 respondenten benaderd. De verdeling over de functies is opgenomen in tabel 1.

Steekproefselectie.

Totale steekproef Eerstelijn Tweedelijn Adviseurs Accountants
Benaderd 114 29 23 23 41
Percentage van gehele steekproef 100 25 20 20 35

Dataverzameling

De link naar de online-vragenlijst is opgenomen in een e-mail die afzonderlijk naar alle respondenten is verstuurd. Om ervoor te zorgen dat de non-respons zo beperkt mogelijk bleef, bevatte de e-mail naast de link ook een korte beschrijving van de doelstellingen van het onderzoek. Tevens is de duur van de vragenlijst opgenomen en een garantie dat anonimiteit wordt gewaarborgd.7 De data die via Survio verzameld is, is omgezet in een dataset.

5. Resultaten

Inleiding

Deze paragraaf geeft een overzicht van de resultaten van het onderzoek. Allereerst zullen de responspercentages worden gepresenteerd, daarna de beschrijvende statistiek en de gevonden correlaties.

Respons

Tabel 2 geeft een overzicht van de responspercentages per deelnemerscategorie (gemeten met behulp van dummyvariabelen). De overall respons (70,2%) is hoog, wat wij verklaren uit de persoonlijke benadering van de respondenten door de onderzoekers.

Responspercentages.

Totale steekproef Eerstelijn Tweedelijn Adviseurs Accountants
Benaderd 114 29 23 23 41
Respons 80 (100%) 19 (24%) 20 (25%) 12 (15%) 29 (26%)
Responspercentage 70,18% 70,37% 86,96% 52,17% 70,73%

Constructie van de somvariabele gericht op het belang van wetenschappelijk onderzoek

Er zijn vier vragen gesteld over het belang van wetenschappelijk onderzoek voor de respondent. Deze vragen betreffen respectievelijk een vraag naar de frequentie van het kennisnemen van wetenschappelijk onderzoek tijdens de carrière (˝Carrière WO˝), het belang voor de eigen professionele ontwikkeling (˝Prof.ontwikkeling˝), het belang voor de organisatieontwikkeling (˝Org. ontwikkeling˝) en de gepercipieerde toepassingsmogelijkheden (“Toepassingsmog.”). Als eerste stap in de bewerking van de data zijn de scores op deze vragen per respondent samengevoegd tot een gecombineerde somvariabele die uitdrukt wat het uiteindelijke belang is dat de respondent aan wetenschappelijk onderzoek hecht. Aan de belangrijke voorwaarde voor deze bewerking dat de variabelen onderling convergent zijn, dat wil zeggen dat zij significant correleren (Leliveld and Blaauwendraad 2013, p.12), wordt voldaan (zie tabel 3).8

Correlaties van de variabelen die het belang van wetenschappelijk onderzoek meten.

Carrière WO Prof. ontwikkeling Org. Ontwikkeling Toepassingsmog.
Carrière WO -
Prof. ontwikkeling 0,74*** -
Org. Ontwikkeling 0,55*** 0,61*** -
Toepassingsmog. 0,58*** 0,67*** 0,51*** -

Er is vervolgens voor gekozen om een gemiddelde te berekenen van de hierboven genoemde variabelen en een nieuwe somvariabele te creëren die hierna ˝SomBelang˝ wordt genoemd.

Correlatie tussen de gebruikte kanalen

De vragen 7 t/m 11 betreffen het gebruik dat de deelnemer maakt van de onderscheiden kanalen voor informatie over wetenschappelijk onderzoek. Om te waarborgen dat hier inderdaad sprake is van verschillende kanalen (variabelen), is geanalyseerd in hoeverre er sprake is van divergente validiteit. In tabel 4 is te zien dat de scores op de vragen onderling vrijwel niet met elkaar correleren, waaruit kan worden afgeleid dat het valide is dat ze verschillende achterliggende begrippen meten.

Correlaties tussen de variabelen die de gebruikte kanalen meten.

Int. Wetenschap Vakliteratuur Consultants Evenementen Media
Int. Wetenschap -
Vakliteratuur 0,29*** -
Consultants 0,27** 0,31*** -
Evenementen 0,14 0,06 0,19* -
Media 0,17 0,27*** 0,01 0,16 -

Overige beschrijvende statistiek

Gemiddeld genomen hebben de respondenten zes jaar werkervaring in hun hoofdfunctie (μ = 6,45; σ = 7,00) en een totale werkervaring van 20 jaar (μ = 19,65; σ = 11,79). De tweedelijnsfunctionarissen hebben gemiddeld genomen de meeste werkervaring (31,1 jaar) en de accountants de minste werkervaring (9,1 jaar). De respondenten zijn over het algemeen afgestudeerd aan de universiteit (88,8%). In tabel 5 zijn de gemiddelde waarden van alle in de verdere analyse gebruikte variabelen weergegeven, per categorie respondent. Een uitgebreidere tabel met standaarddeviaties en medianen is opgenomen in bijlage 2.

Achtergrond respondenten.9

Totale Steekproef Eerste lijn Tweede lijn Adviseur Accountant
Som. Belang (1-7) 4,50 4,58 4,84 5,10 4,10
Kanaal: Int. Wetenschap (1-7) 2,30 2,30 2,50 2,90 2,00
Kanaal: Vakliteratuur (1-7) 4,60 3,80 4,90 4,30 5,00
Kanaal: Consultant (1-7) 3,70 3,70 4,70 3,80 2,90
Kanaal: Evenementen (1-7) 4,40 4,60 4,75 4,20 4,20
Kanaal: (overige)Media (1-7) 5,50 5,50 5,60 5,30 5,40
Aantal jaren afgestudeerd 19,93 27,74 19,65 25,67 7,10
Aantal jaren werkervaring 19,65 26,80 31,10 26,00 9,50
Aantal jaren werkervaring in de huidige functie 6,45 7,00 6,10 13,30 3,50

Dit overzicht suggereert dat de beroepsbeoefenaars allen bovengemiddeld belang hechten aan de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek, waarbij er wel duidelijke vetschillen zijn tussen de groepen. Accountants blijven achter, met name ten opzichte van adviseurs en tweedelijnsberoepsbeoefenaars. Wij hebben dit resultaat nader onderzocht middels een correlatieanalyse die wij aan het eind van deze paragraaf presenteren.

Ten aanzien van de gebruikte kanalen valt op dat consultants als kanaal, na wetenschappelijke publicaties, het minst en de overige media het meest gebruikt worden om de kennis over de resultaten van wetenschappelijk onderzoek te verkrijgen. Vakliteratuur en evenementen zitten daartussenin.

Met vraag 12 hebben wij de respondenten een keuzemogelijkheid voorgelegd met de volgende situatieschets: U heeft op een congres informatie ontvangen over onderzoeksresultaten naar verbeteringen in het financieel management die ook voor uw organisatie relevant kunnen zijn. U heeft een aantal opties om hier wat mee te doen. Naar welke optie gaat uw voorkeur uit? Van de gehele steekproef hebben drie respondenten (3,8%) geantwoord dat zij niks met de informatie zouden doen. Het grootste gedeelte van de respondenten (48; 60%) heeft gekozen voor de tweede mogelijkheid: het op eigen kracht verder onderzoeken van de mogelijkheden. 15 respondenten (18,8%) zouden in een soortgelijke situatie een consultant of adviesorganisatie inschakelen en acht respondenten (10%) zou de mogelijke toepassingen in samenwerking met de desbetreffende wetenschappers verder uitzoeken. Tenslotte heeft een zestal respondenten (7,5%) een eigen voorstel gedaan. De ingediende suggesties variëren van het maken van een notitie en het informeren bij de leidinggevende omtrent de mogelijkheden tot het eerst zelf onderzoeken en daarna inschakelen van een expert.

Correlatieanalyse

De correlatieanalyse kan aanwijzingen geven voor verbanden tussen de achtergrond van de respondenten enerzijds en gebruik van wetenschappelijk onderzoek en de relevante kanalen anderzijds.

Uit tabel 6 blijkt dat adviseurs veel en accountants juist minder belang hechten aan de resultaten van wetenschappelijk onderzoek (r = 0,19; p = 0,096 en respectievelijk r = -0,28; p = 0,011). Dit moet relatief geïnterpreteerd worden, dat wil zeggen dat er aanwijzingen zijn dat adviseurs en accountants ten opzichte van de eerste- en tweedelijnsfunctionarissen en ten opzichte van elkaar een verschillend belang hechten aan kennis over de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek. Uit een nadere verdiepende analyse kan overigens worden afgeleid dat het belang van wetenschappelijk onderzoek binnen de groep accountants hoger wordt gewaardeerd door de afgestudeerde accountant (die dus al ingeschreven is in het accountantsregister) dan door accountants die nog in opleiding zijn.

Correlatieanalyse.

Eerstelijn Tweedelijn Adviseur Accountant
Som. Belang 0,02 0,14 0,19* -0,28**
Int. Wetenschap -0,03 0,07 0,18 -0,18
Vakliteratuur -0,34*** 0,12 -0,06 0,23**
Consultants 0,02 0,34*** 0,02 -0,33***
Evenementen 0,09 0,14 -0,08 -0,15
Media 0,05 0,06 -0,08 -0,04

Ten aanzien van het gebruik van de geïdentificeerde kanalen is er evenzo een significante negatieve relatie gevonden tussen het zijn van een beroepsbeoefenaar in de eerste lijn en het bestuderen van vakliteratuur (r = -0,34; p = 0,002) en is de tweedelijnsberoepsbeoefenaar relatief meer dan anderen georiënteerd op het kanaal ˝Consultants˝ (r = 0,34; p = 0,002). Voor accountants geldt dat deze ten opzichte van de andere beroepsbeoefenaars significant minder georiënteerd zijn op de kanalen ˝vakliteratuur˝ (r = -0,23; p = 0,036) en ˝consultants˝ (r = -0,33; p = 0,002).

Conclusies en discussie

De resultaten van het onderzoek onder de beroepsbeoefenaars tonen aan dat er wel belang wordt gehecht aan de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek. Met name accountants hebben overigens duidelijk minder behoefte hieraan dan andere beroepsbeoefenaars. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de externe accountants hun handen zo vol hebben met het toepassen van de relevante regelgeving dat zij geen behoefte hebben aan het vanuit de wetenschap proactief innoveren van hun vak. Bovendien geldt voor de accountants die verbonden zijn aan de grotere kantoren waarschijnlijk dat zij er (terecht) op kunnen rekenen dat de noodzakelijke innovaties die vanuit de wetenschap komen op hun vakgebied, door interne instituties, zoals bureaus vaktechniek en (internationale) ontwikkelafdelingen en door regelgevende instanties zullen worden vertaald in verbeteringen in de controletechnieken en standaarden. Dit is voor accountants derhalve een relevant mechanisme in de valorisatie van wetenschappelijke kennis op het gebied van de accountancy.

Het feit dat juist de accountants in opleiding aangeven het minste baat te hebben bij wetenschappelijke onderzoeksresultaten is echter wel opvallend gegeven het grote aantal van hen dat juist in het recente verleden de keus heeft gemaakt voor een wetenschappelijke opleiding. Op het moment dat de accountants in opleiding de praktijkopleiding hebben voltooid en zijn ingeschreven in het accountantsregister, geldt voor hen hoe dan ook wel de plicht om op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen in het vakgebied. Dit zou aanknopingspunten kunnen bieden om in deze permanente educatie meer aandacht te geven aan praktisch toepasbare onderzoeksuitkomsten, naast het actualiseren van de kennis op het gebied van wet- en regelgeving.

Adviseurs en tweedelijnsfunctionarissen hechten relatief meer belang aan het kennisnemen van wetenschappelijke onderzoeksresultaten. Dit kan verklaard worden uit het feit dat zij zelf geacht worden mogelijke praktische toepassingen voor zichzelf en hun organisaties te signaleren. Zij kunnen minder steunen op wat hen intern of door de regelgevers wordt aangereikt, omdat de bredere innovatie op het gebied van accountancy en controlling niet tot het primaire proces van het bedrijfsleven of tot de kerntaken van de overheid behoort.

Ten aanzien van de gebruikte kanalen voor valorisatie zien we dat er het minste kennis genomen wordt van gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek via de wetenschappelijke media (de journals). Gegeven het aantal beroepsbeoefenaars dat direct toegang heeft tot de relevante journals waarin deze onderzoeken staan, is het aantal beroepsbeoefenaars dat aangeeft deze bronnen tijdens de carrière regelmatig te hebben geraadpleegd toch nog groter dan wij verwachtten. Mogelijk is het begrip ˝wetenschappelijk tijdschrift˝ in de vraagstelling toch wat ruimer opgevat en zijn hierin ook de meer praktisch georiënteerde periodieken door de respondenten betrokken. In dat geval is de grens tussen wetenschappelijke tijdschriften en vakliteratuur in de uitkomsten minder scherp te trekken. De (overige) media worden het meest geraadpleegd. Dit is verklaarbaar vanuit de grote toegankelijkheid tegen lage kosten en vanuit de geconstateerde grote toename in het aanbod van informatie zowel vanuit uitgevers en adviesorganisaties, als vanuit de onderzoeksgemeenschap zelf (blogs, onderzoeksnieuwssites, etc.). Wij voorzien behoefte aan meer overzicht en structuur in dit aanbod. Wij zien de initiatieven van uitgevers om wetenschappelijke artikelen meer toegankelijk te maken en de introductie van een platform zoals Slidetwo dat wetenschappelijk onderzoek koppelt aan ervaringen van experts uit de praktijk, als hoopvolle signalen hiervan.

Daarnaast wijzen wij erop dat de systemen die in dit artikel besproken zijn, tamelijk formeel van aard zijn; het betreft publicaties en georganiseerde evenementen waarop kennis wordt uitgewisseld. Uit eerder onderzoek (Van Helden and Northcott 2010) bleek dat informele communicatie ook van groot belang kan zijn. Met name contacten tussen collega’s zijn een bron van nieuwe inzichten van zowel wetenschappers als beroepsbeoefenaars. In lijn hiermee zou de professionalisering van accountants en controllers gebaat kunnen zijn bij verbetering van de infrastructuur om kennis en ideeën uit te wisselen. De wil tot valorisatie is er (zij het in uiteenlopende mate); de communicatiemechanismen functioneren echter onvoldoende. Met name intensivering van persoonlijke contacten tussen beroepsbeoefenaars en wetenschappers kunnen ertoe leiden dat ook publicaties in allerlei vormen en conferenties deel gaan uitmaken van een levendige kennisinfrastructuur die de brug vormt tussen theorie en praktijk. Onder andere deeltijd-docenten aan universiteiten, die tevens werkzaam zijn in de praktijk, zijn in de positie om kennisuitwisseling tussen de wetenschapen en de praktijk te faciliteren.

Doordat ons onderzoek exploratief van aard is, moeten de resultaten met enige voorzichtigheid worden beschouwd. De steekproef waarop de voorgaande conclusies zijn gebaseerd, is niet aselect en derhalve mogelijk niet representatief. Tevens is de steekproef beperkt tot beroepsbeoefenaars met een specifieke achtergrond (accountancy en controlling) en kunnen derhalve ook niet gegeneraliseerd worden naar andere beroepsbeoefenaars (bijvoorbeeld op het gebied van HR of marketing). Een verdere beperking is dat de vragenlijst gesloten is en geen inzicht geeft in de achterliggende motieven en de ervaren problemen van de beroepsbeoefenaars. Hierdoor kunnen geen sluitende verklaringen worden gegeven voor de (verschillen) in gemeten perceptie omtrent behoefte en gebruik van wetenschappelijke onderzoeksresultaten. Vervolgonderzoek zou enerzijds inzicht kunnen geven in de stand van zaken met betrekking tot kennisvalorisatie door andere beroepsbeoefenaars en anderzijds meer verdiepend kunnen zijn ten aanzien van achterliggende oorzaken van verschillen in behoefte en gedrag in het gebruik van wetenschappelijke onderzoeksuitkomsten tussen beroepsbeoefenaars als groepen en als individuen.

Tot slot merken wij op dat wij ons beperkt hebben tot de relatie tussen de subsystemen: “ontwikkeling” en “toepassing” van kennis. Uiteindelijk is het echte vraagstuk wat er aan waarde eventueel verloren gaat voor de maatschappij (de “eindgebruiker”), doordat wetenschappelijke kennis onvoldoende benut wordt. Vanuit de intrinsieke beperking van onze studie kunnen wij deze vraag niet beantwoorden; desondanks scharen wij ons achter de stelling dat het creëren van trefpunten tussen de wereld van de wetenschappers, de beroepsbeoefenaars en maatschappelijke sectoren van essentieel belang is. Een open samenwerking en uitwisseling van ideeën kan nieuwe kansen creëren om kennis en creativiteit optimaal te kunnen benutten (Rijksoverheid 2009).

Prof. dr. J. Emanuels is hoogleraar bestuurlijke informatieverzorging aan de Rijksuniversiteit Groningen en partner van Tacstone.

P. Grabundzija MSc is werkzaam in de controlepraktijk bij Deloitte Nederland. Dit artikel is gebaseerd op haar afstudeerscriptie aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Prof. dr. E.P. Jansen is hoogleraar controlling aan de Rijksuniversiteit Groningen en directeur van het wetenschappelijk bureau van Flynth Adviseurs & Accountants.

Noten

1

Onder beroepsbeoefenaar (Engelstalig: “practitioner” of “professional”) verstaan wij in het kader van dit onderzoek iemand die in een bepaald vakgebied in de praktijk werkzaam is.

2

Jansen maakt gebruik van de door Anderson et al. (2001) ontwikkelde classificatie van toegepaste sociale wetenschappen. In een spectrum met aan de ene kant de theoretische en methodologische deugdelijkheid en aan de andere kant de praktische relevantie van wetenschappelijk onderzoek, onderkennen zij vier wetenschapstypologieën.

3

Voorbeeld hiervan is het recentelijk door het MAB aangekondigde initiatief om, in samenwerking met de American Accounting Association, samenvattingen van gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek toegankelijk te maken via de website van het MAB (Thibodeau and Wallage 2016). Een ander voorbeeld is de lancering in augustus 2017 van een platform dat tot doel heeft om experts te laten aangeven wat de praktische relevantie is van uitgevoerd wetenschappelijk managementonderzoek (zie www.slidetwo.com).

4

Een voorbeeld van dit type communicatie is de rubriek “Gespot” in Accountant, waarin zonder verdere duiding geselecteerde wetenschappelijke onderzoekspublicaties worden samengevat.

5

De integrale vragenlijst is beschikbaar gesteld aan de redactie van het MAB en is op verzoek op te vragen bij de onderzoekers.

6

In dit artikel wordt onder eerste lijn verstaan, de functies die direct verantwoordelijk zijn voor “de business” en de operationele en financiële resultaten. De tweedelijnsfuncties ondersteunen en adviseren de eerste lijn.

7

Om ervoor te zorgen dat de e-mail op hetzelfde moment bij de subjecten aankwam is gebruik gemaakt van Boomerang, een online tool van Gmail om het versturen van e-mails vooraf in te plannen.

8

Aanvullend is als test op convergente validiteit de Cronbach’s alpha coëfficiënt bepaald. Als vuistregel voor het samenvoegen is een minimale waarde van 0,7 vereist (Leliveld and Blaauwendraad 2013, p.14) en ook aan deze eis werd met een α = 0,856 ruim voldaan.

9

In de tabel zijn voor het overzicht de standaarddeviaties niet opgenomen aangezien deze geen opvallende uitkomsten en/of verschillen per variabele of categorie van respondenten gaven.

Literatuur

  • Anderson N, Herriot P, Hodgkinson GP (2001) The practitioner-researcher divide in industrial work and organizational (IWO) psychology: Where are we now, and where do we go from here? Journal of Occupational and Organizational Psychology 74(4): 391–411. https://doi.org/10.1348/096317901167451
  • Baldvinsdottir G, Mitchell F, Nørreklit H (2010) Issues in the relationship between theory and practice in management accounting. Management Accounting Research 21(2): 79–82. https://doi.org/10.1016/j.mar.2010.02.006
  • Hopwood AG (2008) Changing pressures on the research process: On trying to research in an age when curiosity is not enough. European Accounting Review 17(1): 87–96. https://doi.org/10.1080/09638180701819998
  • Inanga EL, Schneider WB (2005) The failure of accounting research to improve accounting practice: a problem of theory and lack of communication. Critical Perspectives on Accounting 16(3): 227–248. https://doi.org/10.1016/S1045-2354(03)00073-X
  • Jansen P (2017) Balanceren tussen wetenschap en ambacht, een pleidooi voor pragmatisch management control onderzoek (Oratie, Rijksuniversiteit Groningen).
  • Leliveld MC, Blaauwendraad G (2013) SPSS Handboek: Gebruik, tips, toepassingen & technieken rapportage. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen.
  • Lukka K, Granlund M (2002) The fragmented communication structure within the accounting academia: the case of activity-based costing research genres. Accounting, Organizations and Society 27(1): 165–190. https://doi.org/10.1016/S0361-3682(00)00037-4
  • Parker LD, Guthrie J, Linacre S (2011) The relationship between academic accounting research and professional practice. Accounting, Auditing & Accountability Journal 24(1): 5–14. https://doi.org/10.1108/09513571111098036
  • Rynes SL, Bartunek JM, Daft RL (2001) Across the great divide: Knowledge creation and transfer between practitioners and academics. Academy of Management Journal 44(2): 340–355. http://www.jstor.org/stable/3069460
  • Shapiro DL, Kirkman BL, Courtney HG (2007) Perceived causes and solutions of the translation problem in management research. Academy of Management Journal 50(2): 249–266. https://doi.org/10.5465/AMJ.2007.24634433
  • Starkey K, Madan P (2001) Bridging the relevance gap: Aligning stakeholders in the future of management research. British Journal of Management 12 (special issue): 3–26. https://doi.org/10.1111/1467-8551.12.s1.2
  • Thibodeau JC, Wallage P (2016) How the profession can learn from results of academic research. Maandblad voor Accountancy & Bedrijfskunde 90(1): 4–6.
  • Tranfield D, Denyer D, Smart P (2003) Towards a methodology for developing evidence-informed management knowledge by means of systematic review. British Journal of Management 14: 207–222. https://doi.org/10.1111/1467-8551.00375
  • Tucker BP, Lowe AD (2014) Practitioners are from Mars; academics are from Venus? An investigation of the research-practice gap in management accounting. Accounting, Auditing & Accountability Journal 27(3): 394–425. https://doi.org/10.1108/AAAJ-01-2012-00932

Bijlage 1

Vragenlijst (alleen inhoudelijke vragen uit deel I en II en zonder toelichtingen)

Alle vragen met uitzondering van vraag 12 gescoord op een zevenpunts Likertschaal.

DEEL I

  1. 1. Hoeveel werkervaring heeft u? (controlevraag)
  2. 2. Hoe staat u in het leven? (controlevraag)
  3. 3. Hoe vaak heeft u tijdens uw carrière kennis genomen van wetenschappelijk onderzoek in uw vakgebied?
  4. 4. Hoe belangrijk is het voor uw professionele ontwikkeling om op de hoogte te blijven van de toepassingsmogelijkheden van wetenschappelijk onderzoek?
  5. 5. Hoe belangrijk is het voor de ontwikkeling en verbetering van de organisatie waarin u werkt om op de hoogte te blijven van de toepassingsmogelijkheden van wetenschappelijk onderzoek?
  6. 6. In welke mate verwacht u dat wetenschappelijk onderzoek binnen uw vakgebied toepassingsmogelijkheden biedt voor de praktijk?

DEEL II

  1. 1. Hoe vaak raadpleegt u internationale wetenschappelijke tijdschriften om kennis te verkrijgen op uw vakgebied? Hierbij kunt u denken aan wetenschappelijke tijdschriften zoals Accounting Organizations and Society (AOS), The Accounting Review, Journal of Accounting Research, Journal of Accounting, Auditing and Finance en Auditing: A Journal of practice and Theory.
  2. 2. Hoe vaak raadpleegt u overige vakliteratuur om kennis te verkrijgen op uw vakgebied? Hierbij kunt u denken aan Accountant, Controlling Magazine, Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie (MAB), Handboeken (wetgeving), proefschriften, studieboeken met betrekking tot het Accountancy en Controlling-vakgebied en Managementboeken.
  3. 3. Hoe vaak raadpleegt u consultants om kennis te verkrijgen op uw vakgebied? Een consultant is een adviseur die wordt betaald om een organisatie te adviseren omtrent een bepaald probleem en/ of om bij te dragen aan een gewenste verandering.
  4. 4. Hoe vaak bezoekt u extern georganiseerde kennisevenementen om kennis te verkrijgen op uw vakgebied? Onder kennisevenementen verstaan we activiteiten zoals: trainingen, cursussen, rondetafelbijeenkomsten, seminars, congressen etc.
  5. 5. Hoe vaak raadpleegt u de media om kennis te verkrijgen op uw vakgebied? Hierbij kan worden gedacht aan televisie, radio, websites, dag- en weekbladen.
  6. 6. Stelt u zich de volgende situatie voor: U heeft op een congres informatie ontvangen over onderzoeksresultaten naar verbeteringen in het financieel management die ook voor uw organisatie relevant kunnen zijn. U heeft een aantal opties om hier wat mee te doen. Naar welke optie gaat uw voorkeur uit?
  7. Optie 1 Ik doe niets met deze informatie.
  8. Optie 2 De mogelijke toepassingen zal mijn organisatie op eigen kracht verder onderzoeken. Optie 3 Voor het onderzoeken van de mogelijke toepassing van de verbetering binnen mijn organisatie zal ik een consultant of adviesorganisatie inschakelen.
  9. Optie 4 Voor het onderzoeken van de mogelijke toepassing van de verbetering binnen mijn organisatie zal ik gaan samenwerken met de desbetreffende wetenschappers.

Bijlage 2

Uitgebreide beschrijvende statistieken.

Totale Steekproef Eerstelijn Tweedelijn Adviseur Accountant
Carrière WO
Gemiddelde 4,20 4,10 4,40 5,00 3,70
St.dev. 1,46 1,43 1,31 1,54 1,32
Mediaan 4,00 4,00 4,50 5,00 4,00
Prof. ontwikkeling
Gemiddelde 4,40 4,30 4,80 5,00 3,80
St.dev. 1,58 1,67 1,54 1,65 1,35
Mediaan 5,00 5,00 5,00 5,50 3,00
Org. ontwikkeling
Gemiddelde 4,90 4,10 5,25 5,20 4,40
St.dev. 1,46 1,33 1,48 1,64 1,48
Mediaan 5,00 5,00 5,00 6,00 4,00
Toepassingsmog.
Gemiddelde 4,80 4,90 4,90 5,20 4,40
St.dev. 1,24 1,24 1,48 1,03 1,12
Mediaan 5,00 5,00 5,00 5,50 5,00
Som. Belang
Gemiddelde 4,50 4,58 4,84 5,10 4,10
St.dev. 1,20 1,17 1,17 1,25 1,13
Mediaan 4,75 4,75 5,00 5,50 3,50
Int. Wetenschap
Gemiddelde 2,30 2,30 2,50 2,90 2,00
St.dev. 1,36 1,28 1,64 1,56 1,07
Mediaan 2,00 2,00 2,00 3,00 2,00
Vakliteratuur
Gemiddelde 4,60 3,80 4,90 4,30 5,00
St.dev. 1,45 1,16 1,23 1,78 1,44
Mediaan 5,00 4,00 5,00 5,00 5,00
Consultant
Gemiddelde 3,70 3,70 4,70 3,80 2,90
St.dev. 1,76 1,91 1,45 1,89 1,52
Mediaan 4,00 4,00 5,00 4,00 3,00
Evenementen
Gemiddelde 4,40 4,60 4,75 4,20 4,20
St.dev. 1,30 1,38 1,07 1,47 1,34
Mediaan 5,00 5,00 5,00 4,50 4,00
Media
Gemiddelde 5,50 5,50 5,60 5,30 5,40
St.dev. 1,22 1,46 1,14 1,22 1,18
Mediaan 6,00 6,00 6,00 5,00 6,00
Jaren afgestudeerd
Gemiddelde 19,93 27,74 19,65 25,67 7,10
St.dev. 12,75 10,86 9,75 9,40 8,46
Mediaan 20,00 27,00 20,00 26,40 4,00
Werkervaring
Gemiddelde 19,65 26,80 31,10 26,00 9,50
St.dev. 11,79 5,98 9,25 9,17 10,12
Mediaan 21,00 27,00 21,50 25,00 6,00
Werkervaring HF
Gemiddelde 6,45 7,00 6,10 13,30 3,50
St.dev. 7,00 6,13 5,58 10,00 4,90
login to comment