Print
Wat wetenschappelijk onderzoek ons leert over de fraude-detectievaardigheid van de controlerend accountant
expand article infoInez Verwey, Tjibbe Bosman§
‡ Nyenrode Business Universiteit, Breukelen, Netherlands
§ Foundation for Auditing Research, Breukelen, Netherlands
Open Access

Samenvatting

In de publieke opinie wordt de zorg geuit of de accountant zijn verantwoordelijkheid met betrekking tot fraude tijdens de jaarrekeningcontrole wel waar kan maken. Die zorg kan terecht zijn (prestatiekloof) dan wel gebaseerd zijn op verkeerde verwachtingen wat van de accountant kan en mag worden verwacht (verwachtingskloof en evaluatiekloof). Fraude ontdekken is niet eenvoudig, blijkend uit de vaststelling dat bij fraudegevallen vaak duidelijk wordt dat de accountant tijdens de jaarrekeningcontrole de fraude niet heeft vastgesteld. Op basis van een review van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van fraudedetectie door de controlerend accountant dragen wij praktijkgeoriënteerde suggesties aan, die de fraudedetectie door de controlerend accountant kan verbeteren en tevens de publieke opinie kan funderen. Het gebruik van standaardcontroleprogramma’s, checklists en heel specifieke documentatie blijkt averechts te werken. Daarentegen blijkt het toepassen van principes uit de mental accounting theory, het uitvoeren van een constructieve brainstormsessie en het variëren van de aard van de controlewerkzaamheden de fraude detectievaardigheid wel te verbeteren. Daarnaast bespreken wij de toegevoegde waarde van de inzet van forensische accountants tijdens de jaarrekeningcontrole, alsmede van welke forensische vaardigheden of eigenschappen controlerend accountants kunnen leren.

Trefwoorden

Fraude, forensisch accountant, prestatiekloof

Al het menselijk gedrag, dus ook financiële verslaggeving, is vatbaar voor wangedrag. Fraude is helaas onderdeel van het menszijn, net als de dood en belastingen.

(Jamal 2008)

Relevantie voor de praktijk

Wij geven wetenschappelijk gefundeerde praktische suggesties hoe de fraudedetectievaardigheid van de accountant tijdens de jaarrekeningcontrole kan worden verbeterd. Daarnaast willen we het huidige publieke debat omtrent de controlerend accountant en fraude informeren en nuanceren.

1. Inleiding

Afgelopen tijd is er veel gezegd en geroepen over de controlerend accountant en fraude. Dit debat bereikte zelfs BNR, het redactiecommentaar van het FD en de Tweede Kamer. Vanuit verschillende stakeholders bestaan er zorgen of de accountant in staat is om fraude te ontdekken. Aan de ene kant is de discussie ingegeven door het verwijt dat de controlerend accountant geen of onvoldoende verantwoordelijkheid neemt om fraude tijdens de accountantscontrole te detecteren, waarbij het onafhankelijkheidsvraagstuk en budgettaire overwegingen mogelijke boosdoeners zijn (Pheijffer 2018). Aan de andere kant wordt ook het gebrek aan opleiding en competentie bij de controlerend accountant om fraude te detecteren als oorzaak aangedragen, waarbij de toegevoegde waarde van een forensisch accountant een rol in de discussie krijgt (Schimmel 2018). De discussie lijkt zich dan ook veelal te richten op de vraag of met betrekking tot het detecteren van fraude door de controlerend accountant sprake is van een verwachtingskloof, evaluatiekloof en/of prestatiekloof en wat regelgevers en de praktijk hieraan kunnen doen. Wij willen met deze bijdrage een praktijkgeoriënteerd overzicht geven van de stand van de wetenschap op dit gebied. Dit doen we aan de hand van een literatuurreview van wetenschappelijk onderzoek naar de fraudedetectie door de controlerend accountant sinds de laatste grote literatuursynthese over dit onderwerp van Trompeter et al. (2013). Hiermee willen wij het huidige debat informeren en nuanceren.

Allereerst beschrijven we hoe we de in dit artikel beschreven wetenschappelijke onderzoeken hebben geïdentificeerd. Vervolgens beschrijven we de implicaties van deze onderzoeken voor de praktijk. Daarbij beginnen we met de verantwoordelijkheid van de controlerend accountant, waarbij we ook de verwachtingskloof en evaluatiekloof bespreken. Vervolgens gaan we in op de fraudedetectie door de controlerend accountant, opgedeeld naar de te onderscheiden fases in de accountantscontrole. Ten slotte beschrijven we de mogelijke toegevoegde waarde van een forensisch accountant bij de accountantscontrole en de wijze waarop de kennis over wat een forensisch accountant een succesvol fraudeonderzoeker maakt gebruikt kan worden binnen een auditteam.

2. Onderzoekmethode

Er bestaan in de wetenschappelijke literatuur twee grote literatuurreviews over de controlerend accountant en fraude. De eerste is van Hogan et al. (2008) en het vervolg daarop is Trompeter et al. (2013). Het doel van het onderzoek van Trompeter et al. (2013) is het identificeren van relevante onderwerpen voor toekomstig onderzoek naar de fraudedetectie door de controlerend accountant. Daartoe hebben zij papers uit 60 verschillende wetenschappelijke tijdschriften in uiteenlopende vakgebieden zoals criminologie, ethiek, financiering, accounting, organisatiekunde, psychologie en sociologie geanalyseerd tot en met eind 2011. Ons doel is het om het huidige debat met de huidige stand van de wetenschap te informeren en de accountantspraktijk wetenschappelijk gefundeerde handvatten te geven om hun fraudedetectievaardigheid te verbeteren. Wij hebben ons bij het actualiseren van de literatuursynthese van Trompeter et al. (2013) geconcentreerd op onderzoeken die tussen 2012 en juni 2019 in de belangrijkste zes auditing journals zijn gepubliceerd. Via de wetenschappelijke database EBSCO Business Source Complete hebben we gezocht op het journal en een combinatie van de woorden “fraude” en “auditor” of “audit”. Daarbij hebben we de volgende aantallen aan publicaties gevonden: Auditing: a journal of practice & theory (8), Accounting, Organizations & Society (6), The Accounting Review (5), Journal of Accounting Research (1), Contemporary Accounting Research (1) en Review of Accounting Studies (1). Wij behandelen deze papers en enkele papers van voor 2012 die naar onze inschatting relevant zijn voor de praktijk en het huidige debat. Een aantal artikelen blijft vanwege de geringe relevantie niet behandeld.1

3. Verantwoordelijkheid van de controlerend accountant, verwachtingskloof en evaluatiekloof

De accountant moet een redelijke mate van zekerheid verkrijgen over de vraag of de financiële overzichten als geheel vrij zijn van een afwijking van materieel belang die het gevolg is van fouten of van fraude (NV COS 200.5). Allereerst identificeert de accountant met behulp van de fraudedriehoek (druk, rationalisatie en mogelijkheid) frauderisicofactoren, die dienen te worden vertaald in concrete frauderisico’s.2 Daarna wordt een frauderisico-inschatting gemaakt en aan de hand van deze risico-inschatting wordt het controleplan opgesteld. Dit gebeurt tijdens een verplichte brainstormsessie over fraude op de kick-off meeting (NV COS 240.15), waarbij ook een verplicht onvoorspelbaar element in de controle wordt gepland (NV COS 240.29c). Bij dit alles wordt de accountant geacht een professioneel kritische instelling toe te passen. Tevens dient de accountant rekening te houden met de mogelijkheid dat het management interne beheersingsmaatregelen doorbreekt en zich bewust te zijn van het feit dat controlewerkzaamheden die effectief zijn om fouten te ontdekken, niet persé effectief zijn om fraude te ontdekken (NV COS 240.8). Indien bij een geconstateerde fout in de jaarverslaggeving sprake is van opzet – en er dus sprake is van fraude – dan heeft dat bovendien grote gevolgen voor het werk van de accountant. Zo moet de accountant bij een opzettelijke fout, het frauderisico opnieuw overwegen en zo nodig aanvullende werkzaamheden uitvoeren voor reeds uitgevoerde aspecten tijdens de jaarrekeningcontrole. Daarnaast dient de accountant de integriteit van het management te heroverwegen en zorgen hierover met de met governance belaste personen bespreken (Hamilton 2016).

De maatschappij verwacht zowel ten aanzien van de huidige regelgeving (prestatiekloof en verwachtingskloof) als ten aanzien van de accountantscontrole van de toekomst (evaluatiekloof) meer van de controlerend accountant. De ACCA (2019) heeft recent een survey uitgevoerd waarbij 11.000 respondenten uit 11 verschillende landen zijn bevraagd over de rol van controlerend accountants, waaronder 1.000 Nederlanders. De resultaten zijn daarbij opvallend. Zo blijkt 82% van de Nederlandse respondenten niet te weten welke zekerheid een accountant in zijn verklaring geeft en gelooft 47% dat een bedrijf niet failliet kan gaan als een accountant zijn werk goed doet. 73% van de Nederlandse respondenten begrijpt de huidige verantwoordelijkheid van de accountant met betrekking tot fraude niet. Het beroep heeft in ons land dus met een grote verwachtingskloof te maken. Het interessante aan de survey van de ACCA is dat zij de respondenten ook vragen naar hun verwachtingen met betrekking tot de toekomst van accountantscontrole. Zo wil 62% van de Nederlandse respondenten dat de accountantscontrole van de toekomst faillissementen helpt voorkomen en begrijpt een meerderheid dat daardoor het accountantshonorarium waarschijnlijk omhoog moet. Dit duidt er dus op dat de maatschappij andere verwachtingen van de accountant heeft ten aanzien van de toekomstige invulling van het beroep. Deze andere verwachtingen ten aanzien van het toekomstige accountantsberoep ten opzichte van de beroepsgroep zelf noemt de ACCA de evaluatiekloof.

4. Wetenschappelijk onderzoek naar fraudedetectie door de controlerend accountant

Het wetenschappelijk onderzoek op het gebied van fraudedetectie door de controlerend accountant wordt veelal in de vorm van casestudies, experimenten en vragenlijsten (surveys) uitgevoerd. Het onderzoek richt zich met name op de kwaliteit van de controle. Een aantal van deze onderzoeken, ingedeeld naar de verschillende fases tijdens het controleproces en focus van het onderzoek, beschrijven wij hieronder. We gaan met name in op voor de controlepraktijk belangrijke inzichten.

4.1 Verantwoordelijkheidsgevoel en het detecteren van fraude

Om van fraude te spreken moeten drie kenmerken aanwezig zijn: opzet, misleiding en onrechtmatig voordeel.3 Om fraude te plegen moeten dus een handeling (act), een verhulling (concealment) en een omzetting in een bepaald voordeel (coversion) plaatsvinden. Deze kenmerken vormen samen de driehoek van frauduleus handelen (Trompeter et al. 2013). In de literatuur worden de volgende vormen van fraude onderscheiden: verslaggevingsfraude, het vervreemden van activa en corruptie (DeZoort and Harrison 2018). DeZoort and Harrison (2018) onderzochten het effect van het verantwoordelijkheidsgevoel van accountants voor het detecteren van bepaalde fraudevormen. Dit deden ze aan de hand van een experiment met 878 accountants. Voor het verantwoordelijkheidsgevoel wordt het driehoekmodel voor professionele verantwoordelijkheid van Schlenker (1997) gebruikt. In dit model ervaren individuen verantwoordelijkheid voor zover ze over duidelijke voorschriften beschikken, die volgens hen op de activiteit van toepassing zijn (task clarity), zich aan de voorschriften gebonden voelen (professional obligation) en ze een relatie tot de activiteit voelen en ze deze persoonlijk kunnen beïnvloeden (personal control).

Uit de studie van DeZoort and Harrison (2018) blijkt dat de mate waarin accountants zich verantwoordelijk voelen om fraude te detecteren de kwaliteit en kwantiteit van de geïdentificeerde frauderisico’s bepaalt. Daarbij voelen interne accountants zich verantwoordelijk voor alle soorten van fraude, terwijl controlerend accountants zich met name verantwoordelijk voelen voor verslaggevingsfraude. Dit kan een reden zijn waarom de kans dat een fraude door de interne accountants wordt ontdekt, meer dan driemaal zo hoog is als door een controlerend accountant (ACFE 2018). Uit de studie blijkt verder dat het verantwoordelijkheidsgevoel beïnvloed kan worden. Indien de accountants werd verteld dat hun risico-inschatting naderhand door de onderzoekers wordt gecontroleerd en de deelnemers daarom hun naam en e-mailadres moesten opgeven, had dit een significant positieve invloed op de kwaliteit en kwantiteit van de frauderisicofactoren die werden geïdentificeerd (DeZoort and Harrison 2018).

Samenvattend is het verantwoordelijkheidsgevoel van controlerend accountants een belangrijke factor voor de kwaliteit van hun werk.

4.2 Frauderisico-identificatie en -inschatting

4.2.1 Brainstorming

De accountant is verplicht om over het frauderisico te brainstormen (NV COS 240.15). De partners en managers zijn in de praktijk vaak afhankelijk van jonge assistenten om fraudesignalen te identificeren. Daarbij is het teamklimaat en de houding van de leider van de brainstormsessie (partner / manager) relevant voor de bereidheid van jonge assistenten om mogelijke issues bespreekbaar te maken (Nelson et al. 2016). Als de leider meer teamgericht is, door het teamsucces boven zijn eigen succes te stellen, neemt de waarschijnlijkheid toe dat assistenten mogelijke issues aan de orde stellen.

Uit onderzoek blijkt dat door het brainstormen over frauderisicofactoren, het aantal mogelijk te onderkennen frauderisico’s wordt gereduceerd. De kwaliteit4 van de onderkende frauderisico’s neemt echter wel toe. Door brainstorming worden gemeenschappelijke nieuwe relevante risico’s ontwikkeld die de deelnemers individueel niet onderkenden (Carpenter 2007). De inschatting van het frauderisico is hoger na de interactie dan voor de interactie, ongeacht de methode van interactie (Lynch et al. 2009). CX Chen et al. (2015) hebben gelijke bevindingen, maar zij identificeren hierbij ook een effect van ‘social loafing’. Hierdoor houden de minder ervaren teamleden zich tijdens de brainstormsessie stil en laten zij de meer ervaren teamleden het werk doen. Daarnaast kunnen tijdens het brainstormen teamleden onvoldoende ruimte hebben hun gedachten uit te spreken of ‘af te ronden’. Dit zou eveneens ten koste kunnen gaan van de kwaliteit van hun input. Een goede voorbereiding van de brainstormsessie is daarom van belang. Beasley and Jenkins (2003) identificeren de volgende gevaren voor een goede brainstormsessie over het frauderisico: dominantie van enige deelnemers aan de bespreking (‘group domination’), andere teamleden het werk laten doen (‘social loafing’), zo gefocust zijn op consensus dat door het team niet alle ideeën en suggesties realistisch geëvalueerd worden (‘groupthink’) en versterkende groepseffecten die tot een extreem voorzichtige of agressieve omgang met het frauderisico leiden (‘groupshift’). Het creëren van een open en gelijkwaardig klimaat door de engagement partner bij de brainstormsessie kan de frauderisicoanalyse bevorderen.

Senior managers hebben meer belang bij een kwaliteitsgerichte leiderschapsstijl van de partner tijdens de brainstormsessie dan managers (Dennis and Johnstone 2018). Ook is het van invloed hoe de partner de kick-off meeting begint. Als de partner bijvoorbeeld vertelt dat het management van mening is dat het frauderisico laag is, wordt er meer professionele en kritische input van de deelnemers verkregen (Harding and Trotman 2017). Ook door een simpele korte instructie blijken accountants beter in staat frauderisico’s uit earnings calls van beursgenoteerde bedrijven met analisten te identificeren (Hobson et al. 2017). Het extra benadrukken van frauderisico’s (‘priming’) en specifiek documenteren van frauderisico’s heeft in het algemeen een positief effect op het adequaat inspelen op het frauderisico. Interessant is dat bij zeer specifiek gedocumenteerde frauderisico’s en het extra benadrukken van deze risico’s, de professioneel kritische instelling van accountants afneemt. Meer specifieke documentatie maakt het werk van toezichthouders op het accountantsberoep eenvoudiger, maar het leidt interessant genoeg niet altijd tot betere beslissingen en oordeelsvorming door accountants (Hammersley et al. 2010).

Uit de hierboven beschreven onderzoeken blijkt dat brainstorming, mits goed toegepast, een uitstekend instrument is om de frauderisico-inschatting te verbeteren. Om frauderisico’s goed te identificeren helpt het om de concrete risico’s per gebied (bijvoorbeeld: omzetverantwoording en debiteuren, voorraden, vaste activa en schattingen) voor te bereiden in plaats van voor de jaarrekening als geheel (W Chen et al. 2015). Het expliciet overwegen van de doelstellingen van het management en hoe een controlecliënt fraude kan plegen en verhullen leidt tot betere risico-identificatie dan wanneer dat niet wordt gedaan (Hoffman and Zimbelman 2009; Simon 2012). Verder blijkt dat accountants die voor ieder separaat frauderisico de waarschijnlijkheid en de impact inschatten, dit lager inschatten dan wanneer zij dit voor de risico’s als totaliteit doen (Simon et al. 2018). Uit onderzoek van Brazel et al. (2010) blijkt dat de aanwezigheid van een partner of forensisch specialist als voorzitter van de discussie, de aanwezigheid van een IT-specialist en het tijdig plaatsvinden van de brainstormsessie de kwaliteit van de inschatting van frauderisicofactoren verbetert. Naarmate de accountant meer ervaring heeft voelt hij zich minder verantwoordelijk voor de fraude. Tegelijk geven ervaren accountants kwalitatief betere input voor het brainstormen over frauderisico’s en dragen zij dus bij aan een beter controleplan (DeZoort and Harrison 2018).

4.2.2 Risicogebieden en -factoren

Het identificeren van meer frauderisico’s betekent voor de controlerend accountant dat hij meer (kostbare) controlewerkzaamheden moet uitvoeren om deze risico’s te adresseren. Als er dan geen fraude wordt ontdekt, wordt dit in de literatuur een ‘false-positive’ genoemd. De omgekeerde situatie, wanneer er fraude plaatsvindt en de accountant dit risico niet (in voldoende mate) heeft geïdentificeerd, wordt een ‘false-negative’ genoemd. Auditpartners willen daardoor vanuit de theorie minder onterechte frauderisico’s identificeren, maar ook het risico op beroepsaansprakelijkheid beperken (Hobson et al. 2017). Het is daarom van belang de schaarse tijd en focus van accountants op de meest relevante gebieden in te zetten. Voorgaand onderzoek toont aan dat omzetverantwoording, significante of ongebruikelijke transacties en verbonden partijen gebieden zijn in de jaarrekening met een verhoogde kans op fraude (Hogan et al. 2008). Daarnaast hebben bedrijven met grote inconsistenties tussen omzetgroei en de groei van omzet-gerelateerde niet-financiële informatie zoals het aantal vestigingen, werknemers of patenten een verhoogd risico op verslaggevingsfraude (Brazel and Schmidt 2019). Dit soort grote inconsistenties komen minder vaak voor bij bedrijven met accountants met veel sectorexpertise en een langere klantrelatie. De sectorexpertise van de controlerend accountant is een belangrijke factor in het verklaren waarom bepaalde klanten wel voor fouten in de jaarrekening worden aangeklaagd door hun aandeelhouders en andere niet (Jayaraman and Milbourn 2015). Ook het accountantshonorarium zelf speelt een rol in de verklaring welke bedrijven er wel en welke niet worden veroordeeld voor verslaggevingsfraude. Bedrijven die significant hogere honoraria voor niet-controlediensten aan hun accountant betaalden, bleken vaker door de SEC te worden veroordeeld voor verslaggevingsfraude als bedrijven die niet zoveel niet-controlediensten afnemen (Markelevish and Rosner 2013).

De laatste survey van de Association of Certified Fraud Examiners (ACFE 2018) onder haar leden geeft een relevant inzicht in de ervaring van 2.690 forensisch onderzoekers met een recente grote fraudecasus die zij hebben behandeld. Daaruit blijkt dat 40% van de fraudegevallen aan het licht komt door een tip, 15% wordt door internal audit is ontdekt en slechts 4% door de externe accountantscontrole. Een interessante bevinding is dat 85% van de personen die fraude pleegt ten minste één ‘red flag’ van frauduleus gedrag laat zien. Waarbij de fraudeur het vaakst op te grote voet leeft, financiële of familiare problemen heeft, wel erg innig omgaat met een leverancier of klant of niet bereid is iemand anders in zijn werkgebied toe te laten. In 80% van de gevallen werd frauduleuze documentatie gecreëerd en bestaande documentatie aangepast. Verschillende studies tonen aan dat een hoge mate van narcistische gedragseigenschappen kunnen worden gelinkt aan een hogere waarschijnlijkheid van onethisch of frauduleus gedrag (Blickle et al. 2006). Narcisme uit zich door een zelfbeeld waarin men zichzelf overdreven belangrijk vindt, fantasieën heeft over ongelimiteerd succes of macht, behoefte om vereerd te worden en een gebrek aan empathie. In een experiment van Johnstone et al. (2013) blijken accountants de aanwezigheid van narcisme bij het management goed te herkennen en in hun frauderisico-inschatting mee te wegen.

Bik and Hooghiemstra (2018) onderzochten de invloed van nationale cultuur op het naleven van de interne voorschriften met betrekking tot frauderisico-inschattingen van een big 4-accountantskantoor. Daarbij blijkt dat religieuze culturen de regels omtrent frauderisico-inschattingen beter naleven. Culturen met een hoge mate van collectiviteit en/of sociaal vertrouwen bleken de interne voorschriften juist slechter te volgen. Ook de vormgeving van interne voorschriften van een accountantsorganisatie heeft een effect op de risico-inschatting van accountants. Zo zorgt een streng fraude-consultatievoorschrift ervoor dat accountants, bij een gelijkblijvend frauderisico, eerder indicaties voor fraude zien dan bij minder strenge consultatievoorschriften (Gold et al. 2012).

De hierboven beschreven onderzoeken tonen een aantal specifieke risicogebieden en -factoren die voor controlerend accountants in de praktijk relevant zijn om het frauderisico goed in te kunnen schatten.

4.3 Controleplan en het beoordelen van controledocumentatie

Tijdens het fraudedebat van de NBA op 4 oktober 2018 werd door verschillende forensisch accountants en medewerkers van de FIOD opgemerkt dat fraudesignalen vaak wel in accountantsdossiers zijn terug te vinden, maar dat deze niet als zodanig herkend worden of dat er geen opvolging aan gegeven wordt (Van Almelo 2018). Deze waarneming wordt door de wetenschappelijke literatuur ondersteund. Zo blijkt uit het proefschrift van Verwey (2014) dat de risico-identificatie van accountants niet tot effectievere controlemaatregelen leidt. Dit effect werd ook door Kaplan and Reckers (1995), Johnstone and Bedard (2001), Hogan et al. (2008) en Hammersley et al. (2011) gevonden en wordt door bevindingen van de Public Company Accounting Ovesight Board (PCAOB) bekrachtigd (PCAOB, 22 januari 2007). Er is dus regelmatig geen verband tussen de onderkende frauderisico’s, de frauderisico-inschatting en vervolgens het plannen van controlemaatregelen aangetoond. Deze taken worden blijkbaar onafhankelijk van elkaar uitgevoerd (Verwey 2014; Verwey and Asare 2018).

Controlerend accountants blijken dus moeilijkheden te hebben met het plannen van effectieve controleprocedures om op het ingeschatte frauderisico in te spelen. Ze reageren niet consistent op risicofactoren en lijken erg op standaardcontroleplannen te vertrouwen (Trompeter et al. 2013). Het frauderisico is echter bij elke cliënt en bij elke controle anders, daardoor helpen standaardcontroleplannen slechts beperkt. Dit wordt ondersteund door de bevindingen van Asare and Wright (2004), Verwey (2014) en Verwey and Asare (2018) waaruit blijkt dat accountants die een standaardcontroleprogramma aanpassen om opvolging aan het frauderisico te geven, slechter presteren dan accountants die uit het niets een op maat gemaakt controleprogramma opstellen. Uit hun onderzoek bleek dat een checklist juist contraproductief is bij het detecteren van fraude. Hammersley (2011) stelde vast dat accountants bij een hoge frauderisico-inschatting geneigd zijn de omvang van hun testwerkzaamheden uit te breiden, terwijl het vaak juist zinvoller is de aard van de testwerkzaamheden uit te breiden. Budescu et al. (2012) laten in een wiskundig simulatiemodel ook zien dat het uitbreiden van een test zelden tot afdoende zekerheid leidt en het nuttiger is de aard van de test aan te passen. Uit een experiment met corporate managers blijkt dat managers zich in hun earnings management niet laten tegenhouden door een uitbreiding van de omvang van de testwerkzaamheden, al dan niet in combinatie met een kritische bevraging door de accountant (Chen et al. 2012). Corporate managers zijn echter wel minder geneigd om de winst te sturen als de accountant ook de aard van zijn testwerkzaamheden aanpast.

Bij de beoordeling of fouten in de financiële verslaggeving het gevolg zijn van fraude of slechts vergissingen zijn, helpt het dat controlerend accountants expliciet het perspectief van het management in overweging nemen (Hamilton 2016). De groep managers die in het experiment van Hamilton (2016) de instructie kreeg om zich te verplaatsen in het management presteerden beter. Deze groep schatte de fouten sneller als opzettelijk en materieel in en waren eerder bereid de controlewerkzaamheden uit te breiden of aan te passen en de fout met de auditcommissie te bespreken. Dit was echter alleen het geval indien er sprake was van een daadwerkelijk verhoogd frauderisico. Het expliciet in overweging nemen van de positie van het management helpt dus ook om niet-noodzakelijke controlewerkzaamheden te vermijden.

Een trend in de sector en veel besproken oplossingsrichting voor het voorkómen van fraude is continuous auditing. Hiermee wordt meer systeemgericht gecontroleerd en kunnen controlebevindingen regelmatiger en vroegtijdiger aan de gecontroleerde worden medegedeeld. In een experimenteel economische studie laten Gonzalez and Hoffman (2018) zien dat continuous auditing ook onbedoelde neveneffecten kan hebben. Een gecontroleerde kan in een systeem van continuous auditing beter anticiperen op wat gecontroleerd wordt en daardoor de mogelijkheden tot het plegen van fraude beter kennen. Ook in een systeem van continuous of systems-based auditing blijft een element van onvoorspelbaarheid in de controle en het variëren van de aard van de controlewerkzaamheden dus onmisbaar.

Asare et al. (2015) hebben 65 uitgebreide interviews gehouden met Amerikaanse fraud examiners, die onderzoeken waarom een fraude niet is ontdekt door de controlerend accountant. Uit deze interviews blijkt dat controlerend accountants het controleplan vaak onvoldoende aanpassen en de incentives en mogelijkheden van het management om fraude te plegen niet goed begrijpen en inschatten. Ook gaan accountants niet altijd adequaat om met tegenstrijdige controle-informatie en vertrouwen ze te sterk op intern gegenereerde informatie (Trotman and Wright 2012).

De hierboven besproken onderzoeken duiden erop dat de controlerend accountant tijdens de controle fraude niet ontdekt door het niet adequaat uitvoeren van effectieve werkzaamheden. Hierdoor is er sprake van een prestatiekloof.

4.4 Externe factoren die de fraudedetectie bemoeilijken

Uit bovenstaande weergave van de onderzoeksbevindingen blijkt dat controlerend accountants met diverse aspecten van fraudedetectie tijdens de controle blijkbaar moeite hebben. Bij het onderkennen van frauderisico’s als ook het plannen van werkzaamheden om deze frauderisico’s te mitigeren spelen ook externe factoren tijdens de controle een rol. Een van deze factoren is de tijd- en budgetdruk die bij veel controleopdrachten aanwezig is. In onderzoek is vastgesteld dat deze tijd- en budgetdruk de slechte koppeling tussen de frauderisico-inschatting en de planning van effectieve controlemaatregelen mede veroorzaakt (Verwey 2014; Verwey and Asare 2018). Accountants met een hoge tijdsdruk besteden minder tijd aan het kritisch evalueren van controledocumentatie en missen dus vaker frauderisico’s (Braun 2000). Uit een recent experiment op basis van de mental accounting theory5, blijkt dat als controlerend accountants expliciet tijd gealloceerd krijgen om zelf professioneel kritisch het frauderisico te evalueren, zij frauderisico’s beter identificeren en controledocumentatie beter evalueren (Austin et al. 2018). Dit terwijl een controlegroep zonder exact dezelfde hoeveelheid tijd en zonder dezelfde expliciete ‘empowerment’ om zelf te beslissen waar deze tijd aan werd besteed, significant vaker de frauderisico’s in de documentatie miste. Als accountants expliciet de ondersteuning krijgen om zelf te kiezen welke werkzaamheden zij in een bepaalde situatie zinvol achten, zijn zij met hetzelfde budget beter in staat om op frauderisico’s in te spelen. Uit onderzoek van Verwey and Asare (2019) blijkt verder dat controlerend accountants met zowel een kritische grondhouding als ook met een hoog normbesef veel effectievere procedures plannen dan indien zij alleen kritisch dan wel alleen zeer ethisch zijn.

Verder blijkt uit onderzoek dat controlerend accountants over het algemeen weinig ervaring hebben met fraude (Verwey 2014). Vaak wordt dit gezien als een reden waarom accountants moeite hebben om fraude te detecteren. Echter, indien controlerend accountants wel (schaarse) ervaring met fraudecasussen hebben, blijkt hun detectievaardigheid verrassend genoeg slechter (Verwey 2014). Een mogelijke verklaring is dat ze zo gefocust zijn op de slechte ervaring die ze bij hun klanten met fraude hebben ondervonden, dat het hun zicht op andere fraudemogelijkheden vertroebelt (bias). Fraudetraining bij 179 deelnemers aan het onderzoek van Verwey (2014) bleek niet bij te dragen aan een betere prestatie om fraude te identificeren. Het is daarom de vraag of het verplichte permanente educatie (PE) onderwerp fraude in 2019 wel iets zal bijdragen aan het beter inspelen op ingeschatte frauderisico’s van controlerend accountants.6

5. De toegevoegde waarde van een forensisch accountant

Er is nog relatief weinig wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd naar de daadwerkelijke bijdrage van een forensisch accountant bij een accountantscontrole. De onderzoeken die uitgevoerd zijn geven inzicht in een toegevoegde waarde van een forensisch accountant.

Zoals reeds hierboven beschreven blijkt de rol van een forensisch accountant tijdens de fraude- brainstormsessie zeer waardevol. Echter, controlerend accountants zijn niet snel geneigd een forensisch accountant op vrijwillige basis te consulteren (Verwey 2014). Dit kan te maken hebben met de kosten, de verwachte vertraging in het controleproces, met de beperkte beschikbaarheid van forensisch accountants in Nederland7, onbegrip van de toegevoegde waarde van een forensisch accountant of het overschatten van het eigen kunnen door controlerend accountants. Uit het onderzoek van Asare and Wright (2017) onder controlerend accountants naar de ervaringen met het consulteren van forensisch accountants, blijkt het consulteren van een forensisch accountant zelfs kostenbesparend te zijn. Een specifiekere risicoduiding gevolgd door een effectievere inzet van controlewerkzaamheden leidt tot een kostenreductie als gevolg van een juiste focus tijdens de controle. In de praktijk worden forensisch specialisten op meer risicovolle controles ingezet, voor zowel het geven van guidance als voor het uitvoeren van specifieke werkzaamheden op het frauderisico (Jenkins et al. 2018). Forensisch specialisten blijken vaker voor het risico van het vervreemden van activa te worden ingezet dan voor het risico op verslaggevingsfraude (Sakalauskaite and Stuart 2017).

Forensisch accountants bleken in de experimenten van Verwey (2014) en Verwey and Asare (2018) niet gevoelig te zijn voor budgetdruk. Dit terwijl de forensisch accountants die aan dit onderzoek deelnamen zelf vele jaren in de controlepraktijk als controlerend accountant werkzaam zijn geweest en zich dus in de rol van controlerend accountant tijdens het uitgevoerde experiment en de daarin weergegeven situatie van budgetdruk goed konden inleven. Deze forensisch accountants bleken in staat om meer frauderisico’s te identificeren en effectievere controleprocedures te beschrijven om deze risico’s te mitigeren dan controlerend accountants. Forensisch accountants plannen meer niet-standaardcontrolewerkzaamheden die effectiever zijn, maar het benodigde aanvullende budget hiervoor wordt door hen regelmatig onderschat (Boritz et al. 2015). Een forensisch accountant is zich bewust dat een budget beperkt is, maar laat zich door dit budget niet beperken in het plannen van de door hem noodzakelijk geachte uit te voeren werkzaamheden om een frauderisico te adresseren.

In de praktijk is het de vraag of het efficiënt is om voor elke controleopdracht een forensisch accountant te consulteren. Om de fraudedetectie door de controlerend accountant zelf te verbeteren is het daarom van belang inzicht te krijgen waarom forensisch accountants beter zijn in het identificeren van frauderisico’s en het plannen van effectievere controlewerkzaamheden. Die kennis kan ingezet worden om de fraudedetectie van de controlerend accountant te verbeteren. Dit onderzoek naar het succes van forensisch accountants wordt pas sinds kort uitgevoerd, maar lijkt waardevol voor de controlepraktijk. Uit door Verwey gehouden interviews met forensisch accountants en controlerend accountants en ook uit onderzoek van Verwey (2014) en Verwey and Asare (2018, 2019) blijkt de fraude-ervaring van de forensisch accountant een veel minder grote invloed op zijn fraudedetectievaardigheden te hebben dan men zou verwachten. Met andere woorden: het goed kunnen detecteren van fraude dient veel meer gezien te worden als een vaardigheid of mindset dan wel een bepaalde persoonlijke karaktereigenschap dan dat het een gevolg is van het veel uitvoeren van fraudeonderzoeken.

Verwey and Asare (2018) tonen aan dat een forensisch accountant een andere denkwijze en instelling heeft, die direct gelieerd zijn aan het plannen van effectievere procedures. Hoewel de controlerend accountant rekening dient te houden met de mogelijkheid van een oneerlijk management, samenspanning, het doorbreken van de interne beheersing en het vervalsen van documenten blijkt dat de controlerend accountant deze aspecten in de praktijk slecht kan herkennen dan wel kan duiden (PCAOB, 22 February 2007). De accountant ziet een risico maar kan dat moeilijk benoemen als en verbinden aan fraudemogelijkheden. Het gevolg is dat de te plannen werkzaamheden dan ook niet effectief zijn voor het risico. Uit eerder onderzoek blijkt dat de controlerend accountant een relatief neutraal concept van een professioneel kritische instelling heeft (Nelson 2009; Quadackers et al. 2014). Verwey and Asare (2018) hebben zich in hun onderzoek specifiek gericht op de denkwijze over en de instelling ten aanzien van fraudemogelijkheden. Zij komen tot de conclusie dat forensisch accountants frauderisico’s in een zichtbaar normale bedrijfsactiviteit beter duiden. Tevens blijkt uit het onderzoek dat een forensisch accountant vanuit zijn aard en karakter veel intuïtiever is dan een controlerend accountant, en als gevolg daarvan openstaat voor allerlei mogelijkheden, met andere woorden in staat is ‘out of the box’ te denken. Deze karaktertrek bleek van grote invloed op de vaardigheid om een risico als frauderisico te kunnen duiden en vervolgens ook om effectieve controleprocedures te plannen. Deze effectieve controleprocedures zijn van aard verschillend van de standaardcontroleprocedures (Verwey and Asare 2018). Ook een andere onderzoeksinstelling van de forensisch accountant ten opzichte van de controlerend accountant blijkt direct gelieerd te zijn aan het plannen van effectievere controlewerkzaamheden. De forensisch accountant is gemotiveerder om mogelijke frauduleuze handelingen te ontdekken waarbij hij tijdens de controle continue open blijft staan voor nieuwe aanwijzingen voor fraude (Verwey and Asare 2018). Zo bezien is fraudedetectie tijdens de controle ook een iteratief proces en vraagt om een bepaalde mate van creativiteit in hoe risico’s geadresseerd kunnen worden.

6. Conclusie

Wij hopen met deze bijdrage een praktijk-georiënteerd inzicht te hebben gegeven in de huidige stand van de wetenschap op het gebied van fraude en de controlerend accountant. Naast een grote verwachtingskloof is er ook reden tot zorg of de accountant in staat is om zijn huidige verantwoordelijkheid met betrekking tot fraude waar te maken. Tegelijkertijd dragen we in deze bijdrage enige wetenschappelijk gefundeerde praktijk-georiënteerde suggesties aan, die de fraudedetectie door de controlerend accountant kunnen verbeteren.

Budgetdruk blijkt bij controlerend accountants inderdaad een beperkende factor te zijn, hetgeen forensisch accountants – ook binnen een accountantscontrole-setting – niet als zodanig ervaren. Een forensisch accountant is zich bewust dat een budget beperkt is, echter laat dit budget niet beperkend werken voor het plannen van noodzakelijk uit te voeren werkzaamheden om een frauderisico te adresseren. Als controlerend accountants expliciet de verantwoordelijkheid en tijd gealloceerd krijgen om professioneel kritisch het frauderisico te evalueren, helpt dit de detectievaardigheid te verbeteren. Fraudetrainingen blijken niet persé een verklarende factor waarom een accountant een bepaalde fraude wel of niet detecteert. Mogelijk is dit een gevolg van het feit dat fraude zich niet in een templatebenadering laat vangen. Daarnaast blijkt dat als controlerend accountants eerdere ervaring met fraude hebben, dit eerder averechts werkt dan dat het hun fraudedetectievaardigheid verbetert. Bovendien blijkt dat standaardcontroleprogramma’s, checklists en heel specifieke documentatie averechts werken.

Betekent dit dat voor elke controle dan maar een forensisch accountant dient te worden in geschakeld? Dit hangt sterk van de situatie af. Voor het onderkennen van frauderisico bestaat er niet één juiste oplossing of aanpak. Het is zinvol als forensisch specialisten het controleteam bij het brainstormen over mogelijke frauderisico’s ondersteunen. Voor accountantscontrole in bepaalde sectoren of activiteiten in landen met een hoger frauderisico, is het betrekken van een forensisch specialist bij de controle zeker aan te raden. Wat we echter vooral willen benadrukken is dat uit diverse wetenschappelijke onderzoeken blijkt dat het juist belangrijk is dat accountants (en de afzonderlijke auditteamleden) de ruimte krijgen om sceptisch te zijn, expliciet ‘out-of-the-box’ over risico’s (mogen) nadenken en hun intuïtie mogen volgen. Deze karaktertrekken zullen per accountant of auditteamlid verschillen, dus het is van belang dat met name zij die hoog op deze karaktertrekken ‘scoren’ de ruimte krijgen deze in te zetten. Daarnaast kan dit alles niet zonder een kritische houding die samengaat met een hoog ethisch normbesef.

Wij hopen dat de wetenschappelijke inzichten in dit artikel een plaats vinden binnen het huidige debat over de rol van de controlerend accountant en fraudedetectie. Standpunten kunnen daarmee gefundeerd en zo nodig genuanceerd worden. Tevens hopen we dat de inzichten bij kunnen dragen aan het verbeteren van de kwaliteit van de accountantscontrole.

Dr. Inez Verwey RA is als Associate Professor verbonden aan het Center voor Accounting, Auditing & Controlling van Nyenrode Business Universiteit en werkte eerder als controlerend en forensisch accountant.

WP Tjibbe Bosman RA MSc is verbonden aan de Foundation for Auditing Research (FAR), de Universiteit van Amsterdam en Nyenrode Business Universiteit en werkte eerder als controlerend accountant. Dit artikel is door beide auteurs geschreven op persoonlijke titel.

Dankwoord

De auteurs willen Chris Knoops (hoofdredacteur) en twee anonieme reviewers bedanken voor hun waardevolle commentaren en aanbevelingen, deze hebben de kwaliteit van dit artikel significant verbeterd. Daarnaast willen we Olof Bik en Wendy Groot bedanken voor hun goede input op een eerdere versie van dit artikel. Alle verblijvende fouten en/of omissies zijn onze eigen.

Noten

1

Wij hebben besloten een aantal artikelen die na 2012 in de belangrijkste zes auditing journals zijn gepubliceerd niet te behandelen. Deze publicaties hebben naar onze mening vooral een theoretische bijdrage en geen directe praktische implicaties en dragen ook niet direct bij aan het actuele debat. Om transparant te zijn in onze keuze van artikelen lichten we onze keuze echter wel toe. Zo beschrijven Skinner and Srinivasan (2012) aan de hand van een Japanse casestudie het effect van reputatie in een auditmarkt zonder veel aansprakelijkheidsrisico’s (Japan). Kachelmeier, et al. (2014) beschrijven een hoog theoretisch lab-experiment zonder dat hieruit naar onze mening directe praktische implicaties volgen. Lin and Sappington (2015) tonen middels een wiskundig model aan dat een hoog frauderisico theoretisch zowel een voordeel kan hebben voor de gecontroleerde organisatie als voor de accountant, omdat dan meer niet-ontdekte fraudes zouden worden ontdekt. De paper van Davis and Pesch (2013) richt zich met name op de interne beheersing van de gecontroleerde organisatie en niet zozeer op accountantscontrole.

2

Het nut van het gebruik van de fraudedriehoek is succesvol empirisch gevalideerd, zie daarvoor Hogan et al. (2008) en Murphy (2012)

3

Zie Openbaar Ministerie: https://www.om.nl/onderwerpen/fraude/

4

Voor dit experiment is gebruik gemaakt van een daadwerkelijke fraudecase, die door de SEC in een Accounting and Auditing Enforcement Release (AAER) bekend is gemaakt. Een geïdentificeerd frauderisico wordt als ‘kwalitatief’ gedefinieerd als de door de participanten gedefinieerde risico’s overeenkomen met de door de SEC geïdentificeerde frauderisico’s in deze casus.

5

De mental accounting theory beschrijft het cognitieve proces waarmee mensen economische uitkomsten in categorieën indelen en evalueren. Volgens de mental accounting theory is de bereidheid van mensen om iets te kopen of te doen vaak afhankelijk van de categorie waaraan die activiteit mentaal wordt toebedeeld. Dit geldt dus ook voor accountants ten aanzien van de hoeveelheid tijd die zij (mentaal) voor een bepaalde controlestap in gedachten hebben.

7

Verwey (2014) vond met moeite slechts 48 Nederlandse forensisch Registeraccountants

Literatuur

  • Asare SK, Wright AM (2004) The effectiveness of alternative risk assessment and program planning tools in a fraud setting. Contemporary Accounting Research 21(2): 325–352. https://doi.org/10.1506/L20L-7FUM-FPCB-7BE2
  • Asare SK, Wright AM, Zimbelman MF (2015) Challenges facing auditors in detecting financial statement fraud: Insights from fraud investigations. Journal of Forensic and Investigative Accounting 7(2): 63–111. http://web.nacva.com/JFIA/Issues/JFIA-2015-2_4.pdf
  • Asare SK, Wright AM (2017) Field evidence about auditors’ experiences in consulting with forensic specialist. Behavioral Research in Accounting 30(1): 1–25. https://doi.org/10.2308/bria-51787
  • Austin AA, Carpenter T, Christ MH, Nielson C (2018) Empowering auditors to pursue fraud during evidence evaluation. Working Paper, University of Georgia. https://doi.org/10.2139/ssrn.3247783
  • Bik O, Hooghiemstra R (2018) Cultural differences in auditors’ compliance with audit firm policy and fraud risk assessment procedures. Auditing: A Journal of Practice and Theory 37(4): 25–48. https://doi.org/10.2308/ajpt-51998
  • Boritz JE, Kochetova-Kozloski N, Robinson L (2015) Are fraud specialists relatively more effective than auditors at modifying audit programs in the presence of fraud risk? The Accounting Review 90(3): 881–915. https://doi.org/10.2308/accr-50911
  • Braun RL (2000) The effect of time pressure on auditor attention to qualitative aspects of misstatements indicative of potential fraudulent financial reporting. Accounting, Organizations and Society 25(3): 243–259. https://doi.org/10.1016/S0361-3682(99)00044-6
  • Brazel JF, Carpenter TD, Jenkins JG (2010) Auditors’ use of brainstorming in the consideration of fraud: Reports from the field. The Accounting Review 85(4): 1273–1301. https://doi.org/10.2308/accr.2010.85.4.1273
  • Brazel JF, Schmidt JJ (2019) Do auditors and audit committees lower fraud risk by constraining inconsistencies between financial and nonfinancial measures? Auditing: A Journal of Practice and Theory 38(1): 103–122. https://doi.org/10.2308/ajpt-52087
  • Budescu DV, Peecher ME, Solomon I (2012) The joint influence of the extent and nature of audit evidence, materiality thresholds, and misstatement type on achieved audit Risk. Auditing: A Journal of Practice and Theory 31(2): 19–41. https://doi.org/10.2308/ajpt-10239
  • Carpenter TD (2007) Audit team brainstorming, fraud risk identification, and fraud risk assessment: implications of SAS No. 99. The Accounting Review 82(5): 1119–1140. https://doi.org/10.2308/accr.2007.82.5.1119
  • Chen CX, Trotman KT, Zhou F (2015) Nominal versus interacting electronic fraud brainstorming in hierarchical audit teams. The Accounting Review 90(1): 175–198. https://doi.org/10.2308/accr-50855
  • Chen Q, Kelly K, Salterio SE (2012) Do changes in audit actions and attitudes consistent with increased auditor scepticism deter aggressive earnings management? An experimental investigation. Accounting, Organizations and Society 37(2): 95–115. https://doi.org/10.1016/j.aos.2011.11.001
  • Chen W, Khalifa AS, Trotman KT (2015) Facilitating brainstorming: Impact of task representation on auditors’ identification of potential frauds. Auditing: A Journal of Practice and Theory 34(3): 1–22. https://doi.org/10.2308/ajpt-50986
  • Dennis SA, Johnstone KM (2018) A natural field experiment examining the joint role of audit partner leadership and subordinates’ knowledge in fraud brainstorming. Accounting, Organizations and Society 66: 14–28. https://doi.org/10.1016/j.aos.2018.02.001
  • DeZoort FT, Harrison PD (2018) Understanding auditors’ sense of responsibility for detecting fraud within organizations. Journal of Business Ethics 149(4): 857–874. https://doi.org/10.1007/s10551-016-3064-3
  • Gold A, Knechel WR, Wallage P (2012) The effect of strictness of consultation requirements on fraud consultation. The Accounting Review 87(3): 925–949. https://doi.org/10.2308/accr-10213
  • Gonzalez GC, Hoffman VB (2018) Continuous auditing’s effectiveness as a fraud deterrent. Auditing: A Journal of Practice and Theory 37(2): 225–247. https://doi.org/10.2308/ajpt-51828
  • Hamilton EL (2016) Evaluating the intentionality of identified misstatements: How perspective can help auditors in distinguishing error from fraud. Auditing: A Journal of Practice and Theory 35(4): 57–78. https://doi.org/10.2308/ajpt-51452
  • Hammersley JS (2011) A review and model of auditor judgments in fraud-related planning tasks. Auditing: A Journal of Practice and Theory 30(4): 101–128. https://doi.org/10.2308/ajpt-10145
  • Hammersley JS, Bamber EM, Carpenter TD (2010) The influence of documentation specificity and priming on auditors fraud risk assessments and evidence evaluation decisions. The Accounting Review 85(2): 547–571. https://doi.org/10.2308/accr.2010.85.2.547
  • Hammersley JS, Johnstone KM, Kadous K (2011) How do audit seniors respond to heightened fraud risk? Auditing: A Journal of Practice and Theory 30(3): 81–101. https://doi.org/10.2308/ajpt-10110
  • Harding N, Trotman KT (2017) The effect of partner communications of fraud likelihood and skeptical orientation on auditors’ professional skepticism. Auditing: A Journal of Practice en Theory 36(2): 111–131. https://doi.org/10.2308/ajpt-51576
  • Hobson JL, Mayew WJ, Peecher ME, Venkatachalam M (2017) Improving experienced auditors’ detection of deception in CEO narratives. Journal of Accounting Research 55(5): 1137–1166. https://doi.org/10.1111/1475-679X.12181
  • Hoffman VB, Zimbelman MF (2009) Do strategic reasoning and brainstorming help auditors change their standard audit procedures in response to fraud risk? The Accounting Review 84(3): 811–837. https://doi.org/10.2308/accr.2009.84.3.811
  • Hogan CE, Rezaee Z, Riley Jr RA, Velury UK (2008) Financial statement fraud: Insights from the academic literature. Auditing: A Journal of Practice and Theory 27(2): 231–252. https://doi.org/10.2308/aud.2008.27.2.231
  • Jayaraman S, Milbourn T (2015) CEO equity incentives and financial misreporting: The role of auditor expertise. The Accounting Review 90(1): 321–350. https://doi.org/10.2308/accr-50854
  • Jamal K (2008) Mandatory audit of financial reporting: A failed strategy for dealing with fraud. Accounting Perspectives 7(2): 97–110. https://doi.org/10.1506/ap.7.2.2
  • Jenkins JG, Negangard EM, Oler MJ (2018) Getting comfortable on audits: Understanding firms’ usage of forensic specialists in the financial statement audit. Contemporary Accounting Research 35(4): 1766–1797. https://doi.org/10.1111/1911-3846.12359
  • Johnstone EN, Kuhn JR, Apostolou BA, Hassell JM (2013) Auditor perceptions of client narcissism as a fraud attitude risk factor. Auditing: A Journal of Practice and Theory 32(1): 203–219. https://doi.org/10.2308/ajpt-50329
  • Johnstone KM, Bedard JC (2001) Engagement planning, bid pricing, and client response in the market for initial attest engagements. The Accounting Review 76(2): 199–220. https://doi.org/10.2308/accr.2001.76.2.199
  • Kaplan S, Reckers PMJ (1995) Auditor’s reporting decisions for accounting estimates: The effect of assessments of the risk of fraudulent financial reporting. Managerial Auditing Journal 10(5): 27–36. https://doi.org/10.1108/02686909510087955
  • Lynch AL, Murthy US, Engle TJ (2009) Fraud brainstorming using computer-mediated communication: The effects of brainstorming technique facilitation. The Accounting Review 84(4): 1209–1232. https://doi.org/10.2308/accr.2009.84.4.1209
  • Nelson MW, Proell CA, Randel AE (2016) Team-oriented leadership and auditor’s willingness to raise audit issues. The Accounting Review 91(6): 1781–1805. https://doi.org/10.2308/accr-51399
  • NV COS [Nadere voorschriften Controle- en Overige Standaarden] (2019) In NBA (Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants) (2019). Handleiding Regelgeving Accountancy (HRA 2019). https://www.nba.nl/tools/hra-2019/
  • Quadackers L, Groot TLCM, Wright AM (2014) Auditors’ professional skepticism: Neutrality versus presumptive doubt. Contemporary Accounting Research 31(3): 639–657. https://doi.org/10.1111/1911-3846.12052
  • Sakalauskaite D, Stuart I (2017) The role of experience with type of fraud and fee pressure in auditors’ decision to involve forensic specialists in audit engagements. Working paper, Copenhagen Business School.
  • Schlenker BR (1997) Personal responsibility: Applications of the triangle model. In: Cummings L, Staw B (Eds) Research in organizational behavior. JAI Press (Greenwich), 241–301.
  • Simon CH (2012) Individual auditors’ identification of relevant fraud schemes. Auditing: A Journal of Practice and Theory 31(1): 1–16. https://doi.org/10.2308/ajpt-10169
  • Simon CH, Smith JL, Zimbelman MF (2018) The influence of judgment decomposition on auditors’ fraud risk assessments: Some trade-offs. The Accounting Review 93(5): 273–291. https://doi.org/10.2308/accr-52024
  • Trompeter GM, Carpenter TD, Desai N, Jones KL, Riley Jr RA (2013) A synthesis of fraud-related research. Auditing: A Journal of Practice and Theory 32(1): 287–321. https://doi.org/10.2308/ajpt-50360
  • Verwey I (2014) Differences between public auditors and forensic accountants in their ability to identify fraud risks and plan effective procedures to mitigate fraud risks. The relationship between individual traits and fraud experience and training on fraud risk identification and planning audit procedures. Dissertation Nyenrode Business Universiteit (Breukelen).
  • Verwey I, Asare SK (2018) The effect of forensic expertise on fraud program planning. Working paper Nyenrode Business Universiteit and University of Florida. https://doi.org/10.2139/ssrn.2864350
  • Verwey I, Asare SK (2019) The joint effect of auditor’s ethical position and trait skepticism on fraud judgment. Working paper Nyenrode Business Universiteit and University of Florida.
login to comment