Corresponding author: Henk Langendijk ( henklangendijk@hotmail.com ) Academic editor: Chris D. Knoops
© 2019 Henk Langendijk.
This is an open access article distributed under the terms of the Creative Commons Attribution License (CC BY-NC-ND 4.0), which permits to copy and distribute the article for non-commercial purposes, provided that the article is not altered or modified and the original author and source are credited.
Citation:
Langendijk H (2019) Het (niet) getrouwe beeld van de jaarrekening en de positie van de accountant. Maandblad Voor Accountancy en Bedrijfseconomie 93(9/10): 255-263. https://doi.org/10.5117/mab.93.36751
|
Het getrouwe beeld van de jaarrekening is van groot belang uit hoofde van de rekenschapsfunctie van het bestuur met betrekking tot haar beheersdaden en vanuit de behoeften van gebruikers. Boekhoudschandalen maken dat het getrouwe beeld van de jaarrekening (vaak in meer dan in mindere mate) niet aanwezig is hetgeen grote maatschappelijke gevolgen heeft voor onder meer aandeelhouders, banken, werknemers, de overheid, beleggers, afnemers, leveranciers en belastingbetalers. Grove fouten spelen daarbij een grote rol. Van accountants wordt verwacht dat zij via controle zekerheid toevoegen aan jaarrekeningen. Deze zekerheid moet omhoog gezien de maatschappelijke commotie over het functioneren van accountants. Door het versterken van de functie van accountants (dienen van het publieke belang) kunnen boekhoudschandalen worden verminderd. In dit essay wordt voorgesteld om de accountant niet langer door de gecontroleerde organisatie te laten benoemen en betalen en het controleteam standaard met een forensische deskundige te bemensen teneinde de fraudekans te mitigeren en boekhoudschandalen te verminderen.
Getrouw beeld, fouten, accountant, controle
Het verminderen van boekhoudschandalen en de prominente rol die accountants daarbij spelen worden in dit essay behandeld. Ook wordt ingegaan op grove fouten in jaarrekeningen. Maatschappij en politiek willen dat de functie van accountants zo wordt ingericht dat (veel) meer het publieke belang wordt gediend en daardoor de maatschappelijke schade van boekhoudschandalen wordt gemitigeerd. Dit essay bevat suggesties ter wijziging van de inrichting van de accountancysector teneinde dit te bewerkstelligen.
De laatste decennia worden we geteisterd door veel boekhoudschandalen. Deze term omvat zowel financiële fraudes, verslaggevingsfouten (accounting failures) als controlefouten (audit failures).
In den lande kennen we een lange geschiedenis van boekhoudschandalen waarbij het startpunt veelal de Pincoffs-affaire (1879) is (De Vries 1984, pp. 34–36;
Volgens
Dit getrouwe beeld heeft dan betrekking op de grootte van het getoonde vermogen en van het getoonde resultaat waarbij artikel 2:362 Burgerlijk Wetboek (BW) tevens aangeeft dat dit bij het vermogen ook geldt naar de samenstelling daarvan in actief- en passiefposten op het einde van het boekjaar (lid 2) en bij het resultaat over het boekjaar naar zijn afleiding uit de posten van baten en lasten (lid 3).
Het wekt bij mij bevreemding dat de wetgever (BW Titel 9) en de Raad voor de jaarverslaggeving (RJ) hierbij geen aandacht geven aan de drie kasstromen in het kasstroomoverzicht, zoals de International Accounting Standards Board (IASB) in IAS 1.15 wel doet: ook de operationele, investerings- en financieringskasstromen moeten getrouw worden weergegeven.
Het getrouwe beeld is gestoeld op normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd (zie artikel 2:362 BW). Het
Dit zijn in casu BW Titel 9, International Financial Reporting Standards (IFRS) (primair voor de geconsolideerde jaarrekening van beursfondsen) en de Richtlijnen van de RJ voor grote, en middelgrote rechtspersonen (RJ) en de Richtlijnen van de RJ voor kleine en micro rechtspersonen (Rjkm). Ook moet jurisprudentie van de Ondernemingskamer (OK) en de Hoge Raad mits generiek van karakter hiertoe worden gerekend, alsook naar mijn mening uitspraken van de Accountantskamer (AK) en het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (Cbb) die de controle of het samenstellen van jaarrekeningen door accountants regarderen en waarin uitspraken worden gedaan over de juistheid en volledigheid van de gecontroleerde of samengestelde jaarrekeningen. Deze regels zijn sterk aan wijziging onderhevig en derhalve de norm waaraan getoetst moet worden ook.
Het is dan ook een ‘practical joke’ om te spreken over ‘principle based’-verslaggeving in het geval van IFRS en in mindere mate de Richtlijnen van de RJ. Het is in sterke mate ‘rule based’-verslaggeving waarbij door de IASB in IFRS Part B 800 pagina’s aan voorbeelden wordt gegeven ter illustratie van de toepassing van de standaarden en de interpretaties. Dit leidt er in de praktijk toe dat moeilijk van het voorbeeld kan worden afgeweken indien de casus daar sterk op lijkt zo niet hetzelfde is. Het voorbeeld is dan ook regel.
Volgens het Conceptual Framework (CF) van de
De stewardship-functie (rekenschapsfunctie) is op de valreep nog opgenomen in het herziene CF (2018). Deze rekenschapsfunctie is nogal eng geïnterpreteerd wat blijkt uit de volgende zin uit het CF: “Such information is also useful for predicting how efficiently and effectively management will use the entity’s economic resources in future periods. Hence, it can be useful for assessing the entity’s prospects for future net cash inflows” (alinea 1.22).
Het Stramien (gebaseerd op het voormalige CF) is veel evenwichtiger en geeft een veel prominentere positie voor de rekenschapsfunctie ten opzichte van de ‘decision usefulness’-functie van de jaarrekening.
Het Stramien wijdt twee alinea’s aan de ‘decision usefulness’-functie van de jaarrekening en één alinea aan de rekenschapsfunctie van de jaarrekening waarbij de laatste ook een deels andere richting heeft dan in het CF. Volgens het Stramien (alinea 14) tonen jaarrekeningen de resultaten van het door het bestuur gevoerde beheer, of de verantwoording door het bestuur voor de aan haar toevertrouwde middelen. Gebruikers die het beheer of de verantwoording door het bestuur wensen te beoordelen doen dat om economische beslissingen te kunnen nemen; deze beslissingen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit het aanhouden dan wel verkopen van het belang in de onderneming of de herbenoeming of vervanging van het bestuur.
Met name het beoordelen van het bestuur wat kan leiden tot herbenoeming of vervanging is in de Nederlandse context van groter belang dan in het CF van de IASB. Het beleid van het bestuur van grote (ter beurze genoteerde) ondernemingen is soms onderwerp van maatschappelijk debat waarbij door de politiek en de media de vraag wordt opgeworpen of dit beleid wel correct is. Dit is een maatschappelijke rekenschapsfunctie die verder gaat dan de rekenschapsfunctie via de jaarrekening maar wel in het verlengde daarvan ligt. Hierbij kan gedacht worden aan de maatschappelijke rekenschapsfunctie van ING (poortwachter om corruptie te voorkomen via haar bank: compliance boven commercie in plaats van commercie boven compliance). Op 23 april 2019 kwam dit bij ING symbolisch tot uitdrukking door het niet verlenen van decharge door de meerderheid van de aandeelhouders (62,5%). met betrekking tot het door de leiding gevoerde beleid (zie accountant.nl 24 april 2019).
Deze (maatschappelijke) rekenschapsfunctie komt voorts terug in integrated en sustainability reporting dat een weergave moet zijn van de mate waarin het bestuur van ondernemingen duurzaam opereert qua strategie en operaties (zie onder meer
Een ander gevolg van het voorop stellen van de ‘decision usefulness’-functie van de jaarrekening is dat het empirisch onderzoek op het terrein van externe verslaggeving zeer sterk gericht is op kapitaalmarktstudies waarbij in navolging van
Een ander fenomeen dat het gevolg is van het voorop stellen van de ‘decision usefulness’-functie van de jaarrekening is dat sommige accountingonderzoekers tot de conclusie komen dat ‘earnings management’ goed kan zijn (
Boekhoudschandalen hebben vaak betrekking op jaarrekeningen die niet getrouw zijn. Toch is dit niet altijd het geval. De nieuwsgaring gaat nog wel eens aan de haal met een boekhoudschandaal. Het is aan rechters (na een volledige rechtsgang) om te beoordelen in een rechtstaat of een jaarrekening getrouw is en/of de controle (of samenstelling) van een jaarrekening onjuist is geweest. Zo zijn twee leden van de Raad van Bestuur (RvB) van Ahold niet veroordeeld in Nederland voor een onware geconsolideerde jaarrekening volgens NL GAAP (in het bijzonder artikel 2:336 Sr) wat betreft het integraal consolideren van vier joint ventures, maar onder meer wel voor het achterhouden van vitale informatie aan de accountant (de zogenaamde ‘side letters’) en vals ondertekenen van een ‘Letter of Representation’ (zie
Indien na de vaststelling van de jaarrekening blijkt dat een materiële fout zodanig is dat de jaarrekening in ernstige mate tekortschiet in het geven van het in artikel 2:362 lid 1 BW bedoelde inzicht, is artikel 2:362 lid 6 BW van toepassing. Dit artikel bepaalt dat het bestuur omtrent het in ernstige mate tekortschieten van het inzicht onverwijld bericht aan de leden of aandeelhouders. Het bestuur legt een mededeling daaromtrent neer ten kantore van het handelsregister. Bij de mededeling wordt een accountantsverklaring gevoegd, indien de jaarrekening overeenkomstig artikel 2:393 BW is onderzocht. In ernstige mate tekortschieten werd in het verleden een fundamentele fout genoemd en is ernstiger dan een materiële fout.
Volgens RJ 150.103 is er dan sprake van een materiële fout. Dit is een zodanige onjuistheid in een jaarrekening – geconstateerd na het vaststellen van die jaarrekening – dat de jaarrekening in het geven van het in artikel 2:362 lid 1 BW bedoelde inzicht tekortschiet. Bij de afweging of sprake is van een materiële fout beoordeelt de rechtspersoon of de weglating of onjuiste weergave van posten, afzonderlijk of gezamenlijk, de economische beslissingen die gebruikers op basis van de jaarrekening nemen, zou kunnen beïnvloeden. De materialiteit is afhankelijk van de omvang en de aard van de weglating of de onjuiste weergave.
In tegenstelling tot NL GAAP kent IFRS expliciet ook de categorie opzettelijke immaterial errors (niet- materiële fouten) om een bepaald onjuist beeld van de jaarrekening te scheppen waarvoor geldt dat foutherstel moet worden toegepast (zie IAS 8.41). In NL GAAP wordt dit naar mijn mening deels ondervangen door fouten naar hun aard ofschoon niet altijd sprake hoeft te zijn van opzet. Het is verstandig dat de RJ deze categorie fouten opneemt in haar regels.
Naar aard (onder meer kwalitatieve overwegingen) worden door EY (
Voorts stelt EY (
Daar ben ik het mee eens ofschoon veel ernstiger is indien een klein verlies wordt getoond als een (kleine) nettowinst. Uit empirisch onderzoek blijkt dit laatste veel voor te komen (onder meer Burgstahler and Dichev 1998;
Ook vind ik dat de genoemde kwalitatieve overwegingen niet alle materiële fouten naar hun aard afdekken. Ook flagrante fouten tegen de vigerende regels kunnen naar hun aard materieel zijn zonder dat zij in financiële zin het vermogen of resultaat raken. Hetzelfde geldt voor fouten in kasstroomoverzichten en in de toelichting (onder meer weglating en/of uitsluiting).
In de praktijk zijn materiële fouten niet zelden een gevoelige zaak want een jaarrekening is opgesteld, gecontroleerd en vastgesteld en dan blijkt deze jaarrekening in materiële zin fout. Een materiële fout moet vaak een ‘eigenaar’ krijgen. Dat wil er nog wel eens toe leiden dat niemand eigenaar wil zijn van de desbetreffende materiële fout en dat er geen slapende honden wakker moeten worden gemaakt (zoals de Raad van Commissarissen (RvC)).
Dan is de keuze snel gemaakt voor het toedekken van de materiële fout als een stelselwijziging. De argumentatie is dan dat er sprake is van een stelselwijziging en dat is juist maar het is ook foutherstel want het is een stelselwijziging van een fout stelsel naar een toegestaan stelsel (zie
Hieronder volgt een voorbeeld uit de praktijk van een materiële fout (naar aard en niet zo zeer naar bedrag):
Jaarrekening KoopsFurness 2012, p. 34.
“STELSELWIJZIGING
De waardering van de intern ontwikkelde dealermanagementsystemen vond tot en met 2011 plaats tegen actuele waarde, mede op basis van door derden opgestelde berekeningen. Nadere interpretatie van wet- en regelgeving leert echter dat de voor waardering op actuele waarde vereiste ‘liquide markt’ niet aanwezig is, ondanks dat de groep in staat is geweest de dealermanagementsystemen extern te vermarkten. Als gevolg hiervan is op 1 januari 2012 een stelselwijziging doorgevoerd, waarbij het immaterieel vast actief ad EUR 1,7 miljoen is afgeboekt ten laste van het eigen vermogen onder verrekening van de belastinglatentie van EUR 0,3 miljoen.
Met ingang van 1 januari 2012 worden de intern ontwikkelde dealermanagementsystemen gewaardeerd tegen de oorspronkelijke historische kosten en afgeschreven over de economische levensduur. De vergelijkende cijfers 2011 zijn niet aangepast, omdat de impact hiervan op het vermogen beperkt is.“
Waardering op actuele waarde van dit immaterieel vast actief is niet toegestaan volgens Besluit actuele waarde (Baw) artikel 6 en NvT bij artikel 6. Er is geen liquide markt in termen van dat er regelmatig kopers en verkopers zijn te vinden en de transactieprijzen publiekelijk bekend zijn.
Baw artikel 6 met NvT was echter al sinds 14 juni 2005 van kracht.
Er had foutherstel moeten worden toegepast, want ook de voorgaande jaren was dit stelsel niet toegestaan.
Transacties met verbonden partijen en de toelichting daaromtrent kan leiden tot een niet getrouw beeld van de jaarrekening (zie onder meer InnoConcepts en Steinhoff.).
Een saillant voorbeeld is een energiebedrijf (werkzaam in Drenthe en Overijssel). In de jaarrekeningen 2007, 2008, 2009, 2010 werd telkenmale onder het hoofd Verbonden partijen de volgende tekst opgenomen:
“Naast de maatschappijen die onder de groepsverhoudingen zijn vermeld, zijn er op grond van de bestaande regelgeving geen nadere vermeldingen onder dit hoofd te doen.”
Er bleken tal van transacties van relatieve betekenis met verbonden partijen te zijn die niet gemeld waren in de toelichting. De Rechtbank Noord-Nederland (ECLI: NL: RBNNE: 2018:392) komt tot de conclusie dat er sprake is van vier onware jaarrekeningen ex artikel 336 Sr. Art 336 Sr luidt als volgt: “de koopman, de bestuurder, beherende vennoot of commissaris van een rechtspersoon of vennootschap, die opzettelijk een onware staat of een onware balans, winst- en verliesrekening, staat van baten en lasten of toelichting op een van die stukken openbaar maakt of zodanige openbaarmaking opzettelijk toelaat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie”.
Voorjaar 2018 heb ik een empirisch onderzoek verricht naar fouten in de jaarrekeningen zoals geconstateerd door de Accountantskamer (AK) en het College van Beroep voor het bedrijfsleven (Cbb).
Enkele algemene bevindingen uit dit onderzoek zijn dat de Ondernemingskamer (OK) de voorgestane weg is voor een jaarrekeningprocedure, maar dat de AK en Cbb veel vaker uitspraken doen over de kwaliteit van jaarrekeningen dan de OK (zie ook
De Richtlijnen van de RJ kunnen daarbij worden betrokken! Onderscheid tussen stellige uitspraken en aanbevelingen wordt niet altijd gemaakt. Ook kunnen meerdere keuzes van waarderingsgrondslagen leiden tot het wettelijk vereiste inzicht (Cbb, AWB 11/137, 16-5-2013).
Of afwijking van de RJ op zichzelf tuchtrechtelijk verwijtbaar is wordt niet beantwoord door de AK of Cbb! (zie AK 17/310 Wtra AK). De RJ is echter wel heel belangrijk als norm gezien de onderzochte uitspraken van de AK en het Cbb. Er wordt consequent getoetst aan de wet (BW Titel 9), de RJ, de Rjkm en IFRS. Ik heb zelfs geconstateerd dat in een casus getoetst werd aan het Stramien (Cbb 16/625-627, 20-9-2017).
De AK en Cbb toetsen of er wordt voldaan aan het inzichtvereiste, maar hoe deze toets tot stand is gekomen, is niet gemakkelijk uit de uitspraken te herleiden. De AK en Cbb lijken het aantal niet-materiële fouten in de jaarrekening op te tellen om het inzichtvereiste (wel of niet een getrouw beeld) te toetsen en alsdan de strafmaat te bepalen.
Een verdediging van de controlerend of samenstellend accountant dat een fout in de jaarrekening niet materieel is en derhalve het getrouwe beeld van de jaarrekening niet materieel raakt lijkt niet te helpen blijkens de onderzochte uitspraken van de AK en Cbb. Op zich logisch want de accountant moet ook toetsen of een jaarrekening voldoet aan de wettelijke eisen (inclusief RJ, Rjkm en IFRS).
Hierbij ga ik in op enkele saillante fouten. De eerste fout is het “spontaan” laten vrijvallen van de onderhoudsvoorziening in het resultaat terwijl de onderneming continuïteitsproblemen heeft. Dit heb ik enkele malen aangetroffen. De AK en Cbb maken daar korte metten mee. Dit had als een stelselwijziging in het begin eigen vermogen moeten worden verwerkt van het jaar van deze vrijval.
In deze zaken zijn door de desbetreffende accountants tevens continuïteitsproblemen bij hun klant waargenomen zonder dat er een risicoparagraaf in de jaarrekening is opgenomen en zonder een toelichtende paragraaf van de desbetreffende accountants in hun accountantsverklaringen. In één casus verweert de betrokken accountant zich door te stellen dat als hij hierop aandringt bij zijn klant er sprake is van een ‘self fullfilling prophecy’. Dit verweer wordt door de AK verworpen, hetgeen ook logisch is want dan zou er nimmer een risicoparagraaf in een jaarrekening staan met een verwijzing door de betrokken accountant in zijn verklaring (AK 15/1641 Wtra AK 25 maart 2016; AK 15/2691 Wtra AK, 22 september 2016; AK 16/1369 Wtra, 9 maart 2018). Er kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de onderhavige accountants een zekere empathie hebben voor hun klanten ten koste van het getrouwe beeld van de jaarrekening (nu het er echt op aan kwam).
Naar mijn mening wordt het getrouwe beeld fors aangetast als continuïteitsproblemen niet worden opgenomen in de jaarrekening en tegelijkertijd flattering van het resultaat plaatsvindt door een vrijval van de gehele onderhoudsvoorziening.
Afrondend kan worden gesteld dat er geen scherpe scheiding is tussen wat een jaarrekening is die een getrouw beeld geeft en een jaarrekening die een niet getrouw beeld verschaft.
Of er op basis van dit criterium dan ook sprake is van een boekhoudschandaal is lastig vast te stellen.
Er zijn derhalve jaarrekeningen die een getrouw beeld geven. Er zijn jaarrekeningen die geen getrouw beeld geven en er zijn jaarrekeningen hier tussenin die in meer of mindere mate gebrekkig een getrouw beeld geven. Tevens zijn er ook jaarrekeningen die een getrouw beeld geven en toch in meer of mindere mate niet aan de regels voor het opstellen van jaarrekeningen voldoen. Ook zijn er slordige jaarrekeningen met een veelvoud van fouten waardoor ook het getrouwe beeld wordt aangetast. Voorts kunnen toelichtingen (onder meer weglating en uitsluiting) leiden tot een jaarrekening die onwaar is.
Een boekhoudschandaal kan derhalve vele gedaanten hebben.
Accountants zijn primair van belang omdat zij jaarrekeningen controleren (of samenstellen) en daardoor zekerheid toevoegen aan het getrouwheidsgehalte van jaarrekeningen (zie ook
De wetgever geeft in artikel 2:393 lid 3 aan wat de functie is van accountants bij jaarrekeningen.
Een niet aflatende discussie is of accountants ook een (grotere) rol moeten hebben bij het opsporen van fraude (zie onder meer
‘Als ik ‘n accountant zie loopen,
Dan slaat mij het harte zoo raar,
Dan denk dat dra een falsaris;
Zijn vrijheid zal missen een jaar.’
(
De verwachtingskloof ten aanzien van fraudedetectie is er blijkbaar al meer dan een eeuw…
Ik onderschrijf de mening van
Ook is er in Nederland veel kritiek op accountants wat blijkt uit rapporten van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) (zie onder meer
Ik benader de positie van accountants vanuit het domeinmonopolie dat accountants van de wetgever hebben verkregen (BW Titel 9 art. 393).
Accountants hebben een domeinmonopolie voor de controle van jaarrekeningen. Elk jaar komt dit type werkzaamheden terug. Middelgrote en grote rechtspersonen zijn verplicht om hun jaarrekeningen jaarlijks te laten onderwerpen aan een controle door een accountant. De markt voor de wettelijke accountantscontrole wordt wat beursfondsen betreft in zeer sterke mate gedomineerd door de Big 4-accountantskantoren. Dit deel van het domeinmonopolie wordt derhalve verdeeld door slechts vier accountantskantoren. Hierbinnen is het voor andere accountantskantoren met een OOB-vergunning (dat zijn er twee in Nederland: BDO en Mazars) uitermate lastig om de controle van beursfondsen te verzorgen.
De accountant oefent een belangrijke poortwachtersfunctie uit voor de maatschappij. Hij voegt zekerheid toe aan het getrouwe beeld van de jaarrekening en gaat na of de jaarrekening en het bestuursverslag voldoen aan wet- en regelgeving. Het domeinmonopolie is onverbrekelijk verbonden met deze taak van publiek belang. Zonder poortwachtersfunctie geen domeinmonopolie, net zoals dit het geval is bij notarissen, alsook gerechtsdeurwaarders en curatoren (zie
Voor deze beroepen geldt ook in meer of mindere mate dat zij deze wettelijke taken combineren met andere beroepsbeoefenaren die geen domeinmonopolie en geen poortwachtersfunctie hebben in één en dezelfde organisatie. Dat kan tot perverse prikkels leiden omdat voor de poortwachters sprake is van een maatschappelijke functie en voor de andere beroepsbeoefenaren zonder poortwachtersfunctie in deze multi service-organisaties puur en alleen een commercieel doel voorop staat. Te denken valt aan accountantskantoren met controlerende accountants, samenstellende accountants, fiscalisten en consultants. Dit leidt bij boekhoudschandalen wel tot de lokroep om accountantskantoren op te delen naar ‘audit only’-kantoren, omdat er alsdan geen vermenging is van de poortwachtersfunctie (en domeinmonopolie) met de puur commerciële tak van fiscalisten en consultants die geen poortwachtersfunctie vervullen (en geen domeinmonopolie hebben). De
Wie betaalt bepaalt.
Ik zou willen voorstellen om voor beursgenoteerde organisaties, gemeenten, provincies, woningcorporaties, onderwijsinstellingen, pensioenfondsen, zorginstellingen, banken, verzekeringsmaatschappijen en netbeheerders de controleopdracht te laten verlenen door de respectievelijke koepelorganisaties. Deze type organisaties vervullen allen een belangrijke maatschappelijke functie. Ook de betaling moet dan door deze koepelorganisaties worden verricht (het intermediair model).
Deze controles zouden zich ook moeten laten kenmerken door minder tijdsdruk, minder budgetdruk en minder commerciële druk. Het laatste wordt aanzienlijk gemitigeerd door verder wettelijk vast te leggen dat deze accountantsorganisaties geen adviesdiensten mogen verlenen aan deze organisaties.
Sinds 2014 wordt door accountants in Nederland een uitgebreide controleverklaring afgegeven bij OOB’s (zie
Maar alleen meer communiceren via de uitgebreide controleverklaring als oplossing voor de boekhoudschandalen (en daaraan gekoppeld het functioneren van accountants), zoals gesuggereerd door
Het getrouwe beeld van de jaarrekening is van groot belang uit hoofde van de rekenschapsfunctie van het bestuur met betrekking tot haar beheersdaden en vanuit de behoeften van gebruikers van jaarrekeningen.
Boekhoudschandalen maken dat het getrouwe beeld van de jaarrekening (vaak in meer dan in mindere mate) niet aanwezig is hetgeen grote maatschappelijke gevolgen heeft voor veel stakeholders. Van accountants wordt verwacht dat zij via controle zekerheid toevoegen aan jaarrekeningen. Deze zekerheid moet omhoog gezien de maatschappelijke commotie over het functioneren van accountants. In dit essay heb ik enkele suggesties gedaan om de maatschappelijke positie van de accountant te wijzigen teneinde het aantal boekhoudschandalen te verminderen zoals het intermediair model bij het benoemen en betalen van accountants en het standaard toevoegen van een forensisch accountant aan controleteams.
Prof. dr. H.P.A.J. Langendijk is emeritus hoogleraar Externe verslaggeving Nyenrode Business Universiteit en de Universiteit van Amsterdam. Tevens werkzaam als consultant op het gebied van externe verslaggeving. Dit artikel is gebaseerd op mijn emeritaatsrede op Nyenrode Business Universiteit van 29 maart 2019 (
Overigens moet gemeld worden dat de meettechniek van
De zaak wordt meer bijzonder omdat in 2009 bij KoopsFurness een stelselwijziging werd doorgevoerd van deze immateriële vaste activa van historische kosten naar actuele waarde en het Baw artikel 6 toen ook al van kracht was. Deze stelselwijziging werd in de jaarrekening 2009 gemotiveerd als zijnde bevorderend voor het inzicht. Er was sprake in de jaren 2009 t/m 2012 van hetzelfde accountantskantoor met in 2012 een wissel van individuele accountant. Toch blijkbaar een frisse blik op de materie.
RJ 2014/930.35 Stramien (verslaggeving van zaken naar hun wezen en economische realiteit).
Grant Thornton heeft in 2018 zijn OOB vergunning ingeleverd en AcconAVM per 30 juni 2019 en Baker Tilly Berk per 1 januari 2020.
Ook in de markt voor grote rechtspersonen is de dominantie van de Big 4-accountantskantoren in sterke mate aanwezig (70% marktaandeel) (zie
Volgens artikel 2:393 lid 2 BW is in eerste aanleg de AvA bevoegd tot het verlenen van de opdracht van de controle van de jaarrekening. Gaat deze daartoe niet over, of ontbreekt deze, dan is de RvC bevoegd. Ontbreekt een RvC, dan is de RvB bevoegd.