Print
Het (niet) getrouwe beeld van de jaarrekening en de positie van de accountant
expand article infoHenk Langendijk
‡ Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Netherlands
Open Access

Samenvatting

Het getrouwe beeld van de jaarrekening is van groot belang uit hoofde van de rekenschapsfunctie van het bestuur met betrekking tot haar beheersdaden en vanuit de behoeften van gebruikers. Boekhoudschandalen maken dat het getrouwe beeld van de jaarrekening (vaak in meer dan in mindere mate) niet aanwezig is hetgeen grote maatschappelijke gevolgen heeft voor onder meer aandeelhouders, banken, werknemers, de overheid, beleggers, afnemers, leveranciers en belastingbetalers. Grove fouten spelen daarbij een grote rol. Van accountants wordt verwacht dat zij via controle zekerheid toevoegen aan jaarrekeningen. Deze zekerheid moet omhoog gezien de maatschappelijke commotie over het functioneren van accountants. Door het versterken van de functie van accountants (dienen van het publieke belang) kunnen boekhoudschandalen worden verminderd. In dit essay wordt voorgesteld om de accountant niet langer door de gecontroleerde organisatie te laten benoemen en betalen en het controleteam standaard met een forensische deskundige te bemensen teneinde de fraudekans te mitigeren en boekhoudschandalen te verminderen.

Trefwoorden

Getrouw beeld, fouten, accountant, controle

Relevantie voor de praktijk

Het verminderen van boekhoudschandalen en de prominente rol die accountants daarbij spelen worden in dit essay behandeld. Ook wordt ingegaan op grove fouten in jaarrekeningen. Maatschappij en politiek willen dat de functie van accountants zo wordt ingericht dat (veel) meer het publieke belang wordt gediend en daardoor de maatschappelijke schade van boekhoudschandalen wordt gemitigeerd. Dit essay bevat suggesties ter wijziging van de inrichting van de accountancysector teneinde dit te bewerkstelligen.

1. Het (niet) getrouwe beeld van de jaarrekening

1.1 Boekhoudschandalen en een (niet) getrouw beeld van de jaarrekening

De laatste decennia worden we geteisterd door veel boekhoudschandalen. Deze term omvat zowel financiële fraudes, verslaggevingsfouten (accounting failures) als controlefouten (audit failures). Camfferman (2015, p. 218–219) geeft als definitie van het begrip boekhoudschandaal: “het in opspraak komen van een onderneming wanneer publiekelijk betoogd wordt dat, beoordeeld naar toepasselijke normen voor externe financiële verslaggeving, gerechtvaardigde belangen bij de verslaggeving in ernstige mate zijn geschonden door doen of nalaten van degenen die verantwoordelijkheid dragen voor deze verslaggeving”. De definitie omvat geen fouten bij de controle of het samenstellen van jaarrekeningen door accountants. Deze reken ik echter wel tot het begrip boekhoudschandaal.

In den lande kennen we een lange geschiedenis van boekhoudschandalen waarbij het startpunt veelal de Pincoffs-affaire (1879) is (De Vries 1984, pp. 34–36; Langendijk 2011, p. 305). Daarna is er een schier oneindige reeks van boekhoudschandalen waarbij de laatste decennia de heftigheid in ernst en omvang steeds groter lijkt te worden. De maatschappij trilt nog na van Imtech (2012) en de eerste grote bevindingen met betrekking tot Steinhoff zijn recent bekend geworden. Volgens PWC (2019) gaat het om een fraude van 6,5 miljard euro.

1.1.1Getrouw beeld

Volgens Burgert et al. (1990, p. 39) is een getrouw beeld van de jaarrekening niet te optimistisch, maar ook niet te pessimistisch, geen overwaardering maar ook geen onderwaardering. Ook stellen zij dat de toelichting een grote rol speelt bij een getrouw beeld. Voorts lijkt getrouw een vertaling te zijn van ‘true and fair’ uit de Angelsaksische wereld (zie Parker and Nobes 1994). Het NIVRA (2007, p. 5) is nog duidelijker en stelt: Getrouw wil in het algemeen zeggen ‘in overeenstemming met de werkelijkheid’.

Dit getrouwe beeld heeft dan betrekking op de grootte van het getoonde vermogen en van het getoonde resultaat waarbij artikel 2:362 Burgerlijk Wetboek (BW) tevens aangeeft dat dit bij het vermogen ook geldt naar de samenstelling daarvan in actief- en passiefposten op het einde van het boekjaar (lid 2) en bij het resultaat over het boekjaar naar zijn afleiding uit de posten van baten en lasten (lid 3).

Het wekt bij mij bevreemding dat de wetgever (BW Titel 9) en de Raad voor de jaarverslaggeving (RJ) hierbij geen aandacht geven aan de drie kasstromen in het kasstroomoverzicht, zoals de International Accounting Standards Board (IASB) in IAS 1.15 wel doet: ook de operationele, investerings- en financieringskasstromen moeten getrouw worden weergegeven. Vergoossen and Meershoek (2018, p. 107) pleiten voor het opnemen van het kasstroomoverzicht als verplichte staat in BW Titel 9. Ze concluderen dat Nederland, België en Luxemburg de enige lidstaten van de Europese Unie (EU) zijn die het kasstroomoverzicht niet als verplichte staat in hun jaarrekeningrecht hebben opgenomen. Wat dat betreft is er sprake van slechte BENELUX accounting en dit staat in schril contrast met de beeldvorming die wel eens wordt uitgedragen in Nederland dat NL GAAP zo’n goede GAAP is.

Het getrouwe beeld is gestoeld op normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd (zie artikel 2:362 BW). Het Koninklijk NIVRA (2007, p. 5) stelt in dit kader voorts dat transacties en gebeurtenissen volgens hun wezen en economische realiteit moeten worden weergegeven. De Accountantskamer (AK) doet in haar uitspraak over de controle van de jaarrekening van FC Twente 2012/13 (ECLI:NL:TACAKN:2018:38 8 juni 2018) er nog een schepje bovenop: “(…) nu jaarrekeningen niet worden opgesteld op basis van intenties maar op basis van feitelijke transacties en gebeurtenissen”.

1.1.2 Bronnen van maatschappelijke aanvaardbare bronnen

Dit zijn in casu BW Titel 9, International Financial Reporting Standards (IFRS) (primair voor de geconsolideerde jaarrekening van beursfondsen) en de Richtlijnen van de RJ voor grote, en middelgrote rechtspersonen (RJ) en de Richtlijnen van de RJ voor kleine en micro rechtspersonen (Rjkm). Ook moet jurisprudentie van de Ondernemingskamer (OK) en de Hoge Raad mits generiek van karakter hiertoe worden gerekend, alsook naar mijn mening uitspraken van de Accountantskamer (AK) en het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (Cbb) die de controle of het samenstellen van jaarrekeningen door accountants regarderen en waarin uitspraken worden gedaan over de juistheid en volledigheid van de gecontroleerde of samengestelde jaarrekeningen. Deze regels zijn sterk aan wijziging onderhevig en derhalve de norm waaraan getoetst moet worden ook.

1.1.3 Voorts zijn deze regels zeer uitgebreid, ter illustratie

  • IFRS omvat drie boeken met tezamen een omvang van 4.601 pagina’s;
  • de Richtlijnen van de RJ voor (middel)grote rechtspersonen 1.427 pagina’s; en
  • de Richtlijnen van de RJ voor kleine en micro rechtspersonen beslaan 334 pagina’s.

Het is dan ook een ‘practical joke’ om te spreken over ‘principle based’-verslaggeving in het geval van IFRS en in mindere mate de Richtlijnen van de RJ. Het is in sterke mate ‘rule based’-verslaggeving waarbij door de IASB in IFRS Part B 800 pagina’s aan voorbeelden wordt gegeven ter illustratie van de toepassing van de standaarden en de interpretaties. Dit leidt er in de praktijk toe dat moeilijk van het voorbeeld kan worden afgeweken indien de casus daar sterk op lijkt zo niet hetzelfde is. Het voorbeeld is dan ook regel.

1.2 De functies van de jaarrekening

Volgens het Conceptual Framework (CF) van de IASB (2018) zijn er twee functies van jaarrekeningen:

  • “to provide financial information about the reporting entity that is useful to existing and potential investors, lenders and other creditors in making decisions relating to providing resources to the entity” (alinea 1.2). Zie ook IAS 1.9 maar dan gericht op economische beslissingen. Het gebied is derhalve uitgebreid van economische naar alle beslissingen in het herziene CF.
  • “Information about how efficiently and effectively the reporting entity’s management has discharged its responsibilities to use the entity’s economic resources helps users to assess management’s stewardship of those resources” (alinea 1.22). Het laatste komt ook terug in IAS 1.9: “Financial statements also show the results of the management’s stewardship of the resources entrusted to it”.

De stewardship-functie (rekenschapsfunctie) is op de valreep nog opgenomen in het herziene CF (2018). Deze rekenschapsfunctie is nogal eng geïnterpreteerd wat blijkt uit de volgende zin uit het CF: “Such information is also useful for predicting how efficiently and effectively management will use the entity’s economic resources in future periods. Hence, it can be useful for assessing the entity’s prospects for future net cash inflows” (alinea 1.22).

Het Stramien (gebaseerd op het voormalige CF) is veel evenwichtiger en geeft een veel prominentere positie voor de rekenschapsfunctie ten opzichte van de ‘decision usefulness’-functie van de jaarrekening.

Het Stramien wijdt twee alinea’s aan de ‘decision usefulness’-functie van de jaarrekening en één alinea aan de rekenschapsfunctie van de jaarrekening waarbij de laatste ook een deels andere richting heeft dan in het CF. Volgens het Stramien (alinea 14) tonen jaarrekeningen de resultaten van het door het bestuur gevoerde beheer, of de verantwoording door het bestuur voor de aan haar toevertrouwde middelen. Gebruikers die het beheer of de verantwoording door het bestuur wensen te beoordelen doen dat om economische beslissingen te kunnen nemen; deze beslissingen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit het aanhouden dan wel verkopen van het belang in de onderneming of de herbenoeming of vervanging van het bestuur.

Met name het beoordelen van het bestuur wat kan leiden tot herbenoeming of vervanging is in de Nederlandse context van groter belang dan in het CF van de IASB. Het beleid van het bestuur van grote (ter beurze genoteerde) ondernemingen is soms onderwerp van maatschappelijk debat waarbij door de politiek en de media de vraag wordt opgeworpen of dit beleid wel correct is. Dit is een maatschappelijke rekenschapsfunctie die verder gaat dan de rekenschapsfunctie via de jaarrekening maar wel in het verlengde daarvan ligt. Hierbij kan gedacht worden aan de maatschappelijke rekenschapsfunctie van ING (poortwachter om corruptie te voorkomen via haar bank: compliance boven commercie in plaats van commercie boven compliance). Op 23 april 2019 kwam dit bij ING symbolisch tot uitdrukking door het niet verlenen van decharge door de meerderheid van de aandeelhouders (62,5%). met betrekking tot het door de leiding gevoerde beleid (zie accountant.nl 24 april 2019).

Deze (maatschappelijke) rekenschapsfunctie komt voorts terug in integrated en sustainability reporting dat een weergave moet zijn van de mate waarin het bestuur van ondernemingen duurzaam opereert qua strategie en operaties (zie onder meer Hurks et al. 2015).

Een ander gevolg van het voorop stellen van de ‘decision usefulness’-functie van de jaarrekening is dat het empirisch onderzoek op het terrein van externe verslaggeving zeer sterk gericht is op kapitaalmarktstudies waarbij in navolging van Ball and Brown (1968) een niet aflatende stroom is ontstaan van ‘value relevance’-studies die maar moeten aantonen dat bepaalde informatie in de jaarrekening waarderelevant is voor wijzigingen in beurskoersen. De focus van het onderzoek zou veel meer moeten naar of de rekenschapsfunctie wel gediend is met bepaalde informatie in de jaarrekening.

Een ander fenomeen dat het gevolg is van het voorop stellen van de ‘decision usefulness’-functie van de jaarrekening is dat sommige accountingonderzoekers tot de conclusie komen dat ‘earnings management’ goed kan zijn (Scott 2012). Met name gaat het dan om rommelen in de jaarrekening van het huidige jaar in het licht van de winst van het huidige jaar als een (goede) voorspeller van de toekomstige persistente winsten. Dit argument gaat volledig voorbij aan het feit dat via de jaarrekening van het huidige jaar de ondernemingsleiding rekenschap moet afleggen over haar beheersdaden. Daarvoor is benodigd het daadwerkelijk in dit jaar gemaakte resultaat en het daaruit voortvloeiende vermogen en kasstromen.

1.3 Onderscheid tussen een jaarrekening met een getrouw beeld en een jaarrekening met een niet getrouw beeld

Boekhoudschandalen hebben vaak betrekking op jaarrekeningen die niet getrouw zijn. Toch is dit niet altijd het geval. De nieuwsgaring gaat nog wel eens aan de haal met een boekhoudschandaal. Het is aan rechters (na een volledige rechtsgang) om te beoordelen in een rechtstaat of een jaarrekening getrouw is en/of de controle (of samenstelling) van een jaarrekening onjuist is geweest. Zo zijn twee leden van de Raad van Bestuur (RvB) van Ahold niet veroordeeld in Nederland voor een onware geconsolideerde jaarrekening volgens NL GAAP (in het bijzonder artikel 2:336 Sr) wat betreft het integraal consolideren van vier joint ventures, maar onder meer wel voor het achterhouden van vitale informatie aan de accountant (de zogenaamde ‘side letters’) en vals ondertekenen van een ‘Letter of Representation’ (zie Langendijk 2011, p. 321). Ook is het niet altijd duidelijk of jaarrekeningen niet getrouw zijn en wel of niet goed zijn gecontroleerd omdat tijdens juridische trajecten op een gegeven moment wordt geschikt door partijen (zie Pheijffer and Zetteler 2019). Dit geldt ook voor de rol van commissarissen en de RvB (zie onder meer de schikking door SHV Holdings met betrekking tot de rol van de commissarissen van Econcern en de individuele schikkingen van leden van de RvB van Econcern) (zie Het Financieele Dagblad, 6 november 2018, p. 6). Dit wordt maatschappelijk betreurd omdat dan niet (volledig) wordt vastgesteld in welke mate een jaarrekening een getrouw beeld geeft en of wel of niet dit getrouwe beeld adequaat is gecontroleerd. Vaak is een schikking vergezeld van het zinnetje: we betalen de schikking maar bekennen geen schuld aan het euvel, wat leidt tot maatschappelijk onbehagen zeker als het bedrag van de schikking zeer hoog is. Recentelijk is gesuggereerd om een schikking gepaard te laten gaan met maatregelen door de organisatie om het euvel te bestrijden en dat zou dan ook weer moeten worden gecontroleerd (een zogenaamd reclasseringssysteem).

1.4 Foutenleer en getrouw beeld van de jaarrekening

Indien na de vaststelling van de jaarrekening blijkt dat een materiële fout zodanig is dat de jaarrekening in ernstige mate tekortschiet in het geven van het in artikel 2:362 lid 1 BW bedoelde inzicht, is artikel 2:362 lid 6 BW van toepassing. Dit artikel bepaalt dat het bestuur omtrent het in ernstige mate tekortschieten van het inzicht onverwijld bericht aan de leden of aandeelhouders. Het bestuur legt een mededeling daaromtrent neer ten kantore van het handelsregister. Bij de mededeling wordt een accountantsverklaring gevoegd, indien de jaarrekening overeenkomstig artikel 2:393 BW is onderzocht. In ernstige mate tekortschieten werd in het verleden een fundamentele fout genoemd en is ernstiger dan een materiële fout.

1.4.1 Wanneer is er sprake van een dergelijke grove fout dat er geen getrouw beeld van de jaarrekening is

Volgens RJ 150.103 is er dan sprake van een materiële fout. Dit is een zodanige onjuistheid in een jaarrekening – geconstateerd na het vaststellen van die jaarrekening – dat de jaarrekening in het geven van het in artikel 2:362 lid 1 BW bedoelde inzicht tekortschiet. Bij de afweging of sprake is van een materiële fout beoordeelt de rechtspersoon of de weglating of onjuiste weergave van posten, afzonderlijk of gezamenlijk, de economische beslissingen die gebruikers op basis van de jaarrekening nemen, zou kunnen beïnvloeden. De materialiteit is afhankelijk van de omvang en de aard van de weglating of de onjuiste weergave.

In tegenstelling tot NL GAAP kent IFRS expliciet ook de categorie opzettelijke immaterial errors (niet- materiële fouten) om een bepaald onjuist beeld van de jaarrekening te scheppen waarvoor geldt dat foutherstel moet worden toegepast (zie IAS 8.41). In NL GAAP wordt dit naar mijn mening deels ondervangen door fouten naar hun aard ofschoon niet altijd sprake hoeft te zijn van opzet. Het is verstandig dat de RJ deze categorie fouten opneemt in haar regels.

Naar aard (onder meer kwalitatieve overwegingen) worden door EY (Kruit et al. 2018, p. 997) onder meer onderstaande overwegingen genoemd voor de bepaling of een fout wel of niet materieel is in kwalitatieve zin:

  • impact op het voldoen aan de convenanten met de bank of andere overeenkomsten;
  • impact op kernratio’s die door analisten gebruikt worden;
  • afwijkende verandering in trends met name in de context van de ontwikkelingen binnen de markt en bedrijfstak;
  • invloed op gesegmenteerde informatie;
  • impact op managementbeloningen bijvoorbeeld een bonus die het management anders niet ontvangen zou hebben;
  • of het betrekking heeft op verbonden partijen; en
  • of het betrekking heeft op gevoelige kwesties.

Voorts stelt EY (Kruit et al. 2018, p. 997) dat in de praktijk in kwantitatieve zin sprake is van materiële fouten indien de impact op het eigen vermogen 20% of meer is of de impact op het nettoresultaat 50% of meer is. De genoemde percentages lijken mij aan de hoge kant. In voorkomende gevallen kan bij lagere percentages ook al sprake zijn van een materiële fout. Ze geven echter aan dat dit niet meer dan indicaties zijn. Als voorbeeld van een fout die onder deze grenzen ligt, maar toch een ernstige tekortkoming kan zijn, is de situatie waarbij de nettowinst verandert in een verlies (Kruit et al. 2018, p. 997).

Daar ben ik het mee eens ofschoon veel ernstiger is indien een klein verlies wordt getoond als een (kleine) nettowinst. Uit empirisch onderzoek blijkt dit laatste veel voor te komen (onder meer Burgstahler and Dichev 1998; Degeorge et al. 1998).1

Ook vind ik dat de genoemde kwalitatieve overwegingen niet alle materiële fouten naar hun aard afdekken. Ook flagrante fouten tegen de vigerende regels kunnen naar hun aard materieel zijn zonder dat zij in financiële zin het vermogen of resultaat raken. Hetzelfde geldt voor fouten in kasstroomoverzichten en in de toelichting (onder meer weglating en/of uitsluiting).

1.4.2 Fouten toegedekt als stelselwijziging

In de praktijk zijn materiële fouten niet zelden een gevoelige zaak want een jaarrekening is opgesteld, gecontroleerd en vastgesteld en dan blijkt deze jaarrekening in materiële zin fout. Een materiële fout moet vaak een ‘eigenaar’ krijgen. Dat wil er nog wel eens toe leiden dat niemand eigenaar wil zijn van de desbetreffende materiële fout en dat er geen slapende honden wakker moeten worden gemaakt (zoals de Raad van Commissarissen (RvC)).

Dan is de keuze snel gemaakt voor het toedekken van de materiële fout als een stelselwijziging. De argumentatie is dan dat er sprake is van een stelselwijziging en dat is juist maar het is ook foutherstel want het is een stelselwijziging van een fout stelsel naar een toegestaan stelsel (zie Kruit et al. 2018, p. 996).

Hieronder volgt een voorbeeld uit de praktijk van een materiële fout (naar aard en niet zo zeer naar bedrag):

Jaarrekening KoopsFurness 2012, p. 34.

STELSELWIJZIGING

De waardering van de intern ontwikkelde dealermanagementsystemen vond tot en met 2011 plaats tegen actuele waarde, mede op basis van door derden opgestelde berekeningen. Nadere interpretatie van wet- en regelgeving leert echter dat de voor waardering op actuele waarde vereiste ‘liquide markt’ niet aanwezig is, ondanks dat de groep in staat is geweest de dealermanagementsystemen extern te vermarkten. Als gevolg hiervan is op 1 januari 2012 een stelselwijziging doorgevoerd, waarbij het immaterieel vast actief ad EUR 1,7 miljoen is afgeboekt ten laste van het eigen vermogen onder verrekening van de belastinglatentie van EUR 0,3 miljoen.

Met ingang van 1 januari 2012 worden de intern ontwikkelde dealermanagementsystemen gewaardeerd tegen de oorspronkelijke historische kosten en afgeschreven over de economische levensduur. De vergelijkende cijfers 2011 zijn niet aangepast, omdat de impact hiervan op het vermogen beperkt is.“

Waardering op actuele waarde van dit immaterieel vast actief is niet toegestaan volgens Besluit actuele waarde (Baw) artikel 6 en NvT bij artikel 6. Er is geen liquide markt in termen van dat er regelmatig kopers en verkopers zijn te vinden en de transactieprijzen publiekelijk bekend zijn.

Baw artikel 6 met NvT was echter al sinds 14 juni 2005 van kracht.2

Er had foutherstel moeten worden toegepast, want ook de voorgaande jaren was dit stelsel niet toegestaan.

1.5 Fouten in de toelichting op transacties met verbonden partijen

Transacties met verbonden partijen en de toelichting daaromtrent kan leiden tot een niet getrouw beeld van de jaarrekening (zie onder meer InnoConcepts en Steinhoff.).

Een saillant voorbeeld is een energiebedrijf (werkzaam in Drenthe en Overijssel). In de jaarrekeningen 2007, 2008, 2009, 2010 werd telkenmale onder het hoofd Verbonden partijen de volgende tekst opgenomen:

“Naast de maatschappijen die onder de groepsverhoudingen zijn vermeld, zijn er op grond van de bestaande regelgeving geen nadere vermeldingen onder dit hoofd te doen.”

Er bleken tal van transacties van relatieve betekenis met verbonden partijen te zijn die niet gemeld waren in de toelichting. De Rechtbank Noord-Nederland (ECLI: NL: RBNNE: 2018:392) komt tot de conclusie dat er sprake is van vier onware jaarrekeningen ex artikel 336 Sr. Art 336 Sr luidt als volgt: “de koopman, de bestuurder, beherende vennoot of commissaris van een rechtspersoon of vennootschap, die opzettelijk een onware staat of een onware balans, winst- en verliesrekening, staat van baten en lasten of toelichting op een van die stukken openbaar maakt of zodanige openbaarmaking opzettelijk toelaat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie”.

1.5.1 Hier is sprake van weglating en uitsluiting

Voorjaar 2018 heb ik een empirisch onderzoek verricht naar fouten in de jaarrekeningen zoals geconstateerd door de Accountantskamer (AK) en het College van Beroep voor het bedrijfsleven (Cbb).

Enkele algemene bevindingen uit dit onderzoek zijn dat de Ondernemingskamer (OK) de voorgestane weg is voor een jaarrekeningprocedure, maar dat de AK en Cbb veel vaker uitspraken doen over de kwaliteit van jaarrekeningen dan de OK (zie ook Van Hoepen 2011). Blijkbaar is de route via de OK een vrij vruchteloze. Wellicht is een reden dat accountantskantoren ‘more deep pockets’ hebben dan de leden van de RvB (die de aangeklaagde zijn bij een OK-procedure). Of het (vermeend) onjuist zijn van jaarrekeningen wordt de accountants meer aangerekend dan de RvB van de desbetreffende ondernemingen. Ook kan het zo zijn dat klagers bij een tuchtprocedure tegen accountants uit zijn op persoonlijke genoegdoening. Iets wat zich leent voor nader onderzoek.

1.5.2 De taak van de accountant is volgens het Cbb

  1. Controle (of samenstellen) van de jaarrekening die moet voldoen aan art. 2:362 lid 1 (inzichtvereiste = vaststellen of er sprake is van een getrouw beeld) en
  2. Controle van de jaarrekening aan de wettelijke eisen of samenstellen van de jaarrekening op basis van de wettelijke eisen.

De Richtlijnen van de RJ kunnen daarbij worden betrokken! Onderscheid tussen stellige uitspraken en aanbevelingen wordt niet altijd gemaakt. Ook kunnen meerdere keuzes van waarderingsgrondslagen leiden tot het wettelijk vereiste inzicht (Cbb, AWB 11/137, 16-5-2013).

Of afwijking van de RJ op zichzelf tuchtrechtelijk verwijtbaar is wordt niet beantwoord door de AK of Cbb! (zie AK 17/310 Wtra AK). De RJ is echter wel heel belangrijk als norm gezien de onderzochte uitspraken van de AK en het Cbb. Er wordt consequent getoetst aan de wet (BW Titel 9), de RJ, de Rjkm en IFRS. Ik heb zelfs geconstateerd dat in een casus getoetst werd aan het Stramien (Cbb 16/625-627, 20-9-2017).3

De AK en Cbb toetsen of er wordt voldaan aan het inzichtvereiste, maar hoe deze toets tot stand is gekomen, is niet gemakkelijk uit de uitspraken te herleiden. De AK en Cbb lijken het aantal niet-materiële fouten in de jaarrekening op te tellen om het inzichtvereiste (wel of niet een getrouw beeld) te toetsen en alsdan de strafmaat te bepalen.

Een verdediging van de controlerend of samenstellend accountant dat een fout in de jaarrekening niet materieel is en derhalve het getrouwe beeld van de jaarrekening niet materieel raakt lijkt niet te helpen blijkens de onderzochte uitspraken van de AK en Cbb. Op zich logisch want de accountant moet ook toetsen of een jaarrekening voldoet aan de wettelijke eisen (inclusief RJ, Rjkm en IFRS).

Hierbij ga ik in op enkele saillante fouten. De eerste fout is het “spontaan” laten vrijvallen van de onderhoudsvoorziening in het resultaat terwijl de onderneming continuïteitsproblemen heeft. Dit heb ik enkele malen aangetroffen. De AK en Cbb maken daar korte metten mee. Dit had als een stelselwijziging in het begin eigen vermogen moeten worden verwerkt van het jaar van deze vrijval.

In deze zaken zijn door de desbetreffende accountants tevens continuïteitsproblemen bij hun klant waargenomen zonder dat er een risicoparagraaf in de jaarrekening is opgenomen en zonder een toelichtende paragraaf van de desbetreffende accountants in hun accountantsverklaringen. In één casus verweert de betrokken accountant zich door te stellen dat als hij hierop aandringt bij zijn klant er sprake is van een ‘self fullfilling prophecy’. Dit verweer wordt door de AK verworpen, hetgeen ook logisch is want dan zou er nimmer een risicoparagraaf in een jaarrekening staan met een verwijzing door de betrokken accountant in zijn verklaring (AK 15/1641 Wtra AK 25 maart 2016; AK 15/2691 Wtra AK, 22 september 2016; AK 16/1369 Wtra, 9 maart 2018). Er kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de onderhavige accountants een zekere empathie hebben voor hun klanten ten koste van het getrouwe beeld van de jaarrekening (nu het er echt op aan kwam).

Naar mijn mening wordt het getrouwe beeld fors aangetast als continuïteitsproblemen niet worden opgenomen in de jaarrekening en tegelijkertijd flattering van het resultaat plaatsvindt door een vrijval van de gehele onderhoudsvoorziening.

Afrondend kan worden gesteld dat er geen scherpe scheiding is tussen wat een jaarrekening is die een getrouw beeld geeft en een jaarrekening die een niet getrouw beeld verschaft.

Of er op basis van dit criterium dan ook sprake is van een boekhoudschandaal is lastig vast te stellen.

Er zijn derhalve jaarrekeningen die een getrouw beeld geven. Er zijn jaarrekeningen die geen getrouw beeld geven en er zijn jaarrekeningen hier tussenin die in meer of mindere mate gebrekkig een getrouw beeld geven. Tevens zijn er ook jaarrekeningen die een getrouw beeld geven en toch in meer of mindere mate niet aan de regels voor het opstellen van jaarrekeningen voldoen. Ook zijn er slordige jaarrekeningen met een veelvoud van fouten waardoor ook het getrouwe beeld wordt aangetast. Voorts kunnen toelichtingen (onder meer weglating en uitsluiting) leiden tot een jaarrekening die onwaar is.

Een boekhoudschandaal kan derhalve vele gedaanten hebben.

2. De positie van de accountant bij jaarrekeningen

2.1 Inleiding

Accountants zijn primair van belang omdat zij jaarrekeningen controleren (of samenstellen) en daardoor zekerheid toevoegen aan het getrouwheidsgehalte van jaarrekeningen (zie ook Mautz and Sharaf 1961).

De wetgever geeft in artikel 2:393 lid 3 aan wat de functie is van accountants bij jaarrekeningen.

  • De accountant onderzoekt of de jaarrekening het in artikel 362 lid 1 vereiste inzicht geeft;
  • De accountant gaat na, of de jaarrekening aan de bij en krachtens de wet gestelde voorschriften voldoet (in de praktijk betekent dit volgens talloze uitspraken van de AK en het Cbb dat de accountant tevens nagaat of de jaarrekening voldoet aan de vigerende Richtlijnen van de RJ);
  • De accountant gaat na of het bestuursverslag overeenkomstig BW Titel 9 (en in de praktijk volgens RJ 400) is opgesteld en met de jaarrekening verenigbaar is (dit houdt in dat het getrouwe beeld van de jaarrekening correspondeert en niet afwijkt van het getrouwe beeld van het bestuursverslag ex artikel 2:391 lid 1 BW en RJ 400);
  • De accountant gaat na of het bestuursverslag in het licht van de tijdens het onderzoek van de jaarrekening verkregen kennis en begrip omtrent de rechtspersoon en zijn omgeving, materiële onjuistheden bevat, en of de in artikel 392 lid 1, onderdelen b tot en met f, vereiste gegevens zijn toegevoegd.

Een niet aflatende discussie is of accountants ook een (grotere) rol moeten hebben bij het opsporen van fraude (zie onder meer Van Buuren 2018; VEB 2019). Beckman (2007, p. 27) pleitte al voor een veel zwaardere rol voor fraudedetectie bij de controle van de jaarrekening en baseerde zich daarbij op een oude volksmores die onder meer blijkt uit het volgende gedichtje.

‘Als ik ‘n accountant zie loopen,

Dan slaat mij het harte zoo raar,

Dan denk dat dra een falsaris;

Zijn vrijheid zal missen een jaar.’

(Markus 1904, p. 264).

De verwachtingskloof ten aanzien van fraudedetectie is er blijkbaar al meer dan een eeuw…

Ik onderschrijf de mening van Beckman (2007) en de VEB (2019). Om aan de maatschappelijke verwachtingen te voldoen moet de accountant meer werkzaamheden tijdens de controle en het samenstellen verrichten om de fraudedetectie te vergroten. Er moet een forensisch deskundige aan elke controleopdracht worden toegevoegd. Hierdoor wordt de kans groter dat het aantal boekhoudschandalen zal verminderen.

Ook is er in Nederland veel kritiek op accountants wat blijkt uit rapporten van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) (zie onder meer AFM 2017) ten aanzien van onderzochte controledossiers, maar veel belangrijker is het wel of niet goed functioneren van accountants bij de niet aflatende reeks van ernstige boekhoudschandalen. Dit geldt ook in het Verenigd Koninkrijk (VK) zoals recentelijk als gevolg van het boekhoudschandaal bij bouwbedrijf Carillion. De maatschappij lijkt te vinden dat accountants boekhoudschandalen moeten voorkomen (en zeker niet moeten faciliteren c.q. stimuleren door een gebrekkige controle).

Ik benader de positie van accountants vanuit het domeinmonopolie dat accountants van de wetgever hebben verkregen (BW Titel 9 art. 393).

2.2 Domeinmonopolie van accountants

Accountants hebben een domeinmonopolie voor de controle van jaarrekeningen. Elk jaar komt dit type werkzaamheden terug. Middelgrote en grote rechtspersonen zijn verplicht om hun jaarrekeningen jaarlijks te laten onderwerpen aan een controle door een accountant. De markt voor de wettelijke accountantscontrole wordt wat beursfondsen betreft in zeer sterke mate gedomineerd door de Big 4-accountantskantoren. Dit deel van het domeinmonopolie wordt derhalve verdeeld door slechts vier accountantskantoren. Hierbinnen is het voor andere accountantskantoren met een OOB-vergunning (dat zijn er twee in Nederland: BDO en Mazars) uitermate lastig om de controle van beursfondsen te verzorgen. 5,5 Bij grote financiële instellingen in Nederland wordt de keuze feitelijk nog verder beperkt omdat hiertoe KPMG en EY zijn toegerust en in mindere mate PWC. Dit maakt dat de keuze, zeker voor het bestuur van beursfondsen buitengewoon beperkt is en de marktwerking daardoor wordt belemmerd. Er wordt in dit kader wel gesproken over een ‘lui’ oligopolie met als rafelrand dat deze Big 4-accountantskantoren ‘too big to fail’ zijn. Een teloorgang zoals met Arthur Andersen is onmogelijk omdat de markt dan nog slechts drie aanbieders kent voor de controle van beursfondsen.

2.3 Maatschappelijke functie van accountants

De accountant oefent een belangrijke poortwachtersfunctie uit voor de maatschappij. Hij voegt zekerheid toe aan het getrouwe beeld van de jaarrekening en gaat na of de jaarrekening en het bestuursverslag voldoen aan wet- en regelgeving. Het domeinmonopolie is onverbrekelijk verbonden met deze taak van publiek belang. Zonder poortwachtersfunctie geen domeinmonopolie, net zoals dit het geval is bij notarissen, alsook gerechtsdeurwaarders en curatoren (zie Ter Voert and Beenakkers 2016, p. 57). Notarissen, gerechtsdeurwaarders, curatoren en accountants zijn enerzijds te beschouwen als (semi)openbare ambtenaren die exclusief met een aantal wettelijke taken zijn belast en anderzijds zijn zij zelfstandige beroepsbeoefenaren die hun diensten aanbieden in concurrentie met andere aanbieders (van dezelfde beroepsgroep).

Voor deze beroepen geldt ook in meer of mindere mate dat zij deze wettelijke taken combineren met andere beroepsbeoefenaren die geen domeinmonopolie en geen poortwachtersfunctie hebben in één en dezelfde organisatie. Dat kan tot perverse prikkels leiden omdat voor de poortwachters sprake is van een maatschappelijke functie en voor de andere beroepsbeoefenaren zonder poortwachtersfunctie in deze multi service-organisaties puur en alleen een commercieel doel voorop staat. Te denken valt aan accountantskantoren met controlerende accountants, samenstellende accountants, fiscalisten en consultants. Dit leidt bij boekhoudschandalen wel tot de lokroep om accountantskantoren op te delen naar ‘audit only’-kantoren, omdat er alsdan geen vermenging is van de poortwachtersfunctie (en domeinmonopolie) met de puur commerciële tak van fiscalisten en consultants die geen poortwachtersfunctie vervullen (en geen domeinmonopolie hebben). De VEB (2019) pleit dan ook in een brief aan de Commissie Toekomst Accountancy voor ‘audit only’-accountantskantoren. Het is de vraag of dit de boekhoudschandalen zal mitigeren, omdat de basisonevenwichtigheid blijft bestaan dat accountants worden benoemd en betaald door de gecontroleerde organisatie.6

Wie betaalt bepaalt.

2.4 Voorstel om de maatschappelijke ordening van accountantskantoren te wijzigen

Ik zou willen voorstellen om voor beursgenoteerde organisaties, gemeenten, provincies, woningcorporaties, onderwijsinstellingen, pensioenfondsen, zorginstellingen, banken, verzekeringsmaatschappijen en netbeheerders de controleopdracht te laten verlenen door de respectievelijke koepelorganisaties. Deze type organisaties vervullen allen een belangrijke maatschappelijke functie. Ook de betaling moet dan door deze koepelorganisaties worden verricht (het intermediair model).

Deze controles zouden zich ook moeten laten kenmerken door minder tijdsdruk, minder budgetdruk en minder commerciële druk. Het laatste wordt aanzienlijk gemitigeerd door verder wettelijk vast te leggen dat deze accountantsorganisaties geen adviesdiensten mogen verlenen aan deze organisaties.

2.5 Communicatie door accountants over de controle van jaarrekeningen richting het maatschappelijk verkeer

Sinds 2014 wordt door accountants in Nederland een uitgebreide controleverklaring afgegeven bij OOB’s (zie Brouwer et al. 2016; Eimers et al. 2019) voor empirisch onderzoek met betrekking tot de inhoud van deze verklaringen). Deze uitgebreide controleverklaringen zijn een vooruitgang omdat zij veel beter dan de standaardcontroleverklaring aangeven wat de accountant zoal aan werkzaamheden heeft verricht en met welke (deel)resultaten. Op deze wijze wordt door de accountant op een goede wijze verantwoording afgelegd over haar poortwachtersfunctie en wordt adequaat rekenschap afgelegd richting maatschappelijke verkeer. Het ware aan te bevelen om deze uitgebreide controleverklaring ook in te voeren bij middelgrote en grote rechtspersonen, non-profit organisaties en overheidsorganisaties. Op deze wijze wordt alsdan ook in deze marktsegmenten door de accountant verantwoording afgelegd over haar poortwachtersfunctie. Ook zouden de samenstellingsverklaringen van accountants nog informatiever kunnen worden gemaakt, door meer in te gaan op de concrete werkzaamheden van de accountant en de resultaten daarvan.

Maar alleen meer communiceren via de uitgebreide controleverklaring als oplossing voor de boekhoudschandalen (en daaraan gekoppeld het functioneren van accountants), zoals gesuggereerd door Suijs (2019) is niet voldoende. Met meer transparantie wordt het basisprobleem: de boekhoudschandalen, niet opgelost, maar wel rekenschap afgelegd door accountants wat hun controle (samenstellen) betreft.

3. Conclusie

Het getrouwe beeld van de jaarrekening is van groot belang uit hoofde van de rekenschapsfunctie van het bestuur met betrekking tot haar beheersdaden en vanuit de behoeften van gebruikers van jaarrekeningen.

Boekhoudschandalen maken dat het getrouwe beeld van de jaarrekening (vaak in meer dan in mindere mate) niet aanwezig is hetgeen grote maatschappelijke gevolgen heeft voor veel stakeholders. Van accountants wordt verwacht dat zij via controle zekerheid toevoegen aan jaarrekeningen. Deze zekerheid moet omhoog gezien de maatschappelijke commotie over het functioneren van accountants. In dit essay heb ik enkele suggesties gedaan om de maatschappelijke positie van de accountant te wijzigen teneinde het aantal boekhoudschandalen te verminderen zoals het intermediair model bij het benoemen en betalen van accountants en het standaard toevoegen van een forensisch accountant aan controleteams.

Prof. dr. H.P.A.J. Langendijk is emeritus hoogleraar Externe verslaggeving Nyenrode Business Universiteit en de Universiteit van Amsterdam. Tevens werkzaam als consultant op het gebied van externe verslaggeving. Dit artikel is gebaseerd op mijn emeritaatsrede op Nyenrode Business Universiteit van 29 maart 2019 (Langendijk 2019).

Noten

1

Overigens moet gemeld worden dat de meettechniek van Burgstahler and Dichev (1997) bekritiseerd is door Durtschi and Easton (2009) en dat Gilliam et al. (2015) tot de conclusie is gekomen dat de zero-earnings discontinuity is verdwenen.

2

De zaak wordt meer bijzonder omdat in 2009 bij KoopsFurness een stelselwijziging werd doorgevoerd van deze immateriële vaste activa van historische kosten naar actuele waarde en het Baw artikel 6 toen ook al van kracht was. Deze stelselwijziging werd in de jaarrekening 2009 gemotiveerd als zijnde bevorderend voor het inzicht. Er was sprake in de jaren 2009 t/m 2012 van hetzelfde accountantskantoor met in 2012 een wissel van individuele accountant. Toch blijkbaar een frisse blik op de materie.

3

RJ 2014/930.35 Stramien (verslaggeving van zaken naar hun wezen en economische realiteit).

4

Grant Thornton heeft in 2018 zijn OOB vergunning ingeleverd en AcconAVM per 30 juni 2019 en Baker Tilly Berk per 1 januari 2020.

5

Ook in de markt voor grote rechtspersonen is de dominantie van de Big 4-accountantskantoren in sterke mate aanwezig (70% marktaandeel) (zie Vergoossen and Meershoek 2018).

6

Volgens artikel 2:393 lid 2 BW is in eerste aanleg de AvA bevoegd tot het verlenen van de opdracht van de controle van de jaarrekening. Gaat deze daartoe niet over, of ontbreekt deze, dan is de RvC bevoegd. Ontbreekt een RvC, dan is de RvB bevoegd.

Literatuur

  • AFM (Autoriteit Financiële Markten) (2017) Kwaliteit OOB-accountantsorganisaties onderzocht: uitkomsten van onderzoeken naar de implementatie en borging van verandertrajecten bij de OOB-accountantsorganisaties en de kwaliteit van wettelijke controles bij de Big 4-accountantsorganisaties. AFM: Amsterdam. https://www.afm.nl/nl-nl/nieuws/2017/juni/kwaliteitslag-oob
  • Ball R, Brown Ph (1968) An empirical evaluation of accounting income numbers. Journal of Accounting Research 6(2): 159–178. https://doi.org/10.2307/2490232
  • Beckman H (2007) Jaarrekening en verantwoording. Verleden en heden. Oratie Rijksuniversiteit Groningen. Kluwer (Deventer).
  • Brouwer AJ, Eimers PWA, Langendijk HPAJ (2016) De kernpunten uit de uitgebreide controleverklaring in relatie tot de risico’s in het bestuursverslag en de schattingen en oordelen in de toelichting, Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 90(12): 594–608. https://doi.org/10.5117/mab.90.31207
  • Burgert R, Timmermans CWA, Joosten HFJ (1990) De jaarrekening nieuwe stijl, deel 2, zesde gewijzigde druk. Samson (Alphen aan den Rijn).
  • Cbb (College van Beroep voor het bedrijfsleven) 16/625-627 (2017) ECLI:NL:CBb: 2017:347.
  • De Vries J (1985) Geschiedenis der accountancy in Nederland. Aanvang en ontplooiing, 1895–1935. Van Gorcum (Assen/Maastricht}.
  • Degeorge F, Patel J, Zeckhauser R (1998) Earnings management to exceed thresholds. Journal of Business 71(1): 1–33. https://doi.org/10.1086/209601
  • Eimers PWA, Brouwer AJ, Langendijk HPAJ (2019) Ontwikkelingen in de kernpunten van de uitgebreide controleverklaring. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 93(1/2): 15–25. https://doi.org/10.5117/mab.93.31468
  • Hurks PFM, Nandram KN, Langendijk HPAJ (2015) How do current public Integrated Reports align with the <IR> Framework?, Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 89(12): 518–532. https://doi.org/10.5117/mab.89.31220
  • IASB (International Accounting Standards Board) (2018) IFRS Standards Issued at 1 January 2018 Part A Issued Standards and the Conceptual Framework for Financial Reporting, Part B Accompanying Guidance and IFRS Practice Statements, Part C Bases for Conclusions. IASB (Londen).
  • Koninklijk NIVRA (2007) Visie op externe verslaggeving. Koninklijk NIVRA (Amsterdam).
  • Koops Furness Jaarrekeningen 2009, 2010, 2011 en 2012.
  • Kruit R, Van Limpt T, Pronk M, Visser S (2018) EY Handboek jaarrekening 2018. Toepassing van de Nederlandse wet- en regelgeving en IFRS. Wolters Kluwer (Deventer).
  • Langendijk HPAJ (2011) Financial accounting scandals in the Netherlands. In Jones M (editor) Creative accounting, fraud and international accounting scandals, chapter 15. John Wiley (Chichester), 305–323. https://doi.org/10.1002/9781119208907.ch15
  • Markus L (1904) Maandblad voor het Boekhouden. 1 augustus.
  • Mautz RK, Sharaf HA (1961) . The philosophy of auditing. American Accounting Association (Sarrasota).
  • Parker RH, Nobes CW (1994) An international view of true and fair accounting. Routledge (Londen).
  • Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) (2018) Richtlijnen voor de jaarverslaggeving voor middelgrote en grote rechtspersonen Jaareditie 2018 van toepassing op verslagjaren op of na 1 januari 2019, Wolters Kluwer (Deventer).
  • Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) (2018) Richtlijnen voor de jaarverslaggeving voor micro- en kleine rechtspersonen. Jaareditie 2018 van toepassing op verslagjaren op of na 1 januari 2019, Wolters Kluwer (Deventer).
  • Scott W (2012) Financial accounting theory, Sixt edition. Pearson (Toronto).
  • Van Hoepen MA (2011) Veertig jaar rechtspraak inzake de jaarrekening. Afscheidsrede Erasmus School of Economics, Erasmus Universiteit Rotterdam.
  • Vergoossen RGA, Meershoek AWJ (2018) De gedeponeerde jaarstukken van controleplichtige rechtspersonen Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 92(3/4): 97–109. https://doi.org/10.5117/mab.92.24968
login to comment