Corresponding author: Tjerk Budding ( g.budding@vu.nl ) Academic editor: Chris D. Knoops
© 2019 Tjerk Budding, Erwin Ormel, Martijn Schoute.
This is an open access article distributed under the terms of the Creative Commons Attribution License (CC BY-NC-ND 4.0), which permits to copy and distribute the article for non-commercial purposes, provided that the article is not altered or modified and the original author and source are credited.
Citation:
Budding T, Ormel E, Schoute M (2019) Grote variatie in gebruik van prestatie-indicatoren bij gemeenten. Maandblad Voor Accountancy en Bedrijfseconomie 93(11/12): 423-432. https://doi.org/10.5117/mab.93.47116
|
Nederlandse gemeenten zijn al geruime tijd bezig met de ontwikkeling en het gebruik van prestatie-indicatoren. Met ingang van de begroting 2017 zijn gemeenten verplicht om een lijst uniforme indicatoren in hun begroting en jaarrekening op te nemen. Dit artikel laat aan de hand van onderzoek op basis van meer dan 100 verantwoordingsstukken zien dat 40,2% van de gemeenten momenteel volstaat met het alleen presenteren van de verplicht voorgeschreven indicatoren. Tevens vinden we dat het gebruik van outcome-indicatoren beperkt is. Ten slotte treffen we een zekere mismatch aan tussen de financiële omvang van de taakgebieden van gemeenten en het aantal indicatoren dat per taakgebied wordt gepresenteerd.
prestatie-indicatoren, verslaggeving gemeenten
Gemeenten zijn al geruime tijd bezig met het identificeren van prestatie-indicatoren die aansluiten bij de gebruikersbehoeften. Onze waarneming dat momenteel een aanzienlijk deel van de gemeenten volstaat met het alleen presenteren van verplichte indicatoren doet het vermoeden rijzen dat deze gemeenten zich de moeite willen besparen om daar zelf nog in te investeren. Dit roept de vraag op hoe nuttig het gebruik van indicatoren dan daadwerkelijk wordt ervaren. Verder ambieert dit artikel een spiegel voor te houden over de mate waarin indicatoren aansluiten bij het belang van de verschillende taken van gemeenten, alsmede of er genoeg in termen van maatschappelijke toegevoegde waarde wordt gerapporteerd.
Nederlandse gemeenten zijn al geruime tijd bezig met het definiëren, meten en rapporteren van prestatie-indicatoren in hun verantwoordingsdocumenten. In de loop der jaren zijn er diverse initiatieven ontplooid om gemeenten ertoe te bewegen om hier een goede invulling aan te geven. Terwijl het gemeenten tot voor kort vrij stond om volledig naar eigen inzicht en behoefte prestatie-indicatoren op te nemen in de begroting en jaarrekening, is het sinds het begrotingsjaar 2017 verplicht om een set uniforme financiële en beleidsindicatoren te publiceren. In dit artikel gaan wij na wat dit in de praktijk betekent. Wellicht kiezen gemeenten er nu voor om te volstaan met het alleen gebruiken van de voorgeschreven indicatoren. Verder gaan we na welke soorten indicatoren worden gebruikt. In de literatuur wordt wel gesteld dat er in het huidige publieke management meer aandacht zou moeten zijn voor de maatschappelijke effecten (de outcomes) van het beleid. Wij gaan na welke mix aan indicatoren er daadwerkelijk wordt gebruikt. Ten slotte analyseren wij in hoeverre er sprake is van een match tussen het financiële belang van de verschillende taakgebieden van gemeenten en de aandacht die daar in de vorm van indicatoren aan wordt besteed. Hierbij trekken we een parallel met het informativeness principle dat veelal wordt gebruikt voor onderzoek naar prestatie-indicatoren in het bedrijfsleven. Dit beginsel stelt dat het van belang is om aandacht te geven aan aspecten die werkelijk zicht geven op de handelingen die actoren verrichten om de doelen van de organisatie te bereiken.
In dit artikel gaan we eerst in op relevante inzichten die uit de theorie over het werken met prestatie-indicatoren naar voren komen (paragraaf 2). Daarna zullen wij in paragraaf 3 een korte uiteenzetting geven van de institutionele achtergrond van het werken met prestatie-indicatoren bij gemeenten. Vervolgens geven wij in paragraaf 4 aan hoe wij ons onderzoek hebben uitgevoerd, gevolgd door een presentatie van de resultaten in paragraaf 5. Daarna komen we in paragraaf 6 tot onze conclusies en bespreken we de uitkomsten kort in het licht van relevante literatuur.
In de accountingliteratuur is er in de afgelopen decennia aanzienlijke aandacht besteed aan de ontwikkeling en het gebruik van prestatiemaatstaven. Terwijl deze tot aan de jaren zestig vooral betrekking hadden op financiële aspecten, kwam er vanaf die tijd meer aandacht voor niet-financiële elementen (
Veel publicaties over prestatie-indicatoren hanteren als theoretische basis de agency theory. Deze theorie gaat er vanuit dat er relaties kunnen worden onderscheiden tussen een principaal die als opdrachtgever optreedt, en een agent die de opdrachtnemer is. Tussen beide actoren bestaat informatie-asymmetrie, dat wil zeggen dat beide partijen niet over dezelfde (hoeveelheid) informatie beschikken. Vanwege mogelijk opportunistisch gedrag van de agent, wil de principaal zich ervan vergewissen dat de agent taken op een adequate manier uitvoert, en om de kans daarop te vergroten wordt het van belang geacht om goede afspraken te maken over de taakuitvoering en om te monitoren wat de agent doet. De kosten die hiermee gemoeid gaan worden respectievelijk bonding en monitoring costs genoemd (
In de literatuur die gebruik maakt van de agency theory speelt nog een ander principe een belangrijke rol: het informativeness principle. Dit principe stelt dat prestatiemaatstaven niet zozeer de aandeelhouderswaarde (uitgedrukt in zaken als winst, dividend en ontwikkeling van de aandelenkoers) zouden moeten uitdrukken, maar betrekking moeten hebben op maatstaven die adequaat de bijdrage van medewerkers aan de waardecreatie reflecteren (
Terwijl de literatuur rond het gebruik van prestatiemaatstaven in het bedrijfsleven zich derhalve met name richt op het meten van en sturen op die aspecten die van belang zijn voor de waardecreatie, heeft de theorie die zich richt op de publieke sector met name betrekking op de condities waaronder er kan worden gewerkt met prestatiemaatstaven. Onder invloed van het zogeheten New Public Management gingen overheden in vele landen ertoe over om meer te gaan werken met prestatiemanagement. Vanuit de wetenschap klonken hierover de nodige waarschuwingen dat lang niet alle situaties daar geschikt voor waren. Zo is de politieke omgeving, met zijn wisselende politieke preferenties, mogelijk een belemmering om te sturen op indicatoren, omdat degenen die beoordeeld worden te maken hebben met wisselende doelstellingen waar zij zich op moeten richten (
Belemmeringen invoering prestatiemanagement.
Belemmering | Door respondenten als grootste of als één na grootste belemmering genoemd |
Definitieproblemen | 55,7% |
Meetproblemen | 29,6% |
Onvoldoende medewerking middenmanagement | 29,4% |
Beperkingen informatiesysteem | 19,8% |
Te tijdrovend | 19,8% |
Te lage prioriteit ambtelijke top | 19,7% |
Te lage prioriteit politiek | 16,4% |
Onvoldoende training medewerkers | 5,5% |
Onvoldoende middelen vernieuwing | 3,2% |
Een andere ontwikkeling die de nodige gevolgen heeft gehad voor het denken over prestatie-indicatoren binnen de publieke sector is de verschuiving van de zogeheten managementparadigma’s. Vanaf het eind van de negentiende eeuw tot het einde van de jaren zeventig van de twintigste eeuw prevaleerde de zogeheten Traditional Public Administration (TPA). Ten opzichte van de periode daarvoor betekende TPA een sterke professionalisering van het openbaar bestuur en werden de rollen van de politiek en het ambtelijk apparaat meer gescheiden en geëxpliciteerd. De aansturing was vooral gericht op het borgen van regels en processen, waaronder het zich houden aan relevante wet- en regelgeving en het binnen de budgetten blijven (
Definitie soorten prestatie-indicatoren.
In dit artikel gaan we uit van de indeling en beschrijving van soorten prestatie-indicatoren zoals geformuleerd door |
Input-indicatoren: |
– Bij input-indicatoren gaat het om de meting (in hoeveelheid geld of fysieke inputs) van duurzame en niet-duurzame productiemiddelen die in het productieproces worden gebruikt. |
Proces (throughput)-indicatoren: |
– Procesindicatoren meten de activiteiten en/of de kenmerken daarvan (bijv. ziekteverzuim), die door de betrokken organisatie worden uitgevoerd gedurende het productieproces. |
Output-indicatoren: |
– Output-indicatoren geven de uitkomsten van het productieproces weer in het aantal te behalen of gerealiseerde producten of diensten. De outputs onderscheiden zich van de throughputs door de directe consumptie door burgers. Een kenmerk van deze indicatoren ten opzichte van de outcome-indicatoren is dat de gemeente hier direct invloed op heeft, zoals het aantal paspoorten. |
Outcome-indicatoren: |
– Outcome-indicatoren geven het maatschappelijk effect weer van de geleverde output. Dit effect is het eindresultaat van het productieproces. Het gaat bij deze indicatoren om de uiteindelijke resultaten (en de kwaliteit) van de outputs. De invloed van de gemeente op de maatschappelijke effecten is indirect, namelijk via outputs. |
Kengetallen: |
– Niet door de gemeente beïnvloedbare gegevens. |
Zoals zal blijken uit de volgende paragraaf, zijn er de nodige initiatieven ontplooid om gemeenten ertoe aan te zetten om te gaan werken met prestatie-indicatoren. In de praktijk bleek nogal eens dat de uitwerking van managementvernieuwingen achterbleef bij de verwachtingen die daarvan waren.
Eén van de benaderingen die wel wordt gehanteerd voor het verklaren van het uitblijven van resultaten van vernieuwingen is die van
Gedwongen (coercive) isomorphisme, die een gevolg is van zowel formele als informele druk vanuit andere organisaties waarvan men afhankelijk is, zoals van de Rijksoverheid.
Mimetisch (mimetic) isomorphisme, die veelal het gevolg is van onzekerheid, waardoor organisaties elkaar gaan imiteren. Het idee is dat organisaties in onzekere omstandigheden er vaak naar neigen zich te spiegelen aan vergelijkbare organisaties die als succesvol worden ervaren.
Normatief (normative) isomorphisme, die voornamelijk voortkomt uit professionalisering. Professionals hebben vaak een gerichte opleiding gevolgd, een eigen kennisbasis en eigen professionele netwerken, die van invloed zijn op de vorming van hun normen.
Vanuit de ambitie meer een koppeling te leggen tussen financiële middelen en maatschappelijke resultaten, begonnen gemeenten begin jaren zeventig van de vorige eeuw met een project onder de titel “Beleidsanalyse Gemeenten” dat hierop was gericht. Dit project was echter geen lang leven beschoren. In de tweede helft van de jaren tachtig startte het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een nieuw initiatief, het Beleids en Beheers Instrumentarium (BBI)-project. Het project was erop gericht om planning en control-beslissingen in gemeenten te faciliteren door het verbeteren van de informatievoorziening, waaronder het gebruik van prestatie-indicatoren (
De eerste vraag zou daarbij beantwoord moeten worden door het definiëren van doelen en effecten. Als dat gebeurd is, kunnen programma’s en activiteiten worden gespecificeerd die deze doelen en effecten beogen te realiseren (vraag 2). Ten slotte dienen de budgetten te worden bepaald die daar dan voor nodig zijn (vraag 3).
Uit een formele evaluatie door adviesbureau BMC in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (
Een volgende belangrijke wijziging vond plaats in 2015. Deze wijziging vond met name plaats omdat gemeenten problemen ervoeren als ze kosten en prestaties wilden vergelijken (zie
Om meer inzicht te krijgen in de vraag hoe gemeenten op dit moment omgaan met prestatie-indicatoren, hebben wij voor een selectie van 107 gemeenten dit gebruik in kaart gebracht (zie Tabel
Ons onderzoek richtte zich primair op de begroting 2019 van Nederlandse gemeenten. Artikel 4 van het BBV schrijft echter voor dat de begroting en het jaarverslag een identieke indeling dienen te hebben. Daarom veronderstellen wij dat het beeld dat naar voren komt bij de begroting ook representatief is voor de jaarverslagen. Vanwege het moment van het beschikbaar komen van de jaarrekeningen (veelal pas kort voor de zomervakantie) hebben wij ervoor gekozen om ons op de begrotingen in plaats van op de jaarrekeningen te richten. Onderstaande overzichten en analyses zijn dan ook daarop gebaseerd.
Zoals hiervoor aangegeven, zijn gemeenten sinds het begrotingsjaar 2017 verplicht om een set uniforme financiële en beleidsindicatoren op te nemen in hun begroting en jaarrekening. De door ons geanalyseerde begroting 2019 is daarmee de derde begroting waarvoor deze verplichting geldt. Wij zijn als eerste aspect in onze analyse nagegaan hoe gemeenten met deze verplichting omgaan. Houden ze zich wel aan de wet en nemen ze wel alle verplichte indicatoren op? En heeft de eis van de verplichte indicatoren er wellicht toe geleid dat gemeenten zijn gestopt met het zelf definiëren van indicatoren?
Terwijl er in de begroting 2017 nog 39 verplichte beleidsindicatoren opgenomen moesten worden, is dit aantal voor de begroting 2019 tot 37 gedaald. Uit onze analyses (zie Tabel
Aantal opgenomen verplichte indicatoren.
Aantal verplichte indicatoren | Aantal gemeenten (percentage) |
22 | 1 (0,9%) |
27 | 1 (0,9%) |
28 | 1 (0,9%) |
29 | 1 (0,9%) |
30 | 1 (0,9%) |
31 | 3 (2,8%) |
32 | 5 (4,7%) |
33 | 10 (9,3%) |
34 | 15 (14,0%) |
35 | 4 (3,7%) |
36 | 8 (7,5%) |
37 | 29 (27,1%) |
38 | 13 (12,1%) |
39 | 15 (14,0%) |
Totaal | 107 (100,0%) |
In het vervolg van dit artikel richten wij ons met name op de niet-verplichte indicatoren. Als eerste stap in de analyse van het gebruik daarvan zijn wij nagegaan in hoeverre gemeenten naast de verplichte indicatoren ook niet-verplichte indicatoren gebruiken. Overigens rekenen wij vanwege de leesbaarheid onder de verplichte indicatoren ook die indicatoren die in een eerder stadium verplicht waren, en dat nu niet meer zijn. Uit Tabel
Good practice Indicatoren. Gemeente Eindhoven Begroting 2019, p. 53. https://eindhoven.begroting-2019.nl/
Good practice kleine gemeente met veel indicatoren. Gemeente Urk Programmabegroting 2019, p. 135. https://www.urk.nl/mgd/files/Programmabegroting%202019-2022.pdf
Kenmerken steekproef per groottegroep.
Panel A | Panel B | ||||||
Hele steekproef | Hele steekproef | Gemeenten in steekproef met niet-verplichte indicatoren | |||||
Aantal gemeenten in steekproef | Aantal gemeenten in Nederland | Percentage gemeenten in steekproef | Percentage gemeenten met niet-verplichte indicatoren (aantal gemeenten) | Gemiddeld aantal niet-verplichte indicatoren | Min. | Max. | |
< 20.000 inwoners | 29 | 81 | 35,8% | 51,7% (15) | 26,6 | 1 | 142 |
20–50.000 inwoners | 51 | 189 | 27,0% | 56,9% (29) | 28,2 | 1 | 133 |
50–100.000 inwoners | 18 | 54 | 33,3% | 72,2% (13) | 53,9 | 14 | 138 |
100.000+ inwoners | 9 | 31 | 29,0% | 77,8% (7) | 112,4 | 71 | 186 |
Totaal | 107 | 355 | 30,1% | 59,8% (64) | 42,3 | 1 | 186 |
Een good practice van een grote gemeente treffen we aan in de Begroting 2019 van de gemeente Eindhoven. De gemeente Eindhoven hanteert naast de verplichte indicatoren ook 120 niet-verplichte indicatoren. De gemeente Eindhoven hanteert de taakveldindeling voor de onderverdeling in programma’s. Per taakveld worden hierin de doelen en de prestaties beschreven. Zowel de doelstellingen als de prestaties zijn vervolgens weer kwantitatief vertaald in indicatoren, zoals Figuur
Een good practice van een kleinere gemeente die indicatoren in de gemeentebegroting hanteert, is de gemeente Urk. Urk neemt de indicatoren programmagewijs op als een soort van bijlage achterin de begroting. Urk hanteert 133 niet-verplichte indicatoren.
Zoals behandeld in paragraaf 1 van dit artikel, wordt er in de literatuur wel gesteld dat we nu in een periode zitten waarin er binnen het publieke management meer aandacht is voor de maatschappelijke waarde, oftewel de outcomes. We zouden dan ook verwachten dat gemeenten een aanzienlijk deel van de indicatoren daarop richten (zie Tabel
Als we vervolgens kijken naar de aard van de niet-verplichte indicatoren (zie Tabel
Aard van de indicatoren.*
Steekproef | Groep | Input | Proces | Output | Outcome | Kengetal | |
Panel A: Verplichte indicatoren | Alle gemeenten** | Alle gemeenten | 5,0 (13,5%) | 0,0 (0,0%) | 30,0 (81,1%) | 0,0 (0,0%) | 2,0 (5,4%) |
Panel B: Niet-verplichte indicatoren | Gemeenten in steekproef met niet-verplichte indicatoren | < 20.000 inw. | 0,1 (0,4%) | 0,2 (0,9%) | 17,4 (62,7%) | 6,9 (26,6%) | 2,1 (9,5%) |
20–50.000 inw. | 0,1 (0,3%) | 1,4 (6,4%) | 16,6 (45,7%) | 8,0 (35,3%) | 2,1 (12,4%) | ||
50–100.000 inw. | 0,1 (0,1%) | 1,3 (1,4%) | 31,9 (57,3%) | 18,4 (37,9%) | 2,2 (3,4%) | ||
100.000+ inw. | 0,6 (0,5%) | 5,1 (4,5%) | 71,6 (62,5%) | 34,1 (31,7%) | 1,0 (0,7%) | ||
Totaal | 0,1 (0,3%) | 1,5 (3,9%) | 25,9 (53,9%) | 12,7 (33,4%) | 2,0 (8,6%) | ||
Panel C: Zowel verplichte als niet-verplichte indicatoren | Gemeenten in steekproef met niet-verplichte indicatoren | < 20.000 inw. | 4,3 (8,8%) | 0,2 (0,3%) | 46,5 (75,8%) | 6,9 (9,1%) | 4,0 (5,9%) |
20–50.000 inw. | 4,9 (8,7%) | 1,4 (2,2%) | 45,9 (71,9%) | 8,0 (10,7%) | 4,1 (6,6%) | ||
50–100.000 inw. | 4,3 (5,2%) | 1,3 (1,0%) | 61,2 (69,1%) | 18,4 (20,1%) | 4,2 (4,6%) | ||
100.000+ inw. | 5,1 (3,6%) | 5,1 (3,4%) | 99,0 (67,6%) | 34,1 (23,8%) | 2,3 (1,5%) | ||
Totaal | 4,7 (7,5%) | 1,5 (1,6%) | 54,9 (71,8%) | 12,7 (13,7%) | 3,9 (5,5%) |
In panel C van Tabel
Als volgende stap in onze analyse zijn we nagegaan in hoeverre het financiële belang van de verschillende taakvelden waarop gemeenten actief zijn zich uit in aandacht daarvoor in de vorm van indicatoren. We zouden op grond van het informativeness principle, alsmede op grond van het feit dat gemeenten inkomensbestedende huishoudingen zijn, verwachten dat er sprake is van een zekere samenhang hierin, alhoewel hierbij ook moet worden aangetekend dat er ook andere argumenten een rol kunnen spelen bij de keuze van het aantal indicatoren per taakveld. Zo kan het per taakveld verschillen hoe omvattend (comprehensive) indicatoren zijn, met andere woorden wellicht zijn er voor sommige taakvelden meer indicatoren nodig om een goed zicht te krijgen op de prestaties dan voor andere.
De door ons aangehouden indeling is gebaseerd op de wettelijke voorschriften die gelden voor het zogeheten taakveldoverzicht (zie het BBV en
Financieel belang en aantal indicatoren per taakveld.
Hele steekproef | Alle gemeenten in Nederland | Hele steekproef | Gemeenten in steekproef met ook niet-verplichte indicatoren | |
Taakveld | Gemiddeld financieel belang | Aantal verplichte indicatoren | Gemiddeld totaal aantal indicatoren | Gemiddeld totaal aantal indicatoren |
Bestuur en ondersteuning | 21,5% | 4 (10,8%) | 7,9 (13,0%) | 10,4 (13,4%) |
Veiligheid | 3,2% | 6 (16,2%) | 7,9 (13,0%) | 9,4 (12,1%) |
Verkeer, vervoer en waterstaat | 5,6% | 2 (5,4%) | 3,3 (5,4%) | 4,4 (5,6%) |
Economie | 2,2% | 4 (10,8%) | 5,3 (8,7%) | 6,7 (8,6%) |
Onderwijs | 4,1% | 3 (8,1%) | 4,6 (7,6%) | 5,7 (7,4%) |
Sport, cultuur en recreatie | 7,8% | 1 (2,7%) | 4,8 (7,9%) | 7,3 (9,5%) |
Sociaal domein | 38,3% | 10 (27,1%) | 16,3 (26,7%) | 20,5 (26,4%) |
Volksgezondheid en milieu | 9,2% | 2 (5,4%) | 4,2 (6,9%) | 5,7 (7,4%) |
Volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en stedelijke vernieuwing | 8,2% | 5 (13,5%) | 6,5 (10,6%) | 7,5 (9,7%) |
Totaal | 100,0% | 37 (100,0%) | 60,8 (100,0%) | 77,7 (100,0%) |
Nederlandse gemeenten zijn al geruime tijd bezig met de ontwikkeling en het gebruik van prestatie-indicatoren. In de loop der jaren zijn er diverse initiatieven geweest, veelal van de kant van de Rijksoverheid, om gemeenten ertoe te bewegen om indicatoren in hun verantwoordingsdocumenten op te nemen. Terwijl het hanteren van indicatoren in eerste instantie vrijwillig was, is het recent (met ingang van de begroting 2017) verplicht geworden om een lijst uniforme indicatoren in de begroting en jaarrekening op te nemen. Eén van de vragen die wij in dit artikel hebben willen beantwoorden, is welke gevolgen deze wettelijke voorschriften in de praktijk hebben. Onze resultaten laten op basis van een analyse van 107 verantwoordingsstukken zien dat 40,2% van de gemeenten momenteel volstaat met het alleen presenteren van de verplicht voorgeschreven indicatoren. Met name de kleine gemeenten beperken zich hiertoe. Dit roept de vraag op hoe nuttig het gebruik van indicatoren daadwerkelijk wordt ervaren, als het invoeren van een wettelijk voorschrift ertoe leidt dat er door een groot aantal gemeenten geen eigen pogingen meer worden gedaan om zelf indicatoren te selecteren. In termen van
Een ander aspect waar onze analyse zich op richtte, was de aard van de indicatoren die worden gebruikt. Zowel vanuit de praktijk als de theorie klonk de afgelopen jaren de roep om het meer hanteren van indicatoren die iets zeggen over de maatschappelijke toegevoegde waarde (outcome) van het gemeentelijk beleid (zie
Op grond van het informativeness principle (Indjejikian 1999), alsmede het feit dat gemeenten inkomensbestedende huishoudingen zijn (zie o.a.
In dit artikel hebben wij gekeken naar de praktijk van het gebruik van zowel verplichte als niet-verplichte indicatoren door gemeenten. Hierbij hebben wij vooralsnog niet geanalyseerd welke factoren verschillen tussen gemeenten verklaren. Een uitzondering hierop vormt de omvang van de gemeente. In navolging van
Vervolgonderzoek kan zich richten op het verder in beeld brengen van factoren die verschillen tussen gemeenten verklaren, waarbij zowel de rol van de ambtelijke organisatie als de politieke gezagsdragers aandacht zouden moeten krijgen. Eerder onderzoek (
Dr. G.T. (Tjerk) Budding is opleidingsdirecteur van de Public Controllersopleidingen van het Zijlstra Center for Public Control, Governance and Leadership, onderdeel van de Vrije Universiteit Amsterdam.
Drs. G.W. (Erwin) Ormel is adviseur bij BMC-Implementatie.
Dr. M. (Martijn) Schoute is universitair docent bij de afdeling Accounting van de School of Business and Economics, Vrije Universiteit Amsterdam.
De auteurs danken Niels van Beurden, Bjorn Coenen, Rani Kharagjitsing, Jos Rademakers en Britt Slotboom (allen werkzaam bij BMC) voor hun ondersteuning inzake de verzameling van de data voor dit onderzoek en de inspirerende discussies rond dit thema.