Print
Ongerealiseerde resultaten op transacties met deelnemingen: niet elimineren maar verwerken als minderheidsbelang
expand article infoGert-Peter den Hollander
‡ Everest Advies, Bilthoven, Netherlands
Open Access

Samenvatting

Verslaggevingsstelsels schrijven voor dat ongerealiseerde resultaten op transacties met deelnemingen moeten worden geëlimineerd. Dit artikel bespreekt de methodes in drie verslaggevingsstelsels (Titel 9, IFRS en US GAAP) voor de eliminatie van ongerealiseerde resultaten, en de bezwaren die daarbij kunnen worden onderkend. De thans voorgeschreven methodes geven de economische realiteit van dergelijke transacties slechts gefragmenteerd weer. Dit artikel stelt een alternatieve methode voor die tegemoetkomt aan de geïdentificeerde bezwaren, en de economische realiteit beter weergeeft, door ongerealiseerde resultaten niet te elimineren, maar te beschouwen als minderheidsbelang, en mutaties te verwerken via de bestemming van het resultaat.

Trefwoorden

Externe verslaggeving, intercompany-transacties, RJ 260 en IAS 28, minderheidsbelang

Relevantie voor de praktijk

Transacties met deelnemingen komen veel voor, en eliminatie van ongerealiseerde resultaten zal in veel jaarrekeningen een relevant onderwerp zijn. Verslaggevingsstelsels kennen verschillende methodes voor de eliminatie van dergelijke resultaten, die tot wezenlijk andere uitkomsten leiden. Ondernemingen moeten alert zijn op de methode die deelnemingen gebruiken om dergelijke transacties te verwerken.

1. Inleiding

Het elimineren van ongerealiseerde resultaten op transacties met deelnemingen vloeit voort uit het toepassen van de equity methode. De equity methode wordt gebruikt voor de waardering van deelnemingen, en komt er – kort gezegd – op neer dat het belang in een deelneming initieel wordt gewaardeerd op kostprijs, en vervolgens wordt aangepast voor het aandeel in vermogensmutaties van de deelneming, waarin begrepen het resultaat. Het elimineren van ongerealiseerde resultaten op transacties met deelnemingen beoogt te vroege verantwoording van winsten te voorkomen, maar vertroebelt het inzicht in de resultaten op dergelijke transacties. Dit artikel onderzoekt de bestaande eliminatievoorschriften in drie verschillende verslaggevingsstelsels, de interpretaties van die voorschriften in de literatuur, en toetst die voorschriften en interpretaties aan de algemene uitgangspunten voor financiële verslaggeving, zoals o.a. opgenomen in het Conceptual Framework 2018. In paragraaf 2 wordt ingegaan op de historie en achtergrond van de equity methode, het research project van de International Accounting Standards Board (IASB) en het Conceptual Framework 2018. Richtlijn 260 ‘De verwerking van resultaten op intercompany-transacties in de jaarrekening’ van de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) beschrijft een aantal methodes voor de eliminatie van ongerealiseerde resultaten op transacties met deelnemingen. Paragraaf 3 gaat in op de consequenties van deze methodes voor de verslaggeving in de praktijk en de tekortkomingen en bezwaren die daarbij kunnen worden onderkend. Dit artikel bespreekt in paragraaf 4 en 5 tevens de regelgeving onder IFRS en US GAAP (die minder gedetailleerd is dan RJ 260) en de nadelen die daaraan verbonden zijn. Paragraaf 6 doet een voorstel voor de verwerking van ongerealiseerde resultaten op transacties met geassocieerde en geconsolideerde deelnemingen als minderheidsbelang. Paragraaf 7 bespreekt de definitie van minderheidsbelangen in de drie verslaggevingsstelsels. Het stuk sluit af met een conclusie.

2. De equity methode

De systematiek en de geschiedenis van de equity methode zijn door Camfferman en Eeftink (2010) uitgebreid beschreven, zodat in paragraaf 2.1 en 2.2 wordt volstaan met een samenvatting van hun analyse. Deze paragraaf bespreekt de wijzigingen in IAS 28 ‘Investments in Associates and Joint Ventures’ sinds 2010 tot heden (par. 2.3) en conflicten met andere standaarden (par. 2.4). Het research project van de IASB naar de equity methode en enkele aspecten van het Conceptual Framework 2018 worden behandeld in par. 2.5 en 2.6. Deze paragraaf sluit af met de uitwerking van een transactie met een deelneming die als uitgangspunt is gehanteerd voor de analyses in dit artikel.

2.1. Systematiek

Bij toepassing van de equity methode is de initiële boekwaarde van een deelneming gelijk aan de kostprijs (inclusief direct toerekenbare kosten). Op acquisitiedatum wordt de reële waarde (‘fair value’) bepaald van geïdentificeerde activa en passiva van de deelneming (in overeenstemming met IFRS 3 ‘Business Combinations’). Indien het aandeel in de fair value hoger is dan de kostprijs, wordt het meerdere verantwoord als winst. De aldus bepaalde boekwaarde wordt vervolgens verhoogd of verlaagd op basis van het aandeel van de investeerder in de winst of het verlies van de deelneming (rekening houdend met afschrijving/amortisatie van geïdentificeerde fair value-aanpassingen op acquisitiedatum en eventuele eliminatie van resultaten uit hoofde van transacties met deelnemingen), de gedeclareerde dividenden en eventuele rechtstreekse mutaties in het eigen vermogen van de deelneming.

Rechtstreekse wijzigingen in het eigen vermogen (‘other comprehensive income’, of OCI) kunnen bijvoorbeeld voortkomen uit de herwaardering van materiële vaste activa, valuta-omrekeningsverschillen, herwaardering van verplichtingen inzake toegezegd-pensioenregelingen en cashflow hedge accounting. Het aandeel van de investeerder in deze wijzigingen wordt eveneens opgenomen in OCI binnen het vermogen van de investeerder.

2.2. Historie

De equity methode wordt vanaf het begin van de twintigste eeuw gebruikt in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten (Nobes 2002, p. 18) voor de verwerking van dochterondernemingen, als een voorloper van volledige consolidatie. Na het gebruikelijk worden van consolidatie van dochterondernemingen werd de equity methode in de Verenigde Staten ook toegepast voor de waardering van dochterondernemingen in de (enkelvoudige) jaarrekening van de moedermaatschappij. Dit is vergelijkbaar met de Nederlandse verwerking van dochterondernemingen, joint ventures en geassocieerde deelnemingen (‘associates’) in de enkelvoudige jaarrekening tegen nettovermogenswaarde.1

Het gebruik van de equity methode voor associates in de geconsolideerde jaarrekening lijkt internationaal pas in de zestiger jaren te zijn ontstaan. Minderheidsbelangen in ondernemingen, zonder beslissende zeggenschap, werden in veel landen tegen kostprijs opgenomen. Baten uit deze belangen werden verwerkt op basis van gedeclareerd dividend. In toenemende mate hadden dergelijke investeringen niet tot doel het genereren van beleggingsinkomsten (dividend), maar waren meer strategisch georiënteerd: bijvoorbeeld verbetering van de eigen marktpositie, groei of versterking van de positie binnen de bedrijfskolom. Doorgaans wordt actief invloed uitgeoefend op het beleid van de deelneming om voordelen te genereren die (mede) aan de investeerder toekomen.

Ondanks de brede toepassing is er weinig theoretische onderbouwing voor de equity methode. De literatuur uit de ontstaansperiode gaat vooral in op de voordelen ten opzichte van het kostprijs/dividendmodel. De basisgedachte lijkt te zijn: als het resultaat van een deelneming mede voortkomt uit de actieve bemoeienis van een investeerder, dan zorgt verantwoording van het aandeel in het resultaat van de deelneming naar analogie van de consolidatiemethode tot een betere weergave van de performance van de deelneming dan op basis van gedeclareerd dividend. Naarmate de invloed van de investeerder op het beleid van de deelneming groter is, winnen de argumenten vóór toepassing van de equity methode aan kracht. Deze interpretatie beschouwt de equity methode dus als een variant van consolidatie – maar dan gecomprimeerd in één regel in de financiële overzichten, vandaar de omschrijving ‘one-line consolidation’.

In de literatuur is de nodige kritiek geuit op de equity methode. Davis and Largay (1999) zien geen rechtvaardiging voor het gebruik van de equity methode, vanwege de beperkte informatie2 die wordt verstrekt over associates. Zij prefereren alternatieve verslaggevingsmethoden zoals proportionele consolidatie of de ‘expanded equity method’. Nobes (2002) is kritisch over de equity methode vanwege de magere theoretische onderbouwing, de operationeel moeilijk toe te passen omschrijving van ‘invloed van betekenis’ en het arbitraire karakter van het 20%-criterium voor het veronderstellen van ‘invloed van betekenis’. Daarnaast stelt hij dat dergelijke deelnemingen geen deel uitmaken van de groep, en er derhalve geen noodzaak is om resultaten te elimineren zoals bij consolidatie van dochterondernemingen. Nobes (2002) suggereert dat niet-geconsolideerde investeringen beter kunnen worden gewaardeerd tegen fair value, op basis van verwachte toekomstige kasstromen.

De kritiek start een andere discussie dan de traditionele vraag of de equity methode te prefereren is boven het kostprijs/dividendmodel. Men kan de equity methode niet alleen zien als een consolidatievariant, maar ook als een waarderingsmethode. Wellicht dat waardering tegen fair value de economische effecten van een investering beter weergeeft. Anderzijds is vanwege de strategische en langetermijnrelatie een mogelijke verkoop en informatie over fair value van minder belang. Niet duidelijk is in hoeverre gebruikers van financiële informatie geïnteresseerd zijn in de fair value van associates door het ontbreken van empirisch onderzoek. De IASB wil dit in 2020 onderdeel laten uitmaken van de evaluatie van IFRS 10 ‘Consolidated Financial Statements’, IFRS 11 ‘Joint Arrangements’ en IFRS 12 ‘Disclosure of Interests in Other Entities’ (zie par. 2.5).

2.3. Wijzigingen in IAS 28 na 2010

De wijzigingen in IAS 28 na 2010 kunnen als volgt worden samengevat:

  • in mei 2011 werd de naam van IAS 28 gewijzigd in ‘Investments in Associates and Joint Ventures’.
  • in december 2014 werd IAS 28 uitgebreid met de optie voor ‘non-investment entity investors’ om bij toepassing van de equity methode op associates/joint ventures (die als ‘investment entity’ kunnen worden beschouwd) onderliggende belangen in dochterondernemingen te kunnen verwerken op basis van ’fair value through profit or loss’.
  • in oktober 2017 is par. 14A3 toegevoegd aan IAS 28, om duidelijk te maken dat financiële instrumenten in associates/joint ventures die niet als equity instrumenten kwalificeren moeten worden verwerkt volgens IFRS 9 ‘Financial Instruments’, en niet volgens IAS 28.38.

Verder is in september 2014 een aanpassing goedgekeurd van (IFRS 10 en) IAS 28 ‘Sale or Contribution of Assets between an Investor and its Associate or Joint Venture’, inhoudende dat resultaten op transacties die betrekking hebben op de verkoop van een onderneming als gedefinieerd in IFRS 3 aan een associate of joint venture volledig moeten worden verantwoord (consistent met de wijze van verwerking volgens IFRS 10.25), en niet geheel of gedeeltelijk moeten worden geëlimineerd, omdat er sprake is van verlies van ‘control’. Drie leden van de IASB hebben een ‘Dissenting Opinion’ uitgesproken4.

De invoeringsdatum van deze aanpassing is in december 2015 oneindig uitgesteld, naar aanleiding van diverse vragen die aan het IFRS Interpretations Committee (IFRIC) waren gesteld. Na afronding van het research project inzake de equity methode zal worden besloten over eventuele herziening van IAS 285. De IASB vond het ongewenst om IAS 28 ten aanzien van hetzelfde onderwerp in korte tijd twee keer te wijzigen.

In de periode 2010–2019 zijn er door IFRIC twee Agenda Decisions uitgegeven inzake IAS 28:

  • IAS 28.5–9 (E1) – ‘Fund manager’s assessment of significant influence (Mar. 2017)’
  • IAS 28.30 (E6) – ‘Contributing property, plant and equipment to an associate (Jan. 2018)’

2.4. Inconsistenties tussen IAS 28 en andere standaarden

IAS 28 is een oude standaard (de eliminatieparagraaf is overgenomen uit SIC6 3 ‘Elimination of Unrealised Profits and Losses on Transactions with Associates’ uit 1997, die verplicht tot proportionele eliminatie7), en lijkt meer uit gaan van ‘risks and rewards’ dan ‘control’. In nieuwere standaarden (IFRS 10, maar ook IFRS 15 ‘Revenue from Contracts with Customers’) verschuift het accent naar ‘transfer of control’. Dat zorgt dus ook voor (meer) conflicten tussen IAS 28 en deze standaarden, zoals uiteengezet in paragraaf 2.3.

Ook in andere opzichten is de benadering van een investering in een associate/joint venture in IAS 28 niet altijd consistent met de uitgangspunten die in andere standaarden worden gehanteerd:

  • IAS 28.32 verplicht bij de acquisitie van een associate/joint venture om fair values toe te kennen aan geïdentificeerde activa en passiva (cf. de acquisitie van een business), en goodwill te bepalen. IFRS 9 stelt dat de acquisitie van een associate/joint venture moet worden beschouwd als de acquisitie van een financieel instrument, en niet als de acquisitie van een business8.
  • bij impairment van een associate/joint venture worden verliezen niet gealloceerd aan goodwill en onderliggende activa (zoals vereist door IAS 36.104), maar aan de investering als geheel (IAS 28.42). Het terugnemen van een impairmentverlies dat betrekking heeft op goodwill van een associate/joint venture is verplicht, terwijl IAS 36 dit verbiedt voor andere goodwill (IAS 36.124)9.

2.5. Het research project van de IASB inzake de equity methode

Door stafleden van de IASB is in de periode 2014–2016 met verschillende betrokkenen gesproken over de equity methode, in het kader van de bepaling van de scope van het research project.

De inventarisatie10 van de stafleden levert geen eenduidig beeld op:

  • opstellers (vertegenwoordigd in het Global Preparers Forum, GPF) hebben een voorkeur voor de equity methode.
  • regelgevers (vertegenwoordigd in het Accounting Standards Advisory Forum, ASAF) zijn tegen vereenvoudiging van de equity methode (o.a. het niet meer elimineren van ongerealiseerde resultaten en het niet meer bepalen van de fair value van activa en passiva bij acquisitie) en willen dat behoeften van gebruikers in kaart worden gebracht.
  • van de 119 reacties op de Agenda Consultation 2015 van de IASB waren er 63 die de equity methode belangrijk en urgent noemden. Kritiek was er op de wijzigingen van IAS 28, die de bruikbaarheid en de conceptuele basis van de equity methode niet hebben vergroot.
  • investors zijn in hun reacties op de Investor Survey (onderdeel van de Agenda Consultation 2015) niet uitgesproken tegen de equity methode.

Daarnaast wordt de toepassing van de equity methode als complex ervaren, ook omdat bepalingen op meerdere manieren kunnen worden geïnterpreteerd en niet consistent zijn met andere standaarden.

In mei 201611 is door de IASB het volgende besluit genomen over het research project:

  • de werkzaamheden aan het project worden uitgesteld totdat de Post Implementation Reviews (PIR) van IFRS 10–12 zijn uitgevoerd.
  • als onderdeel van deze PIRs worden de informatiebehoeften van investors in kaart gebracht met betrekking tot investeringen die volgens de equity methode worden verwerkt.
  • de scope van het research project wordt bepaald op basis van de uitkomsten van de PIRs.

Het research project zal naar verwachting niet eerder dan 2021 starten: de ‘Request for Information’ voor deze PIRs staat gepland voor het vierde kwartaal van 2020.12

2.6. Conceptual Framework 2018

In maart 2018 is door de IASB het Conceptual Framework for Financial Reporting 2018 (CF 2018, of CF) gepubliceerd. Daarin wordt o.a. het volgende gezegd:

  • voor een getrouwe weergave van relevante informatie moet er volgens het CF 2018 sprake zijn van drie kenmerken: alle noodzakelijke informatie wordt verstrekt (volledigheid), zonder vooringenomenheid (neutraliteit) en vrij van fouten (CF 2.13).
  • als de juridische vorm en de economische realiteit van een gebeurtenis niet hetzelfde zijn, leidt alleen het verstrekken van informatie over de juridische vorm van een gebeurtenis niet tot een getrouwe weergave van die gebeurtenis (CF 2.12).
  • bij overdracht van activa door een entiteit kan een entiteit nog blootgesteld zijn aan de positieve of negatieve economische voordelen die worden geproduceerd door de desbetreffende activa. Met andere woorden: er is wel sprake van overdracht van ‘control’, maar niet van (alle) ‘risks and rewards’. Waar moet in die situatie volgens het CF 2018 nu voorrang aan worden gegeven? De IASB erkent in het CF 2018 dat de uitkomsten van beide methodes tot verschillende uitkomsten kunnen leiden, maar stelt dat beide methodes valide zijn, en er wordt voor dergelijke transacties derhalve geen methode voorgeschreven (CF BC5.28).
  • het CF besteedt geen aandacht aan de equity methode. Dit is onderdeel van een afzonderlijk project (CF BC0.17).

Bij transacties met geassocieerde deelnemingen zijn een paar specifieke aspecten van belang:

  • volgens Nobes (2002) (zie par. 2.2) is het elimineren van resultaten op dergelijke transacties onjuist, omdat er geen sprake is van transacties binnen de groep.
  • volgens het GPF (zie par. 2.5) bestaat er geen noodzaak voor het elimineren van dergelijke resultaten, omdat er (veelal) sprake zal zijn van marktconforme prijzen.

In formele (juridische) zin is het standpunt van Nobes (2002) en het GPF correct omdat er sprake is van overdracht van ‘control’. Geen betekenis wordt toegekend aan de omstandigheid dat de transactie niet met een derde plaatsvindt, maar met een verbonden partij. De entiteit is door die verbondenheid blootgesteld aan (een deel) van de economische voordelen inzake het overgedragen actief, want dat is nog steeds opgenomen in de geconsolideerde balans: via volledige consolidatie of ‘one-line consolidation’. Het negeren van dat aspect zorgt er m.i. voor dat niet (volledig) wordt voldaan aan de eisen die het CF 2018 stelt aan een getrouwe weergave, zoals opgenomen in CF 2.12 en CF 2.13.

Het CF 2018 maakt geen deel uit van IFRS, en kan dus ook niet worden gebruikt om af te wijken van IFRS (CF SP1.2). De IASB houdt zich het recht voor om voor specifieke standaarden af te wijken van het CF 2018, als dat nodig is om de doelstelling van financiële verslaggeving te bereiken (CF SP1.3). Bestaande conflicten tussen IFRS en het CF 2018 leiden niet automatisch tot een wijziging van IFRS (CF SP1.4), en kunnen nog wel enige jaren blijven bestaan. Hoogendoorn (2019) merkt op dat het CF 2018 niet zal leiden tot een eenduidige invulling van IFRS, omdat de concepten te algemeen zijn en nadere invulling in concrete gevallen noodzakelijk is.

2.7. Casus

In dit artikel is de volgende (gestyleerde) transactie tussen onderneming A en 40%-deelneming B als uitgangspunt gehanteerd voor de analyse van de verschillende verslaggevingsstelsels (in par. 3 tot en met 5) en de voorgestelde alternatieve methode (in par. 6).

Onderneming A produceert een activum voor 40%-deelneming B. In januari van jaar 1 start A met de productie, het activum wordt afgerond in december van jaar 1 en overgedragen aan B. De bestede kosten bedragen 100, en de overeengekomen opbrengst is 130. In de winst-en-verliesrekening van A over jaar 1 is een omzet van 130 opgenomen, en bestede kosten van 100. B neemt de materiële vaste activa voor 130 in haar balans ultimo jaar 1 op en schrijft af met ingang van 1 januari van jaar 2 over de levensduur van 10 jaar. Vanuit het perspectief van A is ultimo jaar 1 van de winst van 30 een bedrag van 12 nog niet gerealiseerd, zijnde 40% (het belang van A in B) van 30.

3. Richtlijnen voor de jaarverslaggeving

Volgens de bijlage bij RJ 260 zijn er drie manieren om de ongerealiseerde winst van 12 in de jaarrekening van jaar 1 van A te verwerken (exclusief het effect van belastingen):

  1. i. Omzet 12
    1. @ Deelneming 12
  2. ii. Omzet 12
    1. @ Overlopende passiva 12
  3. iii. Resultaat deelneming 12
    1. @ Deelneming 12

Met ingang van jaar 2 wordt jaarlijks 1.2 (10% van 12) van de ongerealiseerde winst alsnog in de winst-en-verliesrekening verantwoord, als omzet of als resultaat deelneming.

Indien het saldo van de boekwaarde van de deelneming en de eliminatie van de ongerealiseerde winst negatief is, dan wordt het saldo gepresenteerd als overlopende passiva.

Een aantal kanttekeningen bij de alternatieven van RJ 260:

  • Vanuit het perspectief van A is het vreemd om 12 op de omzet te corrigeren, immers A heeft in jaar 1 een prestatie van 130 geleverd, en niet van 118. Dat geldt ook voor het beeld in jaar 2: A levert geen prestaties, maar laat toch een omzet van 1.2 zien.
  • Het is evenmin logisch om het bedrag van 12 te corrigeren op de boekwaarde van de deelneming omdat de boekwaarde van de deelneming niet geflatteerd is door niet-marktconforme transacties met aandeelhouders (aannemende dat de prijs van 130 marktconform is).
  • De post overlopende passiva voldoet niet aan de definitie van vreemd vermogen zoals opgenomen in RJ 940: “een bestaande verplichting van de rechtspersoon die voorkomt uit gebeurtenissen in het verleden, waarvan de afwikkeling naar verwachting resulteert in een uitstroom uit de rechtspersoon van middelen die economische voordelen in zich bergen”. Omdat er geen sprake is van een niet vervulde prestatie door A (het activum is geleverd aan B), kan de post overlopende passiva niet worden beschouwd als een verplichting (‘contract liability’) van A.
  • Het verantwoorden van een verlies uit deelnemingen van 12 suggereert dat het aandeel in het resultaat van de deelneming geflatteerd is voor een bedrag van 12, terwijl daar in jaar 1 in het geheel geen sprake van is. In jaar 2 kan hooguit beargumenteerd worden dat het bedrag van 1.2 moet worden gezien als een bruto-correctie op het verantwoorde resultaat deelnemingen.

De bijlage bij RJ 260 behandelt ook de situatie dat B aan A levert (een zogenoemde upstream transactie): A verantwoordt in die situatie geen resultaat deelneming voor zover dat betrekking heeft op leveringen van B aan A. Wanneer de winst van B geheel bestaat uit leveringen aan A, dan moet A een resultaat deelneming van nihil verantwoorden. Ook hier wordt de economische realiteit niet goed weergegeven, omdat het aandeel van A in de nettovermogenswaarde van B niet in de balans is opgenomen. Als er sprake is van een marktconforme prijs voor de leveringen van B aan A, dan is het onjuist om die leveringen bij de waardering van het belang in B buiten beschouwing te laten.

4. IFRS

IAS 28 kent slechts een summiere bepaling voor de eliminatie van transacties met geassocieerde deelnemingen. IAS 28.28 stelt dat “gains and losses resulting from upstream and downstream transactions […] between an entity and its associate […] are recognised in the entity’s financial statements only to the extent of unrelated investor’s interest in the associate […]”, zonder verdere details te geven. Dat leidt ertoe dat IFRS ruimte laat voor andere verwerkingswijzen dan die genoemd in de bijlage bij RJ 260.

KPMG (2019) stelt dat de ongerealiseerde winst kan worden geëlimineerd door een proportioneel deel van omzet en kosten te elimineren (in bovenstaand voorbeeld 40% x 130 = 52, respectievelijk 40% x 100 = 40). Maar KPMG zegt ook: “In this example, a portion of the whole transaction is eliminated against both revenue and cost of sales. Alternative approaches are possible – e.g. eliminating only the unrealised profit against revenue, with the [realised profit] flowing through later as part of the share of associate income in the year of sale by the associate.”

In journaalposten (exclusief het effect van belastingen) kunnen de alternatieven als volgt worden weergeven (linkerkolom = jaar 1, rechterkolom = jaar 2 t/m 11):

  1. iv. Omzet 52 Deelneming 1.2
    1. @ Kostprijs omzet 40 Kostprijs omzet 4.0
    1. @ Deelneming 12 @ Omzet 5.2
  2. v. Omzet 12 Deelneming 1.2
    1. @ Deelneming 12 @ Omzet 1.2
  3. vi. Omzet 12 Deelneming 1.2
    1. @ Deelneming 12 @ Resultaat deelneming 1.2

Ten aanzien van de ongerealiseerde winst van A die meer bedraagt dan de boekwaarde van het belang in B beschrijft KPMG twee mogelijke manieren van verwerking:

  • Op basis van IAS 28.38 – De ongerealiseerde winst van A die meer bedraagt dan de boekwaarde van B dient niet te worden geëlimineerd, omdat het resterende creditsaldo in de balans niet voldoet aan de definitie van een verplichting onder IFRS. Als in een latere periode door B een resultaat wordt gerealiseerd, dan moet dit door A te worden verantwoord onder aftrek van het nog niet geëlimineerde deel van de winst.
  • Op basis van IAS 28.28 – De ongerealiseerde winst van A dient volledig te worden geëlimineerd, omdat IAS 28.28 de eliminatie niet beperkt. Een eventueel creditsaldo moet worden gepresenteerd als overlopende passiva. Als A in een latere periode resultaten van B verantwoordt die tot een positief saldo leiden, dan moet dat saldo als deelneming worden gepresenteerd.

In journaalposten (stel dat boekwaarde deelneming B = 10):

  1. vii. Omzet 50
    1. @ Kostprijs omzet 40
    2. @ Deelneming 10
  2. viii. Omzet 52
    1. @ Kostprijs omzet 40
    2. @ Deelneming 10
    3. @ Overlopende passiva 2

Hier kunnen de volgende kanttekeningen bij worden geplaatst (in aanvulling op de bezwaren genoemd in par. 3):

  • Het lijkt onlogisch om te concluderen dat een creditsaldo van deelneming en ongerealiseerde winst niet voldoet aan de definitie van een verplichting volgens IFRS en dat het afboeken van een ongerealiseerde winst die lager is dan de boekwaarde van de deelneming wel voldoet aan IFRS.
  • Het beperken van de ongerealiseerde winst tot de boekwaarde van de deelneming laat buiten beschouwing dat het activum wat door A is verkocht aan B, nog niet is afgeschreven c.q. verkocht aan derden.
  • Ten slotte is het conceptueel vreemd om de verwerking van een ongerealiseerde winst van A te laten bepalen door de waardering van B, als er geen relatie tussen die twee grootheden bestaat.

Ongerealiseerde resultaten inzake upstream transacties kunnen volgens KPMG op twee manieren worden verwerkt: als correctie op de waardering van de deelneming, of als correctie op de waardering van de verkregen activa. KPMG gaat niet apart in op de behandeling van belastingen.

5. US GAAP

Accounting Standards Codification 323 ‘Investments – Equity Method and Joint Ventures’ schrijft evenmin voor hoe de eliminatie verwerkt moet worden. Voorbeeld 3 in ASC 323 (par. 10-55-28) zegt slechts: “The elimination of intra-entity profit might be reflected in the investor’s balance sheet in various ways. The income statement and balance sheet presentations will depend on what is the most meaningful in the circumstances”. Par. 10-35-7 van ASC 323 verplicht tot het elimineren van ongerealiseerde resultaten, ook als die hoger zijn dan de boekwaarde van de deelneming: “Specifically, intra-entity profits or losses on assets still remaining with an investor or investee shall be eliminated […].” Dat is conform de systematiek van IAS 28.28, zoals besproken in par. 4.

PwC (2019) onderscheidt een ‘general approach’ en drie ‘alternative approaches’, waarbij de ‘general approach’ neerkomt op variant iii van RJ 260.

De ‘alternative approaches’ kunnen als volgt in journaalposten worden samengevat:

  1. ix. Kostprijs omzet Latente belastingvordering
    1. @ Deelneming @ Belastingbate v&w
  2. x. Kostprijs omzet Latente belastingvordering
    1. @ Overlopende passiva @ Belastingbate v&w
  3. xi. Resultaat deelneming (na belastingen)
  4. Latente belastingvordering
    1. @ Overlopende passiva

PwC acht het corrigeren van de boekwaarde van de deelneming acceptabel omdat de eliminatie van de ongerealiseerde winst wordt veroorzaakt door het minderheidsbelang in de deelneming. Alternatief ix wordt door PwC omschreven als een consolidatiemodel wat de ‘economics’ van de transactie het best weergeeft en conceptueel de meest juiste wijze van verwerken inhoudt.

Kanttekeningen bij de wijze van verwerking onder US GAAP (in aanvulling op de bezwaren genoemd in par. 3 en 4):

  • Het minderheidsbelang is de aanleiding voor de eliminatie, maar in juridische en economische zin is er geen sprake van een verlies van de deelneming, maar een ongerealiseerde winst van de moeder. Het lijkt onjuist om de ongerealiseerde winst te presenteren als een verlies van de deelneming.
  • De ‘economics’ van de transactie leiden niet tot een verhoging van de kostprijs voor de moeder (journaalposten ix en x), maar tot een verlaging van omzet en kostprijs. Het lijkt onjuist om dat gesaldeerd in de winst-en-verliesrekening van de moeder te presenteren.
  • De jaarrekening van de moeder zou de economische activiteit van de moeder moeten weergeven, maar de wijze van verwerking leidt ertoe dat deze transactie gefragmenteerd wordt weergegeven, waarbij onduidelijk is op welk moment het ongerealiseerde deel van de transactie alsnog als resultaat wordt verwerkt (respectievelijk op welke regels in de winst-en-verliesrekening). Overigens gelden die bezwaren ook voor de verwerking onder RJ 260 en IAS 28.

Ongerealiseerde resultaten inzake upstream transacties kunnen volgens PwC op twee manieren worden geëlimineerd: als correctie op de waardering van de deelneming, of als correctie op de waardering van de verkregen activa. Bij de bepaling van de correctie moet rekening worden gehouden met belastingen. Dat zorgt voor de vreemde situatie dat in de waardering van verkregen activa van een deelneming tevens latente belastingen zijn begrepen.

6. Alternatieve methode

6.1. Inleiding

Het CF 2018 bevat de volgende aanknopingspunten die relevant zijn voor het verwerken van het transacties met deelnemingen:

  • in de eerste plaats stelt CF 7.18 dat baten en lasten die ontstaan bij toepassing van historische kosten volledig in de winst-en-verliesrekening moeten worden opgenomen. Omdat een transactieresultaat op de verkoop van een activum als zodanig moet worden beschouwd13, moet dat resultaat in de winst-en-verliesrekening worden opgenomen.
  • volgens CF 7.17 kan de IASB bij de ontwikkeling van IFRS en Accounting Guidelines in bijzondere omstandigheden besluiten om baten/lasten die het gevolg zijn van de wijziging van de actuele waarde (‘current value’) van activa of passiva op te nemen in ‘other comprehensive income’ (OCI) als dat zou leiden tot meer relevante informatie of een meer getrouwe weergave van de financiële prestaties van de entiteit over de verslagperiode in de winst-en-verliesrekening. Omdat een transactieresultaat op de verkoop van activa niet het gevolg is van een wijziging van de actuele waarde, kan er geen sprake zijn van verantwoording van (een deel van) dat resultaat in OCI.
  • het CF 2018 definieert ‘liability’ als volgt: “Een huidige verplichting van de entiteit om een economisch middel over te dragen als gevolg van een gebeurtenis uit het verleden” (CF 4.26). Geconcludeerd kan worden dat een ongerealiseerd resultaat op een transactie met een deelneming niet aan die definitie voldoet, en niet kan worden verwerkt als verplichting.
  • eigen vermogen is volgens het CF 2018 het resterende belang in de activa van een entiteit na aftrek van al haar verplichtingen (CF 4.63).

Met inachtneming van de definities die in het CF 2018 zijn opgenomen, kunnen de geïdentificeerde tekortkomingen bij de verwerking van downstream transacties met geassocieerde deelnemingen in de verschillende verslaggevingsstelsels worden weggenomen door de ongerealiseerde winst van 12 − 3 (25% belasting) = 9 niet te elimineren in de winst-en-verliesrekening, maar via de bestemming van het resultaat als ‘minderheidsbelang’ te verwerken. Zie uitwerking in Tabel 1.

Tabel 1.

verwerking van downstream transactie met geassocieerde 40%-deelneming.

Jaar 1 A Enkelv. Jaar 2 A Enkelv.
Balans Balans
Materiële vaste activa 0.00 0.00 Materiële vaste activa 0.00 0.00
Deelneming B 24.00 24.00 Deelneming B 30.00 30.00
Latente belastingen 0.00 0.00 Latente belastingen 0.00 0.00
Overige activa 66.00 66.00 Overige activa 66.00 66.00
90.00 0.00 0.00 0.00 90.00 96.00 0.00 0.00 0.00 96.00
Aandelenkapitaal 60.00 60.00 Aandelenkapitaal 60.00 60.00
Reserves 13.50 13.50 Reserves 20.40 20.40
Minderheidsbelang 9.00 9.00 Minderheidsbelang 8.10 8.10
Te betalen belasting 7.50 7.50 Te betalen belasting 7.50 7.50
Schulden 0.00 0.00 Schulden 0.00 0.00
90.00 0.00 0.00 0.00 90.00 96.00 0.00 0.00 0.00 96.00
Winst-en-verliesrekening Winst-en-verliesrekening
Omzet 130.00 130.00 Omzet 0.00 0.00
Kostprijs -100.00 -100.00 Kostprijs 0.00 0.00
Winst voor belastingen 30.00 0.00 0.00 0.00 30.00 Winst voor belastingen 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00
Belastingen -7.50 -7.50 Belastingen 0.00 0.00
Res. deelneming 0.00 0.00 Res. deelneming 6.00 6.00
Netto 22.50 0.00 0.00 0.00 22.50 Netto 6.00 0.00 0.00 0.00 6.00
Aandeelhouders 13.50 13.50 Aandeelhouders 6.90 6.90
Minderheidsbelang 9.00 9.00 Minderheidsbelang -0.90 -0.90
Netto 22.50 0.00 0.00 0.00 22.50 Netto 6.00 0.00 0.00 0.00 6.00
Vermogensmutaties Deeln. B Deeln. B Enkelvoudig vermogen van A Vermogensmutaties Deeln. B Deeln. B Enkelvoudig vermogen van A
100% 40% Reserves Minderh Totaal 100% 40% Reserves Minderh Totaal
Begin 60.00 24.00 0.00 0.00 0.00 Begin 60.00 24.00 13.50 9.00 22.50
Resultaat 0.00 0.00 13.50 9.00 22.50 Resultaat 15.00 6.00 6.90 -0.90 6.00
Eind 60.00 24.00 13.50 9.00 22.50 Eind 75.00 30.00 20.40 8.10 28.50

De winst van 30 − 7.5 (belastingen) = 22.5 wordt in jaar 1 dan als volgt bestemd:

  • Toekomend aan aandeelhouders 13.5
  • Minderheidsbelangen 9.0

In jaar 2 wordt de realisatie van 10% van 9 = 0.9 (door middel van afschrijvingen die ten laste komen van het resultaat van B, en daarmee deel uitmaken van het resultaat deelneming dat door A is verantwoord) als volgt verwerkt in de bestemming van het resultaat:

  • Toekomend aan aandeelhouders 0.9 (en 6 inzake het resultaat van jaar 2)
  • Minderheidsbelangen (0.9)

Ultimo jaar 2 is de winst van 22.5 op de transactie met de deelneming als volgt in de enkelvoudige balans verwerkt:

  • Toekomend aan aandeelhouders 14.4 (en 6 inzake het resultaat van jaar 2)
  • Minderheidsbelangen 8.1

Ongerealiseerde winsten op transacties met geconsolideerde deelnemingen (zowel upstream als downstream) kunnen op soortgelijke wijze worden behandeld in de enkelvoudige jaarrekening (zie uitwerking in Tabel 2 en 3). Dat is ook het geval als er sprake is van de verkoop van vlottende activa (bijvoorbeeld voorraden): realisatie van de ongerealiseerde winst vindt dan plaats bij verkoop van de desbetreffende activa.

Tabel 2.

Verwerking van downstream transactie met geconsolideerde 100%-deelneming.

Jaar 1 A B Elim. B Elim. afschr. Gecons. Jaar 2 A B Elim. B Elim. afschr. Gecons.
Balans Balans
Materiële vaste activa 0.00 130.00 -30.00 100.00 Materiële vaste activa 0.00 117.00 -27.00 90.00
Deelneming B 60.00 -60.00 0.00 Deelneming B 75.00 -75.00 0.00
Latente belastingen 0.00 7.50 7.50 Latente belastingen 0.00 6.75 6.75
Overige activa 30.00 30.00 Overige activa 30.00 33.00 63.00
90.00 130.00 -60.00 -22.50 137.50 105.00 150.00 -75.00 -20.25 159.75
Aandelenkapitaal 60.00 60.00 -60.00 60.00 Aandelenkapitaal 60.00 60.00 -60.00 60.00
Reserves 0.00 0.00 Reserves 17.25 15.00 -15.00 17.25
Minderheidsbelang 22.50 -22.50 0.00 Minderheidsbelang 20.25 -20.25 0.00
Te betalen belasting 7.50 7.50 Te betalen belasting 7.50 5.00 12.50
Schulden 0.00 70.00 70.00 Schulden 0.00 70.00 70.00
90.00 130.00 -60.00 -22.50 137.50 105.00 150.00 -75.00 -20.25 159.75
Winst-en-verliesrekening Winst-en-verliesrekening
Omzet 130.00 -130.00 0.00 Omzet 0.00 50.00 50.00
Kostprijs -100.00 100.00 0.00 Kostprijs 0.00 -30.00 3.00 -27.00
Winst voor belastingen 30.00 0.00 0.00 -30.00 0.00 Winst voor belastingen 0.00 20.00 0.00 3.00 23.00
Belastingen -7.50 7.50 0.00 Belastingen 0.00 -5.00 -0.75 -5.75
Res. deelneming 0.00 0.00 Res. deelneming 15.00 -15.00 0.00
Netto 22.50 0.00 0.00 -22.50 0.00 Netto 15.00 15.00 -15.00 2.25 17.25
Aandeelhouders 0.00 0.00 Aandeelhouders 17.25 15.00 -15.00 17.25
Minderheidsbelang 22.50 -22.50 0.00 Minderheidsbelang -2.25 2.25 0.00
Netto 22.50 0.00 0.00 -22.50 0.00 Netto 15.00 15.00 -15.00 2.25 17.25
Vermogensmutaties Deeln. B Deeln. B Enkelvoudig vermogen van A Vermogensmutaties Deeln. B Deeln. B Enkelvoudig vermogen van A
100% 40% Reserves Minderh Totaal 100% 40% Reserves Minderh Totaal
Begin 60.00 24.00 0.00 0.00 0.00 Begin 60.00 24.00 0.00 22.50 22.50
Resultaat 0.00 0.00 0.00 22.50 22.50 Resultaat 15.00 6.00 17.25 -2.25 15.00
Eind 60.00 24.00 0.00 22.50 22.50 Eind 75.00 30.00 17.25 20.25 37.50
Tabel 3.

Verwerking van downstream transactie met geconsolideerde 80%-deelneming.

Jaar 1 A B Elim. B Elim. afschr. Gecons. Jaar 2 A B Elim. B Elim. afschr. Gecons.
Balans Balans
Materiële vaste activa 0.00 130.00 -30.00 100.00 Materiële vaste activa 0.00 117.00 -27.00 90.00
Deelneming B 48.00 -48.00 0.00 Deelneming B 60.00 -60.00 0.00
Latente belastingen 0.00 7.50 7.50 Latente belastingen 0.00 6.75 6.75
Overige activa 42.00 42.00 Overige activa 42.00 33.00 75.00
90.00 130.00 -48.00 -22.50 149.50 102.00 150.00 -60.00 -20.25 171.75
Aandelenkapitaal 60.00 60.00 -60.00 60.00 Aandelenkapitaal 60.00 60.00 -60.00 60.00
Reserves 4.50 -4.50 0.00 Reserves 18.30 15.00 -15.00 -4.05 14.25
Minderheidsbelang 18.00 12.00 -18.00 12.00 Minderheidsbelang 16.20 15.00 -16.20 15.00
Te betalen belasting 7.50 7.50 Te betalen belasting 7.50 5.00 12.50
Schulden 0.00 70.00 70.00 Schulden 0.00 70.00 70.00
90.00 130.00 -48.00 -22.50 149.50 102.00 150.00 -60.00 -20.25 171.75
Winst-en-verliesrekening Winst-en-verliesrekening
Omzet 130.00 -130.00 0.00 Omzet 0.00 50.00 50.00
Kostprijs -100.00 100.00 0.00 Kostprijs 0.00 -30.00 3.00 -27.00
Winst voor belastingen 30.00 0.00 0.00 -30.00 0.00 Winst voor belastingen 0.00 20.00 0.00 3.00 23.00
Belastingen -7.50 7.50 0.00 Belastingen 0.00 -5.00 -0.75 -5.75
Res. deelneming 0.00 0.00 Res. deelneming 12.00 -12.00 0.00
Netto 22.50 0.00 0.00 -22.50 0.00 Netto 12.00 15.00 -12.00 2.25 17.25
Aandeelhouders 4.50 -4.50 0.00 Aandeelhouders 13.80 15.00 -15.00 0.45 14.25
Minderheidsbelang 18.00 -18.00 0.00 Minderheidsbelang -1.80 3.00 1.80 3.00
Netto 22.50 0.00 0.00 -22.50 0.00 Netto 12.00 15.00 -12.00 2.25 17.25
Vermogensmutaties Deeln. B Deeln. B Enkelvoudig vermogen van A Vermogensmutaties Deeln. B Deeln. B Enkelvoudig vermogen van A
100% 80% Reserves Minderh Totaal 100% 80% Reserves Minderh Totaal
Begin 60.00 48.00 0.00 0.00 0.00 Begin 60.00 48.00 4.50 18.00 22.50
Resultaat 0.00 0.00 4.50 18.00 22.50 Resultaat 15.00 12.00 13.80 -1.80 12.00
Eind 60.00 48.00 4.50 18.00 22.50 Eind 75.00 60.00 18.30 16.20 34.50

De alternatieve methode kan ook worden toegepast op upstream transacties met geassocieerde deelnemingen (zie uitwerking in Tabel 4): wanneer B activa levert aan A met een boekwinst, dan is die boekwinst nog niet gerealiseerd vanuit het perspectief van A. De boekwinst die is begrepen in het door A verantwoorde aandeel in het resultaat en eigen vermogen van B komt nog niet toe aan de aandeelhouders van A, en wordt als minderheidsbelang verantwoord. Realisatie door A vindt plaats via afschrijving van de desbetreffende activa, dan wel bij verkoop van de activa aan derden, en komt via de bestemming van het resultaat toe aan aandeelhouders van A.

Tabel 4.

Verwerking van upstream transactie met geassocieerde 40%-deelneming.

Jaar 1 A Enkelv. Jaar 2 A Enkelv.
Balans Balans
Materiële vaste activa 130.00 130.00 Materiële vaste activa 117.00 117.00
Deelneming B 33.00 33.00 Deelneming B 39.00 39.00
Latente belastingen 0.00 0.00 Latente belastingen 0.00 0.00
Overige activa 36.00 36.00 Overige activa 66.00 66.00
199.00 0.00 0.00 0.00 199.00 222.00 0.00 0.00 0.00 222.00
Aandelenkapitaal 60.00 60.00 Aandelenkapitaal 60.00 60.00
Reserves 0.00 0.00 Reserves 19.65 19.65
Minderheidsbelang 9.00 9.00 Minderheidsbelang 8.10 8.10
Te betalen belasting 0.00 0.00 Te betalen belasting 4.25 4.25
Schulden 130.00 130.00 Schulden 130.00 130.00
199.00 0.00 0.00 0.00 199.00 222.00 0.00 0.00 0.00 222.00
Winst-en-verliesrekening Winst-en-verliesrekening
Omzet 0.00 0.00 Omzet 30.00 30.00
Kostprijs 0.00 0.00 Kostprijs -13.00 -13.00
Winst voor belastingen 0.00 0.00 0.00 0.00 0.00 Winst voor belastingen 17.00 0.00 0.00 0.00 17.00
Belastingen 0.00 0.00 Belastingen -4.25 -4.25
Res. deelneming 9.00 9.00 Res. deelneming 6.00 6.00
Netto 9.00 0.00 0.00 0.00 9.00 Netto 18.75 0.00 0.00 0.00 18.75
Aandeelhouders 0.00 0.00 Aandeelhouders 19.65 19.65
Minderheidsbelang 9.00 9.00 Minderheidsbelang -0.90 -0.90
Netto 9.00 0.00 0.00 0.00 9.00 Netto 18.75 0.00 0.00 0.00 18.75
Vermogensmutaties Deeln. B Deeln. B Enkelvoudig vermogen van A Vermogensmutaties Deeln. B Deeln. B Enkelvoudig vermogen van A
100% 40% Reserves Minderh Totaal 100% 40% Reserves Minderh Totaal
Begin 60.00 24.00 0.00 0.00 0.00 Begin 82.50 33.00 0.00 9.00 9.00
Resultaat 22.50 9.00 0.00 9.00 9.00 Resultaat 15.00 6.00 19.65 -0.90 18.75
Eind 82.50 33.00 0.00 9.00 9.00 Eind 97.50 39.00 19.65 8.10 27.75

6.2. Uitwerking van een aantal varianten

De alternatieve methode is uitgewerkt (voor jaar 1 en jaar 2) voor de volgende varianten:

  • 1. Downstream transactie tussen A en 40%-deelneming B;
  • 2. Downstream transactie tussen A en 100%-deelneming B;
  • 3. Downstream transactie tussen A en 80%-deelneming B;
  • 4. Upstream transactie tussen A en 40%-deelneming B.

Tabel 1 toont de enkelvoudige balans en winst-en-verliesrekening van A, met daarin opgenomen 40%-deelneming B. De winst van A uit hoofde van de levering van activa aan B in jaar 1 is 22.5, waarvan 13.5 (60% x 22.5) toekomt aan de aandeelhouders van A. Van het in jaar 1 verantwoorde minderheidsbelang van 9 is in jaar 2 10% gerealiseerd door A via de afschrijving van de activa door deelneming B (en dus deel uitmakend van het resultaat deelneming van 6).

In Tabel 2 is dezelfde transactie uitgewerkt voor de enkelvoudige en de geconsolideerde balans en winst-en-verliesrekening van A, waarbij deelneming B 100% eigendom is van A. De intercompany-winst (na belastingen) van 22.5 is volledig bestemd als minderheidsbelang in jaar 1 (want nog niet toekomend aan de aandeelhouders van A), en in jaar 2 wordt 10% x 22.5 = 2.25 gerealiseerd door de aandeelhouders van A als gevolg van de afschrijving door B. In de enkelvoudige cijfers van A ultimo jaar 2 is een minderheidsbelang van 20.25 opgenomen, wat is geëlimineerd in de geconsolideerde balans. De door B gerapporteerde winst in jaar 2 van 15 is door A verantwoord als resultaat deelneming (zonder rekening te houden met de eliminatie, immers dit is het werkelijke resultaat van B). In de geconsolideerde winst-en-verliesrekening van A wordt de afschrijving van 3 over de ‘meerwaarde’ van de vaste activa geëlimineerd, evenals de hierop betrekking hebbende belastingen. De door B gerapporteerde cijfers in Tabel 2 zijn gebruikt voor de bepaling van het 40%-aandeel in B dat is verwerkt in de enkelvoudige cijfers van A zoals opgenomen in Tabel 1.

In Tabel 3 is dezelfde transactie uitgewerkt voor de enkelvoudige en de geconsolideerde balans en winst-en-verliesrekening van A, waarbij deelneming B 80% eigendom is van A. Van de intercompany-winst (na belastingen) van 22.5 is 80% (18) bestemd als minderheidsbelang in jaar 1 (want nog niet toekomend aan de aandeelhouders van A), en in jaar 2 wordt 10% x 18 = 1.8 gerealiseerd door de aandeelhouders van A als gevolg van de afschrijving door B. In de enkelvoudige cijfers van A ultimo jaar 2 is een minderheidsbelang van 16.2 opgenomen, wat is geëlimineerd in de geconsolideerde balans. De door B gerapporteerde winst in jaar 2 van 15 is voor 80% (12) door A verantwoord als resultaat deelneming (zonder rekening te houden met de eliminatie, immers dit is het werkelijke resultaat van B). In de geconsolideerde winst-en-verliesrekening van A wordt de afschrijving van 3 over de ‘meerwaarde’ van de vaste activa geëlimineerd, evenals de hierop betrekking hebbende belastingen. De door B gerapporteerde cijfers in Tabel 2 zijn gebruikt voor de bepaling van het 80%-aandeel in B dat is verwerkt in de enkelvoudige cijfers van A zoals opgenomen in Tabel 3.

In Tabel 4 is de enkelvoudige balans en winst-en-verliesrekening van A opgenomen, met daarin opgenomen 40%-deelneming B. Door deelneming B zijn in jaar 1 materiële vaste activa verkocht aan A voor 130, en daar is een nettowinst (na belastingen) van 22.5 mee behaald. Het aandeel van A in het resultaat van B in jaar 1 is 40% x 22.5 = 9. Dit resultaat wordt door A gerealiseerd bij afschrijving (of verkoop) van de activa. Ultimo jaar 1 wordt dit resultaat verwerkt als minderheidsbelang, en in jaar 2 wordt 10% x 9 = 0.9 gerealiseerd door middel van afschrijving van de desbetreffende activa.

6.3. Analyse van de uitgewerkte varianten

In de geconsolideerde balans/winst-en-verliesrekening ziet een minderheidsbelang op vermogen/resultaat van geconsolideerde deelnemingen dat niet toekomt aan de moedermaatschappij. In de enkelvoudige balans/winst-en-verliesrekening kan een minderheidsbelang worden beschouwd als vermogen/resultaat van de moedermaatschappij dat (nog) niet toekomt aan aandeelhouders.

Deze verwerkingswijze geeft in de winst-en-verliesrekening een goed beeld van de omvang van de activiteiten van onderneming A en de daarbij behorende winstgevendheid, en geeft tevens inzicht in de winst die afkomstig is van transacties met deelneming B, zonder dat deze is beïnvloed door de boekwaarde van deelneming B. Daarnaast bevat de balans geen verplichting (in de vorm van overlopende passiva of een credit-correctie op de boekwaarde van deelneming B) die niet voldoet aan de definitie van vreemd vermogen, omdat het ‘minderheidsbelang’ onderdeel uitmaakt van het ‘groepsvermogen’ (in dit geval onderneming A en haar 40%-deelneming B). En dat is een getrouwe en realistische weergave van de werkelijkheid: onderneming A heeft in jaar 1 een marktconforme transactie met deelneming B afgesloten die heeft geleid tot een winst van 22.5, waarvan een bedrag van 9 nog niet is gerealiseerd. Het ‘groepsvermogen’ is daardoor toegenomen met een bedrag van 22.5, en het vermogen van onderneming A met een bedrag van 13.5.

Deze wijze van verwerking zorgt voor transparante, eenduidige verslaggeving, zonder dat de gebruiker van de jaarrekening hoeft na te gaan welk alternatief (van de mogelijkheden die de verschillende verslaggevingsstelsels bieden) door de onderneming is gekozen voor de verwerking van ongerealiseerde winst op transacties met deelnemingen.

6.4. Toelichting op ongerealiseerde resultaten als onderdeel van minderheidsbelangen

Ten aanzien van de toelichting op de post minderheidsbelang in de enkelvoudige jaarrekening is relevant dat wordt vermeld in welke periode bedragen (naar verwachting) worden gerealiseerd en worden overgeboekt naar het eigen vermogen. Ook is het nuttig als de aard en omvang van materiële transacties met deelnemingen wordt toegelicht, vergelijkbaar met IAS 24.18.

RJ 260 stelt geen eisen aan de toelichting van intercompany-transacties, en RJ 330 ‘Verbonden partijen’ vraagt alleen om toelichting van niet-marktconforme transacties. Het verdient aanbeveling om in RJ 260 toelichtingseisen op te nemen voor materiële marktconforme transacties met deelnemingen.

7. Definitie van minderheidsbelangen

Art. 2:411 lid 2 BW biedt ruimte voor het apart verwerken van ongerealiseerde winst als minderheidsbelang: “Het aandeel in het groepsvermogen en in het geconsolideerde resultaat dat niet aan de rechtspersoon toekomt, wordt vermeld”. Ongerealiseerde resultaten op transacties met deelnemingen komen evenmin aan de rechtspersoon toe, en kunnen naar analogie als afzonderlijke post in de balans en de winst-en-verliesrekening worden opgenomen. Ook alinea 501 van RJ 217 ‘Consolidatie’ staat dat toe: in de balans wordt het minderheidsbelang “direct na het eigen vermogen opgenomen”. In de winst-en-verliesrekening wordt het aandeel van derden in het resultaat “als laatste post [..] in aftrek op het groepsresultaat gebracht”. Het is daarbij naar mijn mening minder belangrijk of het minderheidsbelang deel uitmaakt van de winst-en-verliesrekening of van de bestemming van het resultaat.

IFRS 10 definieert non-controlling interest als “Equity in a subsidiary not attributable, directly or indirectly, to a parent.” Ook voor ongerealiseerde winst op transacties met deelnemingen geldt dat die niet direct of indirect aan aandeelhouders toerekenbaar is. Of die ongerealiseerde winst is verantwoord bij de moeder, dochter of deelneming zou naar mijn mening geen verschil mogen uitmaken voor de presentatie van dergelijke resultaten. Het lijkt me niet bezwaarlijk om in IAS 28 een bepaling op te nemen dat ongerealiseerde resultaten behandeld dienen te worden als non-controlling interest.

US GAAP kent in ASC 805-10-20 ‘Business Combinations’ vrijwel dezelfde definitie voor non-controlling interest als IFRS 10: “The portion of equity (net assets) in a subsidiary not attributable, directly or indirectly, to a parent.” De toevoeging ‘portion of’ maakt de definitie alleen maar meer van toepassing op ongerealiseerde resultaten op transacties met deelnemingen.

Geconcludeerd kan worden dat de definities die de verschillende verslaggevingsstelsels hanteren voor minderheidsbelangen niet verhinderen dat ongerealiseerde resultaten op transacties met deelnemingen als minderheidsbelangen kunnen worden beschouwd.

8. Conclusie

De huidige regelgeving voor de eliminatie van ongerealiseerde winst die voortvloeit uit marktconforme transacties met geassocieerde deelnemingen zorgt ervoor dat de winst-en-verliesrekening geen goed beeld geeft van de activiteiten van een onderneming en haar winstgevendheid, en dat in de balans activa of passiva zijn opgenomen die niet zijn bepaald in overeenstemming met de criteria die gelden voor de verwerking van geassocieerde deelnemingen en verplichtingen volgens RJ-richtlijnen, IFRS en/of US GAAP. Daarnaast zorgt de huidige regelgeving voor onduidelijkheid voor gebruikers van de jaarrekening, omdat een transactie op meerdere manieren verantwoord kan worden, die tot wezenlijk verschillende uitkomsten leiden. Het uitstel in mei 2016 van het IASB-research project naar de equity methode heeft ervoor gezorgd dat de tegenstrijdige bepalingen in IAS 28 voor de eliminatie van ongerealiseerde intercompany-winsten vooralsnog zijn gehandhaafd.

Als de ongerealiseerde winst in de winst-en-verliesrekening en de balans wordt opgenomen als minderheidsbelang, en op het moment van realisatie wordt overgeboekt naar het resultaat c.q. vermogen toekomend aan aandeelhouders wordt een beter inzicht gegeven in de gevolgen van transacties met geassocieerde deelnemingen voor de financiële positie en de resultaten van de onderneming, en wordt bovendien volledig voldaan aan de criteria in RJ-richtlijnen resp. IFRS/US GAAP die gelden voor de verwerking van geassocieerde deelnemingen, verplichtingen en minderheidsbelangen. Ook wordt voldaan aan de uitgangspunten van het Conceptual Framework 2018 van de IASB. Bijkomend voordeel is dat er een einde komt aan het gebruik van verschillende methodes voor de verwerking van vergelijkbare transacties. Dat is positief voor de vergelijkbaarheid en de kwaliteit van financiële verslaggeving.

G.-P. den Hollander RA is directeur van Everest Advies en adviseert over verslaggevings – en controlevraagstukken.

Noten

1Met dien verstande dat goodwill geen deel uitmaakt van de nettovermogenswaarde (art. 2:389 lid 7 BW).
2De toelichtingseisen in IFRS 12 zijn in 2011 aanzienlijk uitgebreid vergeleken met de toelichtingseisen in IAS 28 en IAS 31 ‘Interests in Joint Ventures’.
3Een lid van de IASB was in 2017 tegen de invoering van deze aanpassing, omdat hij van mening was dat een investering in een associate/joint venture op basis van één standaard moet worden verwerkt, en niet deels op basis van IAS 28 en deels op basis van IFRS 9 (IAS 28.BC.DO1-3).
4IAS 28.BC.DO2-DO12.
5IFRS 10.BC190L-O.
6Standing Interpretations Committee (de voorganger van het IFRS Interpretations Committee).
7

Nobes (2002, p. 37–38) merkt op dat door het ontbreken van een theoretische onderbouwing voor de equity methode ook de theoretische onderbouwing voor proportionele eliminatie onduidelijk is.

8IFRS 9.BCZ2.42.
9Een lid van de IASB was in 2008 tegen deze aanpassing van IAS 28, omdat het niet consistent is om goodwill te identificeren, maar niet te verwerken cf. IAS 36 ‘Impairment of Assets’ (IAS 28.BC.DO1-DO3).
13Vgl. Tabel 6.1 in het CF 2018, Verkoop of verbruik van een activum.

Literatuur

  • Camfferman C, Eeftink E (2010) Geassocieerde deelnemingen in de jaarrekening: informatie in de toelichting. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 84(01/02): 39–52. https://doi.org/10.5117/mab.84.10884
  • Hoogendoorn MN (2019) Het nieuwe Conceptual Framework van de IASB. Tijdschrift voor Jaarrekeningenrecht 2019(2): 66–76.
  • Davis ML, Largay III JA (1999) Financial reporting of ‘significant influence’ equity investments: Analysis and managerial issues. Journal of Managerial Issues 11(3): 280–298.
login to comment