Corresponding author: Arjan Brouwer ( arjan.brouwer@pwc.com ) Academic editor: Chris D. Knoops
© 2020 Coen Arnold, Arjan Brouwer, Jay Tahtah.
This is an open access article distributed under the terms of the Creative Commons Attribution License (CC BY-NC-ND 4.0), which permits to copy and distribute the article for non-commercial purposes, provided that the article is not altered or modified and the original author and source are credited.
Citation:
Arnold C, Brouwer A, Tahtah J (2020) De adoptie van IFRS 16 door Europese ondernemingen. Maandblad Voor Accountancy en Bedrijfseconomie 94(11/12): 427-445. https://doi.org/10.5117/mab.94.58544
|
In dit artikel doen we verslag van onderzoek naar de implementatie van IFRS 16 door de grootste Europese en Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen. Uit het onderzoek blijkt dat veel ondernemingen gebruik hebben gemaakt van de praktische opties die IFRS 16 biedt om de overgang en de daarmee gemoeide kosten beheersbaar te houden. Het gevolg hiervan zal wel zijn dat dit de vergelijkbaarheid van en inzicht in de leaseverplichtingen en -activa nog een langere periode na de overgang zal beïnvloeden.
De invoering van IFRS 16 heeft bij veel ondernemingen een grote impact gehad op belangrijke financiële maatstaven. De impact blijkt bovendien groter te zijn dan in
Leases, IFRS, IFRS 16
IFRS 16 is een nieuwe standaard met grote impact op belangrijke financiële maatstaven bij veel ondernemingen. Een goed begrip van de impact van de invoering ervan is van belang voor stakeholders. Daarnaast geeft dit artikel inzicht in het nut van verwerking van informatie in de primaire overzichten ten opzichte van vermelding in de toelichting.
Met ingang van boekjaren die starten op of na 1 januari 2019 is IFRS 16 van toepassing op de verwerking van leasecontracten. IFRS 16 introduceert één model voor de verwerking van leases door lessees. Waar in het verleden operationele leases niet op de balans werden verwerkt en de verplichtingen uit hoofde van die leases alleen werden toegelicht, moeten op basis van IFRS 16 nagenoeg alle leaseverplichtingen op de balans worden verantwoord.
Met deze wijziging heeft de International Accounting Standards Board (IASB) voor lessees een einde gemaakt aan het enigszins arbitraire onderscheid tussen operationele en financiële leases die de vergelijkbaarheid van ondernemingen heeft bemoeilijkt. Naast een betere vergelijkbaarheid heeft de IASB met de aanpassingen beoogd dat investeerders een beter inzicht krijgen in de geleasde activa en leaseverplichtingen en de effecten van leases niet langer geschat hoeven te worden. Een schatting die volgens de IASB vaak leidt tot een overstatement van de leaseverplichtingen.
Uitgaande van de efficiënte markthypothese (
In dit artikel presenteren we de resultaten van onderzoek naar de eerste toepassing van IFRS 16 in de jaarrekening over het boekjaar 2019 van de grootste Nederlandse en Europese beursgenoteerde ondernemingen. In paragraaf 2 beschrijven we de onderzoekspopulatie. In paragraaf 3 presenteren we de resultaten van onderzoek naar gemaakte keuzes bij de overgang naar IFRS 16 en opgenomen toelichtingen alsmede de kwantitatieve impact die de overgang heeft gehad op belangrijke financiële maatstaven. Ten slotte onderzoeken we in hoeverre het inzicht dat nu via de verwerkte leaseactiva en verplichtingen wordt gegeven kon worden ingeschat op basis van de toegelichte leaseverplichtingen en het model dat is gehanteerd in
De onderzoekspopulatie voor dit onderzoek bestaat uit de vijftig grootste niet-financiële instellingen die in de FTSEurofirst 100 index zijn opgenomen alsmede de (overige) Nederlandse beursvennootschappen uit de AEX en AMX en die tevens waren opgenomen in de onderzoekspopulatie van
AEX, AMX | FTSEurofirst 100 | |
---|---|---|
Onderzoekspopulatie |
37 | 50 |
Vervroegde toepassing IFRS 16 | (5) | (1) |
Gebroken boekjaar, jaarrekening nog niet beschikbaar | - | (3) |
Tevens opgenomen in AEX, AMX | (4) | |
Niet langer opgenomen in AEX, AMX | (3) | |
Onderzoekspopulatie | 29 | 43 |
In Tabel
Bij de eerste toepassing van IFRS 16 maakt de onderneming een aantal keuzen. Hiervoor kent IFRS 16 uitgebreide overgangsbepalingen of -vrijstellingen (‘transition options’), waarin onder andere ‘praktische benaderingen’ (‘practical expedients’) zijn opgenomen, die de overgang kunnen vereenvoudigen. In paragraaf 3.1 wordt de toepassing van de overgangsmethode en enkele praktische benaderingen nader onderzocht.
De standaard geldt niet alleen voor alle nieuwe contracten vanaf 1 januari 2019, maar ook voor de dan reeds bestaande leaseovereenkomsten. De lessee heeft echter de praktische mogelijkheid om de leases over te nemen zoals voorheen bepaald onder IAS 17 en IFRIC 4 (IASB, 2016c) en de nieuwe definitie van een lease onder IFRS 16 alleen toe te passen op nieuwe leases die worden afgesloten vanaf de eerste toepassingsdatum (zogenaamde ‘grandfathering’).
Deze praktische mogelijkheid, bedoeld om de overgang naar IFRS 16 significant te vereenvoudigen, is door de overgrote meerderheid ook daadwerkelijk toegepast bij zowel AEX/AMX (79%) als FTSEurofirst (72%), zie Tabel
Belangrijk is ook de keuze van de overgangsmethode om de effecten van IFRS 16 in het jaar van overgang te verwerken. IFRS 16 geeft daarbij de keuze tussen de overgangsmethoden volledig-retrospectief (‘full retrospective’ volgens IAS 8) of beperkt-retrospectief (‘modified retrospective’). De overgangsmethode volledig-retrospectief leidt tot een consistente verwerking van leases in de jaarrekening en er kan worden gesteld dat dit leidt tot een relatief goed inzicht in de financiële positie omtrent leases. Echter, slechts een beperkt deel van de ondernemingen (13%) heeft de overgangsmethode volledig-retrospectief toegepast. Dit is het gevolg van de significante implementatiekosten gemoeid met de toepassing van deze overgangsmethode. Hierbij dient IFRS 16 namelijk volledig met terugwerkende kracht te worden toegepast vanaf het moment van aangaan van de bestaande leases op eerste toepassingsmoment (alsof de bepalingen van IFRS 16 altijd zouden zijn toegepast). Tevens worden hierbij de vergelijkende cijfers aangepast over 2018 en wordt het cumulatieve effect verwerkt in het openingsvermogen van het vergelijkende jaar 2018. Het overgrote deel (87%) van de ondernemingen kiest voor de beperkt-retrospectieve overgangsmethode. Hierbij is voor alle leases de leaseverplichting op overgangsdatum (over het algemeen 1 januari 2019) bepaald op basis van de marginale rentevoet op dat moment en deze is per 1 januari 2019 opgenomen zonder de vergelijkende cijfers aan te passen, zie Tabel
AEX, AMX (n = 29) |
FTSEurofirst (n = 43) | Totaal (n = 72) |
||||
---|---|---|---|---|---|---|
n | % | n | % | n | % | |
Volledig-retrospectief | 5 | 17 | 4 | 9 | 9 | 13 |
Beperkt-retrospectief | 24 | 83 | 39 | 91 | 63 | 87 |
Totaal | 29 | 100 | 43 | 100 | 72 | 100 |
Voor de meeste sectoren is geen consistentie te vinden tussen de gehanteerde overgangsmethode, hetgeen de vergelijkbaarheid voor gebruikers niet ten goede komt. Uitzonderingen hierop zijn de olie en gas-, farmaceutische en technologiesectoren waar consistent de beperkt-retrospectieve overgangsmethode is gehanteerd.
Bij de beperkt-retrospectieve overgangsmethode past de lessee de vergelijkende cijfers niet aan en verwerkt deze het cumulatieve effect in het openingsvermogen van 2019. De lessee bepaalt de leaseverplichting op basis van de contante waarde van de resterende betalingen vanaf 1 januari 2019 gebruikmakend van de marginale rentevoet (‘incremental borrowing rate’) van de lessee op deze overgangsdatum. De beperkt-retrospectieve methode geeft voor de eerste verwerking/waardering van het leaseactief twee opties, per leaseovereenkomst afzonderlijk te bepalen:
(i) alsof IFRS 16 altijd zou zijn toegepast, echter met gebruikmaking van de marginale rentevoet van de lessee op 1 januari 2019; of
(ii) de initiële waardering van het leaseactief is gelijk aan het bedrag van de leaseverplichtingen op 1 januari 2019.
De meest eenvoudige overgangsmethode is de beperkt-retrospectieve methode met initiële waardering van het leaseactief gelijk aan de leaseverplichting op 1 januari 2019 (optie ii). Deze methode is door de overgrote meerderheid toegepast bij leases, met name voor niet-significante leaseovereenkomsten. Deze methode geeft het minste inzicht in de financiële positie omtrent leases. Deze methode leidt namelijk tot inconsistente verwerking van leases in de jaarrekening, hetgeen zichtbaar blijft tot (ver) na 2019. Voordeel van deze methode is dat het geen negatief effect heeft op het eigen vermogen per 1 januari 2019 en dat de implementatiekosten lager zijn, nadeel van deze methode is dat deze leidt tot relatief hogere afschrijvingen na 2019. Het kan bij langlopende leasecontracten (dus) nog jaren duren alvorens dit overgangseffect is verdwenen.
Uit Tabel
AEX, AMX (n = 24) | FTSEurofirst (n = 39) | Totaal (n = 63) | ||||
---|---|---|---|---|---|---|
n | % | n | % | n | % | |
Gelijk aan leaseverplichting | 15 | 63 | 28 | 72 | 43 | 68 |
Retrospectief | 5 | 21 | 2 | 5 | 7 | 11 |
Op lease-by-lease basis | 3 | 13 | 7 | 18 | 10 | 16 |
Onbekend | 1 | 4 | 2 | 5 | 3 | 5 |
Totaal | 24 | 100 | 39 | 100 | 63 | 100 |
De beperkt-retrospectieve overgangsmethode bevat de praktische mogelijkheid om eenzelfde disconteringsvoet te bepalen voor een portfolio van leaseovereenkomsten met vergelijkbare kenmerken, in plaats van deze te bepalen per individuele leaseovereenkomst. Slechts 40% geeft aan gebruik te hebben gemaakt van deze praktische mogelijkheid. Dit is beperkt gezien de overwegend grote hoeveelheid individuele leaseovereenkomsten bij ondernemingen en de tijdrovende exercitie om een disconteringsvoet te bepalen voor individuele leaseovereenkomsten. Mogelijkerwijs zitten ook bij de ondernemingen die dit niet hebben toegelicht (33%) ondernemingen die wel deze praktische mogelijkheid hebben toegepast maar dit niet hebben toegelicht, zie ook Tabel
De eerste toepassing van IFRS 16 leidt tot de opname van extra activa op de balans. Dit betekent dat deze activa ook onderdeel worden van kasstroomgenererende eenheden die zijn onderworpen aan een beoordeling of test op bijzondere waardevermindering op basis van IAS 36. De beperkt-retrospectieve overgangsmethode bevat echter de praktische mogelijkheid om op de overgangsdatum een beoordeling op bijzondere waardevermindering achterwege te laten en te steunen op de bepaling van de voorzieningen voor verlieslatende contracten onder IAS 37. In dat geval wordt het bedrag dat bij toepassing van IAS 37 was opgenomen als voorziening voor verlieslatende contracten in mindering gebracht op de waarde van de leaseactiva op overgangsdatum. Slechts 16% heeft geen gebruik gemaakt van deze praktische mogelijkheid, 24% van de ondernemingen licht niet toe of wel of niet gebruik is gemaakt van deze mogelijkheid, zie Tabel
Praktische mogelijkheid om de voorziening voor verlieslatende contracten in mindering te brengen op de waarde van het leaseactief.
AEX, AMX (n = 24) | FTSEurofirst (n = 39) | Totaal (n = 63) | ||||
---|---|---|---|---|---|---|
n | % | n | % | n | % | |
Ja | 14 | 58 | 24 | 61 | 38 | 60 |
Nee | 5 | 21 | 5 | 13 | 10 | 16 |
Onbekend | 5 | 21 | 10 | 26 | 15 | 24 |
Totaal | 24 | 100 | 39 | 100 | 63 | 100 |
De beperkt-retrospectieve overgangsmethode bevat de praktische mogelijkheid om activa en verplichtingen die voortkomen uit leaseovereenkomsten op 1 januari 2019 met een resterende leasetermijn korter dan 12 maanden niet op te nemen en ‘off-balance sheet’ te blijven verwerken. Deze mogelijkheid is door een grote meerderheid toegepast (89%), ten einde hoge implementatiekosten te voorkomen voor het in kaart brengen van deze leaseovereenkomsten met een beperkt inzicht in de financiële positie gezien de korte resterende lease periode na 1 januari 2019, zie Tabel
Toepassing van de uitzondering om leaseovereenkomsten met een resterende leasetermijn gelijk aan of korter dan 12 maanden ‘off balance sheet’ te verwerken.
AEX, AMX (n = 24) | FTSEurofirst (n = 39) | Totaal (n = 63) | ||||
---|---|---|---|---|---|---|
n | % | n | % | n | % | |
Ja | 22 | 92 | 34 | 87 | 56 | 89 |
Nee | 2 | 8 | 5 | 13 | 7 | 11 |
Onbekend | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Totaal | 24 | 100 | 39 | 100 | 63 | 100 |
De beperkt-retrospectieve overgangsmethode bevat de praktische mogelijkheid om leasekosten die toerekenbaar zijn aan het ontstaan van de leasetransactie, de zogenaamde initiële directe kosten, op 1 januari 2019 buiten beschouwing te laten in de eerste verwerking/waardering van het leaseactief. De meerderheid van ondernemingen heeft hiervan gebruik gemaakt (62%, zie Tabel
De beperkt-retrospectieve overgangsmethode bevat de praktische mogelijkheid om achteraf op overgangsdatum de leasetermijn te herzien voor leaseovereenkomsten, bijvoorbeeld bij verlengingsopties, op basis van de informatie die beschikbaar is op overgangsdatum. Hiervan heeft ruim de helft van de ondernemingen gebruik gemaakt (57%, zie Tabel
AEX, AMX (n = 24) | FTSEurofirst (n = 39) | Totaal (n = 63) | ||||
---|---|---|---|---|---|---|
n | % | n | % | N | % | |
Ja | 13 | 54 | 23 | 59 | 36 | 57 |
Nee | 7 | 29 | 9 | 23 | 16 | 25 |
Onbekend | 4 | 17 | 7 | 18 | 11 | 18 |
Totaal | 24 | 100 | 39 | 100 | 63 | 100 |
Bij de AEX/AMX- en FTSEurofirst-ondernemingen zijn geen significante verschillen te zien ten aanzien van de gehanteerde overgangsmethode en/of de toegepaste practical expedients.
Zoals weergegeven in Tabel
AEX, AMX (n = 29) | FTSEurofirst (n = 43) | Totaal (n = 72) | ||||
---|---|---|---|---|---|---|
n | % | n | % | n | % | |
Minimum (1 pagina) | 6 | 21 | 10 | 23 | 16 | 22 |
Maximum (4–7 pagina) | 6 | 21 | 5 | 12 | 11 | 15 |
Gemiddeld (2–3 pagina) | 17 | 58 | 28 | 65 | 45 | 63 |
Slechts 9 van de 72 ondernemingen heeft een aparte publicatie gewijd aan de overgang naar IFRS 16, zie Tabel
AEX, AMX (n = 29) | FTSEurofirst (n = 43) | Totaal (n = 72) | ||||
---|---|---|---|---|---|---|
n | % | n | % | n | % | |
Ja | 5 | 17 | 4 | 9 | 9 | 13 |
Nee | 24 | 83 | 39 | 91 | 63 | 87 |
De gemiddelde marginale rentevoet (disconteringsvoet) varieert van de laagste rate 0,8% tot hoogste rate 7,2%, zie Tabel
AEX, AMX (n = 24) | FTSEurofirst (n = 39) | Totaal (n = 63) | ||||
---|---|---|---|---|---|---|
n | % | N | % | n | % | |
Gemiddelde marginale rentevoet toegelicht bij beperkt-retrospectief? | ||||||
Ja | 24 | 100 | 36 | 92 | 60 | 95 |
Nee | 0 | 0 | 3 | 8 | 3 | 5 |
Gemiddelde marginale rentevoet | ||||||
0–1% | 1 | 4 | 1 | 3 | 2 | 3 |
1–2% | 3 | 13 | 4 | 12 | 7 | 12 |
2–3% | 8 | 33 | 10 | 29 | 18 | 31 |
3–4% | 5 | 21 | 11 | 32 | 16 | 28 |
4–5% | 5 | 21 | 4 | 12 | 9 | 16 |
>5% | 2 | 8 | 4 | 12 | 6 | 10 |
Gemiddeld | 3,2% | 3,2% | 3,2% |
IFRS 16 schrijft voor dat ondernemingen die de beperkt-retrospectieve overgangsmethode hanteren een (kwantitatieve) aansluiting opnemen van de IAS 17-verplichting net voor overgang en de op de overgangsdatum opgenomen leaseverplichting. Bijna alle ondernemingen (94%, zie Tabel
Informatie over de aansluiting van de IAS 17 leaseverplichting en IFRS 16.
AEX, AMX (n = 24) | FTSEurofirst (n = 39) | Totaal (n = 63) | ||||
---|---|---|---|---|---|---|
n | % | N | % | n | % | |
Aansluiting IAS 17 leaseverplichting met IFRS 16 | ||||||
Ja | 23 | 96 | 36 | 92 | 59 | 94 |
Nee | 1 | 4 | 3 | 8 | 4 | 6 |
Toegelichte aansluitverschillen | ||||||
Leases gelijk aan of korter dan 12 maanden | 18 | 26 | 24 | 25 | 42 | 25 |
Leasetermijn (o.a. verlengingsopties) | 9 | 13 | 23 | 24 | 32 | 19 |
Leases van activa met een lage waarde | 13 | 19 | 16 | 16 | 29 | 17 |
Leasedefinitie | 7 | 10 | 9 | 9 | 16 | 10 |
Leases met de start na 1 januari 2019 | 4 | 6 | 8 | 8 | 12 | 7 |
Financiële leases | 7 | 10 | 4 | 4 | 11 | 7 |
Overig | 11 | 16 | 13 | 13 | 24 | 14 |
Totaal | 100 | 100 | 100 |
Als best practice-toelichting voor de volledig-retrospectieve methode kan AholdDelhaize gezien worden. Hierin wordt uitgebreid ingegaan op de impact van IFRS 16, ook op de relevante group highlights in het strategic report welke ook retrospectief zijn aangepast in de vergelijkende cijfers voor de effecten van IFRS 16. Naast alle non-GAAP measures zijn tevens de gross en net debt retrospectief aangepast voor de impact van IFRS 16 en gaat de onderneming in op de gemaakte aanpassingen in de definities. Ook gaat de onderneming in op aanpassingen met lenders van de leverage ratio ten gevolge van IFRS 16 en wordt goed inzicht gegeven in de aanpassing van de free cash flow definitie en wordt een heldere aansluiting gegeven tussen oude en nieuwe definitie na IFRS 16. Deze onderneming heeft tevens een afzonderlijke en uitgebreide publicatie uitgebracht ten einde aandeelhouders en investeerders te helpen bij het begrip van de impact van de toepassing van IFRS 16. Als best practice-toelichting voor de beperkt-retrospectieve methode kan Arcadis worden gezien. Bij Arcadis is naast de vereiste toelichtingen, en ondanks het gebrek aan vergelijkende cijfers, in duidelijke tabellen inzicht gegeven in de impact van IFRS 16 door voor 2019 zowel IFRS 16, IAS 17 en de net impact weer te geven voor zowel balans, winst-en-verliesrekening en kasstroomoverzicht. Verder is inzicht geven in de impact van IFRS 16 op de bank convenant ratios. Ter illustratie hebben we onderdelen van de toelichtingen van AholdDelhaize (figuur
best practice ifrs 16 overgangstoelichtingen best practice volledig-retrospectieve overgangsmethode: aholddelhaize annual report 2019, pp. 188, 189. https://www.aholddelhaize.com/media/10197/ahold-delhaize-annual-report-2019.pdf https://www.aholddelhaize.com/en/investors/financial-information/annual-reports/
Best practice Beperkt retrospectieve overgangsmethode: Arcadis Annual integrated report 2019, pp’187–189. https://www.arcadis.com/media/C/9/3/%7BC9319928-F9D5-4DB4-B70E-09359714C2C9%7D3Arcadis%20Integrated%20Annual%20Report%202019.pdf https://www.arcadis.com/en/global/investors/
Het gebruiksrechtenmodel dat centraal staat in IFRS 16 betekent dat de lessee in zijn balans een (lease)actief opneemt voor het recht om het actief te gebruiken en een (lease)verplichting in de balans verwerkt vanaf het moment dat de lessor het onderliggende actief aan de lessee voor het gebruik ter beschikking stelt.
De leaseverplichting heeft het karakter van een financiële of rentedragende verplichting, en dient initieel gewaardeerd te worden tegen de contante waarde van de nog niet-betaalde/toekomstige leasebetalingen over de leaseperiode. De vervolgwaardering dient te geschieden volgens de effectieve-interestmethode.
De (nieuw) verwerkte leaseverplichting maakt in de jaarrekening deel uit van belangrijke kengetallen als het totaal vreemd vermogen (kort en langlopend), de totaalschuld (kort en langlopend rentedragend) en de nettoschuld (‘net debt’). Deze laatste wordt doorgaans bepaald door de totale korte en langlopende (rentedragende) schuld te verminderen met de beschikbare geldmiddelen (‘cash and cash equivalents’) en geeft een indicatie in welke mate de onderneming in staat is met beschikbare geldmiddelen de verplichtingen uit hoofde van (rentedragende) schulden te voldoen.
Het leaseactief wordt initieel verwerkt tegen kostprijs, die gelijk is aan de initiële waardering van de leaseverplichting zoals hiervoor beschreven, verhoogd met eventuele betalingen die gedaan zijn voor de aanvang van de lease, initiële directe kosten en verwachte kosten voor opruiming/herstel van het geleasde actief. Het wordt verminderd met leasevoordelen ontvangen van de lessor (‘lease incentives’). De vervolgwaardering is (normaliter) de kostprijs verminderd met cumulatieve afschrijvingen (overeenkomstig IAS 16) en bijzondere waardeverminderingen (overeenkomstig IAS 36). Alternatieve waarderingsgrondslagen zoals het herwaarderingsmodel (IAS 16) en reëlewaardemodel (IAS 40) zijn onder voorwaarden mogelijk. De (nieuw) verwerkte leaseactiva maken in de jaarrekening deel uit van het belangrijke kengetal totaal activa.
De uit hoofde van het leasecontract te betalen leasetermijn dient te worden gesplitst in rentekosten over de leaseverplichting volgens de effectieve rentemethode en aflossing van de leaseverplichting (saldo). In de winst-en-verliesrekening worden derhalve naast de afschrijvingskosten en bijzondere waardeverminderingen van het leaseactief, tevens de rentekosten op de leaseverplichting verwerkt. Onder IAS 17 werd de volledige (operationele) leasebetaling als (operationele) last in de winst-en-verliesrekening verwerkt en als operationele kastroom in het kasstroomoverzicht. Het resultaat vóór aftrek van interest, belastingen, afschrijvingen op materiële vaste en immateriële vaste activa (‘Earnings Before Interest, Taxes, Depreciation and Amortisation’, of: EBITDA) wordt in de praktijk, ook door veel van de onderzochte ondernemingen, gehanteerd en/of gepubliceerd omdat dit kengetal beschouwd wordt als een goede weergave of schatting van de operationele kasstroom van de onderneming. Daar de operationele leasekosten dus geen deel uitmaken van EBITDA, neemt dit kengetal toe als gevolg van toepassing van IFRS 16.
De impact van de IFRS 16-overgang op genoemde kengetallen in de balans (overgangsdatum 1 januari 2019), de winst-en-verliesrekening 2019 en het kasstroomoverzicht 2019 van de onderzochte ondernemingen is vermeld in Tabel
Voor wat betreft de (kengetallen in de) balans blijkt uit Tabel
AEX, AMX (n = 29) | FTSEurofirst (n = 43) | Totaal (n = 72) | ||||
---|---|---|---|---|---|---|
Bedragen in miljoenen euro | n | % | n | % | n | % |
Impact op totaal vreemd vermogen | ||||||
Totaal | 39.700 | 10% | 116.341 | 7% | 156.041 | 8% |
0–1% | 0 | 0 | 4 | 9 | 4 | 6 |
1–2% | 1 | 3 | 15 | 35 | 16 | 22 |
2–5% | 9 | 31 | 8 | 19 | 17 | 24 |
5–10% | 10 | 34 | 7 | 16 | 17 | 24 |
10–20% | 6 | 21 | 5 | 12 | 11 | 15 |
>20% | 3 | 10 | 4 | 9 | 7 | 10 |
29 | 100 | 43 | 100 | 72 | 100 | |
Impact op totaal schuld | ||||||
Totaal | 39.700 | 28% | 116.341 | 21% | 156.041 | 24% |
0–5% | 1 | 3 | 15 | 35 | 16 | 22 |
5–10% | 6 | 21 | 11 | 26 | 17 | 24 |
10–20% | 10 | 34 | 7 | 16 | 17 | 24 |
20–50% | 7 | 24 | 5 | 12 | 12 | 17 |
50–100% | 2 | 7 | 1 | 2 | 3 | 4 |
>100% | 3 | 10 | 4 | 9 | 7 | 10 |
29 | 100 | 43 | 100 | 72 | 100 | |
Impact op nettoschuld | ||||||
Totaal (exclusief ondernemingen met een negatieve nettoschuld) | 36.022 | 68% | 106.833 | 32% | 142.855 | 46% |
Negatieve nettoschuld | 5 | 17 | 4 | 9 | 9 | 13 |
0–5% | 0 | 0 | 14 | 33 | 14 | 19 |
5–10% | 3 | 10 | 6 | 14 | 9 | 13 |
10–20% | 8 | 28 | 4 | 9 | 12 | 17 |
20–50% | 8 | 28 | 9 | 21 | 17 | 24 |
50–100% | 3 | 10 | 3 | 7 | 6 | 8 |
>100% | 2 | 7 | 3 | 7 | 5 | 7 |
29 | 100 | 43 | 100 | 72 | 100 | |
Impact op totaal activa | ||||||
Totaal | 36.464 | 6% | 117.688 | 4% | 154.152 | 5% |
0–1% | 1 | 3 | 11 | 26 | 12 | 17 |
1–2% | 7 | 24 | 14 | 33 | 21 | 29 |
2–5% | 9 | 31 | 9 | 21 | 18 | 25 |
5–10% | 9 | 31 | 3 | 7 | 12 | 17 |
10–20% | 2 | 7 | 5 | 12 | 7 | 10 |
>20% | 1 | 3 | 1 | 2 | 2 | 3 |
29 | 100 | 43 | 100 | 72 | 100 | |
Impact op EBITDA | ||||||
Totaal | 11.556 | 17% | 33.775 | 10% | 45.331 | 13% |
0–5% | 5 | 17 | 18 | 42 | 23 | 32 |
5–10% | 8 | 28 | 15 | 35 | 23 | 32 |
10–20% | 7 | 24 | 6 | 14 | 13 | 18 |
20–50% | 4 | 14 | 3 | 7 | 7 | 10 |
50–100% | 3 | 10 | 1 | 2 | 4 | 6 |
>100% | 2 | 7 | 0 | 0 | 2 | 3 |
29 | 100 | 43 | 100 | 72 | 100 | |
Impact op operationele kasstroom | ||||||
Totaal | 13.292 | 24% | 26.030 | 8% | 39.322 | 14% |
0–5% | 6 | 21 | 17 | 40 | 23 | 32 |
5–10% | 11 | 38 | 16 | 37 | 27 | 38 |
10–20% | 6 | 21 | 7 | 16 | 13 | 18 |
20–50% | 5 | 17 | 3 | 7 | 8 | 11 |
50–100% | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
>100% | 1 | 3 | 0 | 0 | 1 | 1 |
29 | 100 | 43 | 100 | 72 | 100 |
De verwerking van deze leaseverplichtingen heeft bij de AEX- en AMX-fondsen een stijging van gemiddeld 10% van het totaal vreemd vermogen betekend. Voor 34% (n = 10) van de AEX- en AMX-fondsen is de impact tussen 5–10% en bij 31% (n = 9) werd een stijging van 10% of meer vastgesteld. De impact bij de onderzochte FTSEurofirst-fondsen blijkt beperkter; er is sprake van een gemiddelde stijging van 7% van het vreemd vermogen. Voor 35% van de FTSEurofirst-fondsen (n = 15) is de impact van IFRS 16 op het totaal vreemd vermogen beperkt tot 1–2%; voor 21% (n = 9) is de stijging meer dan 10%.
De impact van de verwerking van leaseverplichtingen op het totaal schuld (korte en lange termijn) is procentueel groter dan de impact op het totaal vreemd vermogen. Voor AEX- en AMX-fondsen stijgen de schulden met gemiddeld 28%, voor de FTSEurofirst-fondsen is dat 21%. Voor relatief de grootste groep AEX- en AMX-fondsen (34%) is het totaal van de schuld tussen 10–20% gestegen. Voor een vergelijkbare groep FTSEurofirst-fondsen (35%) geldt dat de totale schuld slechts tussen 0–5% is toegenomen.
Voorts blijkt uit ons onderzoek dat bij negen van alle onderzochte ondernemingen (13%) sprake is van een zodanig ‘ruime’ kaspositie dat door de verwerking van de leaseverplichtingen nog steeds sprake is van een negatieve nettoschuld (‘net debt’). De beschikbare geldmiddelen van de desbetreffende ondernemingen zijn hoger dan de totale schuld, inclusief leaseverplichtingen, in de balans. Voor deze ondernemingen heeft IFRS 16 in die zin een beperkte invloed dat zelfs met verwerking van de leaseverplichtingen de onderneming in staat is met beschikbare geldmiddelen de verplichtingen uit hoofde van de schulden te voldoen. Bij de onderzochte ondernemingen waarbij geen sprake was van een negatieve nettoschuld, nam de totale nettoschuld toe met circa 143 miljard euro (een stijging van circa 46%), verdeeld over circa 36 miljard euro (stijging van circa 68%) bij de AEX- en AMX-fondsen en circa 107 miljard euro (een stijging van 32%) bij de FTSEurofirst-fondsen. Ook hier een fors hogere impact bij de AEX- en AMX-fondsen dan de overige Europese (FTSEurofirst) onderzochte ondernemingen. Bij 28% (n = 8) van de AEX- en AMX-fondsen is sprake van een toename van 10–20%; bij eenzelfde aantal ondernemingen was het effect zelfs 20–50%. Vorengenoemde impact werd bij relatief minder FTSEurofirst- fondsen gevonden: een impact van 10–20% werd bij 9% (n = 4) van de FTSEurofirst-ondernemingen gevonden en bij 21% (n = 9) een impact van 20–50%. Bij 33% (n = 14) van de FTSEurofirst-ondernemingen was de impact van de verwerking van leaseverplichtingen op de nettoschuld beperkt tot tussen 0 en 5%. Hierbij wordt opgemerkt dat het weergeven van de impact van IFRS 16 als percentage van een saldo, in dit geval de nettoschuld, inherent een beperktere betekenis heeft dan het weergeven van de impact op een kengetal (zoals totale activa of totale schulden) dat geen saldo is.
Op overgangsmoment is voor in totaal circa 154 miljard euro aan leaseactiva verwerkt in de jaarrekeningen van de onderzochte Europese ondernemingen, verdeeld over circa 36 miljard euro voor de AEX- en AMX-fondsen en circa 118 miljard voor de FTSEurofirst-fondsen. Gemiddeld nam hierdoor het totaal activa met 5% toe bij de onderzochte Europese ondernemingen. Ook hier blijkt de impact voor AEX- en AMX-fondsen groter dan voor de FTSEurofirst-fondsen.
De verwerking van de leaseactiva heeft bij de AEX- en AMX-fondsen voor een stijging van gemiddeld 6% van het totaal activa gezorgd bij deze ondernemingen. Bij 31% (n = 9) van de AEX- en AMX-ondernemingen was sprake een impact van 2–5% en bij eenzelfde percentage nam het totaal aan activa toe met 5–10%. De impact bij de onderzochte FTSEurofirst-fondsen blijkt beperkter; er is sprake van een gemiddelde stijging van 4% van de totale activa bij deze ondernemingen. Bij een ruime meerderheid (59%) van de FTSEurofirst-ondernemingen (n = 25) is de impact op het totaal activa echter beperkt gebleven tot maximaal 2%.
Voorts kan op basis van Tabel
Ten slotte kan op grond van Tabel
Zoals vermeld in de Inleiding, hebben
Om een indicatie te krijgen in hoeverre het bij toepassing van IAS 17 mogelijk was om een goede inschatting te maken van de leaseverplichtingen hebben we de werkelijke impact van de toepassing van IFRS 16 vergeleken met de door
In het model gehanteerd door
Op basis van deze hogere werkelijke disconteringvoet (dan ingeschat) ligt een lager werkelijk effect van IFRS 16 ten opzichte van het verwachte of geschatte effect in de lijn der verwachting. Uit Tabel
Invloed van de eerste toepassing (‘werkelijke invloed’) versus de geschatte invloed van IFRS 16 (
AEX, AMX (n = 24) |
||
---|---|---|
n | % | |
Werkelijke invloed versus geschatte invloed op totaal schuld (rentedragende verplichtingen) | ||
> 100% hoger | 5 | 21 |
51–100% hoger | 7 | 29 |
0–50% hoger | 6 | 25 |
0–50% lager | 6 | 25 |
51–100% lager | 0 | 0 |
> 100% lager | 0 | 0 |
24 | 100 | |
Werkelijke invloed versus verwachte invloed op totaal activa | ||
> 100% hoger | 6 | 25 |
51–100% hoger | 8 | 33 |
0–50% hoger | 8 | 33 |
0–50% lager | 2 | 9 |
51–100% lager | 0 | 0 |
> 100% lager | 0 | 0 |
24 | 100 | |
Werkelijke invloed versus geschatte invloed op EBITDA | ||
> 100% hoger | 6 | 25 |
51–100% hoger | 6 | 25 |
0–50% hoger | 8 | 33 |
0–50% lager | 3 | 13 |
51–100% lager | 1 | 4 |
> 100% lager | 0 | 0 |
24 | 100 |
Zoals in de inleiding is aangegeven is de interne controle ten aanzien van (onder IAS 17) toegelichte leaseverplichtingen mogelijk minder dan ten aanzien van de (onder IFRS 16) in de balans te verwerken leaseverplichtingen (
Om een indicatie te krijgen in hoeverre in de aanloop van IFRS 16-onderzochte ondernemingen ‘robuuster’ naar hun toegelichte leaseverplichtingen zijn gaan kijken en op grond daarvan hun toelichtingen hebben uitgebreid, zijn vijf jaarrekeningen over 2018 (toegelichte leaseverplichtingen) en 2019 (werkelijke leaseverplichtingen) van de AEX- en AMX- fondsen nader onderzocht. Het betrof die ondernemingen waarbij de werkelijke impact van IFRS 16 op het totaal van de schuldpositie meer dan het dubbele (>100%) was dan de geschatte impact volgens het model uit 2017 (zie Tabel
Dat kan het gevolg zijn geweest van een toename van de lease intensiteit (relatief meer leases als financiering van de activa) over de periode 2016–2019 bij de onderzochte ondernemingen. Zoals aangegeven lijkt het ons inziens echter weinig aannemelijk dat deze ondernemingen, met het zicht op de overgang naar IFRS 16, hun lease intensiteit belangrijk hebben gewijzigd en relatief (significant) meer zijn gaan leasen. Een vermindering van leases ligt meer voor de hand, aangezien leasing door het verdwijnen van het ‘off-balance sheet’ effect door IFRS 16 minder aantrekkelijk is geworden.
De resultaten in Tabel
Voor de meeste ondernemingen was 2019 het eerste boekjaar waarin ze IFRS 16 hebben toegepast. In dit artikel doen we verslag van de eerste toepassing van IFRS 16, de kwantitatieve invloed en maken we een vergelijking met de invloed zoals die op basis van de toelichting van de toekomstige verplichte leasebetalingen in de 2016 jaarrekeningen van ondernemingen werd ingeschat. Uit het onderzoek blijkt dat de overgrote meerderheid van de ondernemingen heeft gekozen voor de beperkt- retrospectieve methode en daarbij de waarde van het actief voor alle of een deel van de leases gelijk heeft gesteld aan de leaseverplichting. Ook hebben veel ondernemingen gebruik gemaakt van meerdere praktische mogelijkheden in IFRS 16 om de overgang te vereenvoudigen. Deze keuzes zullen echter nog een aantal jaren de vergelijkbaarheid van en inzicht in de leaseverplichtingen en leaseactiva voor gebruikers beïnvloeden, maar hebben er wel voor gezorgd dat de overgang en de daarmee gemoeide kosten beheersbaar bleven.
De invoering van IFRS 16 heeft bij veel ondernemingen een grote invloed gehad op belangrijke financiële maatstaven als totaal activa, totaal (netto)schuld en EBITDA. De toepassing van IFRS 16 heeft geleid tot een duidelijke verslechtering van de terugbetalingscapaciteit bij de onderzochte ondernemingen indien deze wordt uitgedrukt als Net debt to EBITDA-ratio. Verder blijkt de invloed groter te zijn dan in 2017 werd ingeschat op basis van de in 2016-jaarrekeningen opgenomen toelichtingsinformatie over de leaseverplichtingen. Dit wordt mogelijk verklaard doordat de interne beheersing rondom bedragen die worden verwerkt in de primaire overzichten robuuster is dan de interne beheersing rondom toelichtingsinformatie waardoor in het proces gericht op de implementatie van IFRS 16 een vollediger inzicht is verkregen in de leaseovereenkomsten en -termijnen van ondernemingen.
Drs. C. (Coen) Arnold RA is verbonden aan het Department of Professional Practice (DPP) van KPMG. Daarnaast is hij Associate Professor bij de postdoctorale opleiding tot RegisterController van de Vrije Universiteit in Amsterdam, en doceert hij International Financial Reporting ten behoeve van het internationale IFRS Diploma aan de postdoctorale opleiding Financial Executive Education (FEE) van diezelfde universiteit.
Prof. dr. A.J. (Arjan) Brouwer RA is partner bij PwC en hoogleraar externe verslaggeving aan de Vrije Universiteit Amsterdam.
Drs. J. (Jay) Tahtah RA is partner bij PwC en adviseert internationale ondernemingen over de toepassing van complexe verslaggevingsregels. Hij geeft leiding aan het team dat zich bezighoudt met advies aan internationale bedrijven over de implementatie van nieuwe IFRS-standaarden.
De auteurs danken Souad Aghmir, Marnix Elferink, Ra’ees Mahomed, Kurmanbek Meirkulov, Jelmar Rozema, Heinrich Stapelberg en Dino Tsafantakis voor hun ondersteuning bij de dataverzameling.
Uit een survey van de European Financial and Reporting Advisory Group (EFRAG) onder Europese beursgenoteerde ondernemingen bleek dat één van de belangrijkste overwegingen voor operationele leasing van vastgoed was het ontbreken van impact op de solvabiliteit (
AEX, AMX | FTSEurofirst 100 | FTSEurofirst 100 | |||
1 | Aalberts | 30 | Adidas | 52 | Iberdrola |
2 | Ahold Delhaize | 31 | Air Liquide | 53 | Inditex |
3 | Akzo Nobel | 32 | Airbus | 54 | Kering |
4 | Altice Europe | 33 | Anglo American | 55 | London Stock Exchange Group |
5 | Aperam | 34 | Anhueser-Busch InBev | 56 | L’Oreal |
6 | Arcadis | 35 | AstraZeneca | 57 | LVMH |
7 | ArcelorMittal | 36 | BASF | 58 | National Grid |
8 | ASM International | 37 | Bayer AG | 59 | Orange |
9 | BAM Groep | 38 | BMW | 60 | Reckitt Benckiser Group |
10 | BE Semiconductor Ind. | 39 | BP | 61 | Rio Tinto |
11 | Boskalis | 40 | British American Tobacco | 62 | Safran |
12 | Corbion | 41 | Daimler AG | 63 | Sanofi |
13 | DSM | 42 | Danone | 64 | SAP |
14 | Fugro | 43 | Deutsche Boerse | 65 | Schneider Electric |
15 | Galapagos | 44 | Deutsche Telekom | 66 | Total |
16 | GrandVision | 45 | E.ON | 67 | Veolia Environnement |
17 | Heineken NV | 46 | Enel | 68 | Vinci |
18 | IMCD Group | 47 | Engie | 69 | Vivendi |
19 | Intertrust | 48 | Eni | 70 | Vodafone Group |
20 | Koninklijke Philips | 49 | EssilorLuxottica | 71 | Volkswagen Pfd |
21 | KPN | 50 | Experian | 72 | Vonovia SE |
22 | OCI | 51 | GlaxoSmithKline | ||
23 | PostNL | ||||
24 | Randstad | ||||
25 | Shell | ||||
26 | TKH Group | ||||
27 | Unilever | ||||
28 | Vopak | ||||
29 | Wolters Kluwer |