Essay |
Corresponding author: Ed Vosselman ( e.vosselman@fm.ru.nl ) Academic editor: Marcel van Rinsum
© 2022 Ed Vosselman.
This is an open access article distributed under the terms of the Creative Commons Attribution License (CC BY-NC-ND 4.0), which permits to copy and distribute the article for non-commercial purposes, provided that the article is not altered or modified and the original author and source are credited.
Citation:
Vosselman E (2022) Rekenschap op zijn kop: prestatiemanagement als performatieve en ethische praktijk. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 96(9/10): 329-336. https://doi.org/10.5117/mab.96.86276
|
Dit artikel
Management control, prestatiemeting, performativiteit, economische organisatietheorie
Het artikel bevat een pleidooi om prestatiemanagement als een ethische praktijk te zien en beargumenteert dat dit consequenties heeft voor de inrichting van verantwoordelijkheidsrelaties.
Een belangrijke grondleger voor management control, Robert Anthony, ontleent zijn ontwerpmodel voor management control aan de systeemtheorie (
De systeemtheoretische inrichting van management control sluit aan bij een decompositie van een organisatie in organisatorische eenheden en bij een toekenning van bevoegdheden en verantwoordelijkheden aan de leiding van die eenheden. In aanvulling op de systeemtheorie heeft ook de economische organisatietheorie een belangrijke invloed gehad op de praktische inrichting en werking van management controlsystemen. De gecanoniseerde kennis rond management control zoals die in hedendaagse leerboeken als bijvoorbeeld dat van
Mijn ambitie was indertijd om een raamwerk te produceren dat practici kon helpen doelmatige systemen van management control in te richten. Meer in het bijzonder wilde ik op basis van economische theorie richtlijnen ontwikkelen voor practici die vanuit een rationeel doelmatigheidsperspectief situatiespecifieke management controlsystemen wensten in te richten. Mijn ambitie paste daarmee in een methodologische traditie die met functionalisme kan worden aangeduid: ik beoogde vanuit de gewenste functie richtlijnen voor control te ontwerpen. Die richtlijnen zouden zich dan via allerlei lezingen, conferenties en publicaties kunnen verspreiden, zodat de rationele managers en controllers ze konden benutten bij hun eigen situatiespecifieke ontwerp.
Hoewel niet valt te ontkennen dat het functionalisme veel heeft opgeleverd, valt er op de onderliggende veronderstellingen van doelgerichtheid, economische rationaliteit en relatief probleemloze verspreiding over organisaties wel het nodige af te dingen. Behalve functionaliteit is er ook performativiteit. Terwijl er vanuit het perspectief van de functionaliteit sprake is van een doelgericht en doelmatig ontwerp van theoretische raamwerken en een geordende verspreiding daarvan over relevante actoren in de praktijk, is er vanuit een perspectief van performativiteit sprake van een niet voorspelbare en ongerichte (of op zijn minst minder gerichte) ontwikkeling en verspreiding van theorieën en theoretische raamwerken in netwerken van mensen en niet-mensen. Zoals ik wil laten zien, zit de ontwikkelingskracht vanuit het perspectief van de performativiteit niet in mensen, maar in de verbindingen tussen mensen en niet-mensen, zoals bijvoorbeeld (informatie)technologie, software, concepten, theorieën en cijfers. In dit artikel is performativiteit in het bijzonder de kracht van theorieën, theoretische raamwerken en ook van cijfers om in een relationeel verband te participeren in de totstandkoming van een (organisatie)werkelijkheid.
In het vervolg zet ik uiteen dat het perspectief van de performativiteit de ontwikkelingskracht (de ‘agency’) verlegt van de uit zichzelf rationeel handelende mens naar de verbindingen en wisselwerkingen tussen mensen en niet-mensen en, sterker nog, naar de wisselwerking tussen praktijken in netwerken. In zo’n perspectief zijn prestaties netwerkeffecten of het gevolg van wisselwerkingen tussen diverse praktijken, waaronder die van management control of, meer algemeen, prestatiemanagement. De verantwoordelijkheid voor prestaties kan dan ook niet simpelweg worden geïndividualiseerd. Individuen zijn bovendien geen zichzelf in stand houdende rationele mensen die buiten of boven de netwerken of praktijken staan, maar zij worden door de performatieve kracht in posities gebracht van waaruit zij betekenisvol kunnen opereren (of niet). Zij participeren in de netwerken en praktijken, maar hun betekenisvolle posities zijn er tegelijkertijd een consequentie van. Dat betekent voor prestatiemanagement dat het niet een neutraal systeem of een neutrale praktijk is, maar een inherent ethische praktijk. Ik betoog mede op basis van een voorbeeld uit de jeugdzorg dat degenen die participeren in de ontwikkeling en de werking van prestatiemanagement medeverantwoordelijk zijn voor de prestaties die in de jeugdzorg tot stand komen. In die zin zet het perspectief van de performativiteit de rekenschap op zijn kop: het richt de focus van de verantwoordelijkheid op degenen die participeren in de praktijk van prestatiemanagement en niet op degenen die de prestatie leveren in de primaire processen (in mijn voorbeeld de jeugdzorg), zonder overigens de verantwoordelijkheid van die laatsten te ontkennen.
Dit artikel is ten dele een soort persoonlijk reisverslag en is als volgt opgebouwd. In paragraaf 2 duid ik in algemene zin de performativiteit van de economische organisatietheorie, om daarna in paragraaf 3 dieper in te gaan op de performativiteit van prestatiemanagement, met name op de prestatiemeting in het verband van management control. In paragraaf 4 laat ik zien dat de performativiteit van prestatiemeting kan worden begrepen als een ‘selffulfilling prophecy’ die zich ontwikkelt in de geest (‘mind’) van individuen, waarna ik prestatiemanagement in paragraaf 5 op basis van een voorbeeld uit de jeugdzorg als een performatieve praktijk beschrijf. Ik sluit af met de suggestie om prestatiemanagement te herdefiniëren als een ethische praktijk.
Terugkijkend paste mijn ontwerp van inrichtingstypen van management control uit 2002 niet alleen heel goed bij mijn toenmalige werkplek, de Faculteit Technische Bedrijfskunde aan de Technische Universiteit Eindhoven, maar ook in de toenmalige tijdgeest. Het denken in regelkringen en marktwerking vond gretig aftrek in zowel de private als de publieke sector. Toch waren er ook auteurs die waarschuwingen lieten horen. Zo schreef de fameuze Nederlandse hoogleraar Geert Hofstede in 1981 in het vooraanstaande tijdschrift Accounting, Organizations and Society over “management control for not-for-profit activities” (
We spreken van performativiteit van theorie als de theoretische inzichten zich in netwerkverbindingen materialiseren tot concrete besturingsvormen en besturingsarrangementen die zich vervolgens weer associëren met andere actoren in netwerken en zo een realiteit tot ontwikkeling brengen.
Bouwend op de ‘performativity thesis’ van Michel Callon heeft Donald MacKenzie diverse gradaties van performativiteit benoemd (
De economische organisatietheorie heeft zichzelf op diverse plekken (op zijn minst gedeeltelijk) gerealiseerd (zie o.a.
De inrichting van boven beschreven rekenschapsrelaties (verantwoordingsrelaties) berust in de kern op een vorm van wantrouwen. Dat wantrouwen is vanuit het perspectief van de economische organisatietheorie begrijpelijk en legitiem: economisch handelende individuen beschermen hun eigen belang, als het moet op arglistige wijze.
Sterk performatieve economische organisatietheorie creëert de positie voor de economische mens, Homo Economicus (
De betrokken mens heeft er juist behoefte aan om met de ‘principaal’ te communiceren en deze zijn problemen voor te leggen; er is behoefte aan ontsluiting en niet aan afsluiting. De betrokken mens wil delen en staat bepaald niet te springen om individualiserende of disciplinerende effecten van ‘control’, maar wel om socialiserende effecten. Eigenlijk verwacht de betrokken mens geen manager die de gedaante aanneemt van een ‘principaal’, maar één die het karakter heeft van betrokken ondersteuner, van ‘steward’.
Uitgaande van een organisatie waarin er posities voor betrokken mensen zijn ingericht leidt de inrichting van rekenschapsrelaties op basis van de veronderstellingen van de economische organisatietheorie tot een transformatie naar posities voor economische mensen. Mensen op die posities laten zich vooral leiden door externe prikkels en staan op relatief grote mentale afstand van het werk en/of de organisatie. Vanuit de positie voor de economische mens zijn sommige handelingen legitiem, andere niet; er is insluiting, maar ook uitsluiting. Dit maakt dat de inrichting van op de economische organisatietheorie gebaseerde rekenschapsrelaties inherent ethisch is. Daarmee is bepaald niet gezegd dat de transformatie naar de positie van de economische mens op voorhand slecht is, laat staan dat de verwoorde inzichten in de economische organisatietheorie op voorhand slecht zouden zijn en de inzichten uit op vertrouwen gebaseerde ‘concurrerende’ theorieën zoals de ‘stewardship’ theorie (
In de voorgaande paragraaf heb ik laten zien wat het betekent dat de economische organisatietheorie en de daarop gebaseerde rekenschapsrelaties performatief zijn. Maar wat is er eigenlijk te zeggen over de performativiteit van wat centraal staat in prestatiemanagement: de prestatiemeting? Hoe zit het eigenlijk met de performativiteit van metingen op basis van cijfers? Evenals theorieën kunnen cijfers worden gezien als actoren in een netwerk. Zij acteren onder andere in een associatie met de economische organisatietheorie. In termen van
De performativiteit van prestatiemeting staat evenwel niet uitsluitend in het verband van de economische organisatietheorie. Er is meer over te zeggen. Heel recent (2021) heeft Michael Power het raamwerk van MacKenzie (2006) gemobiliseerd in zijn modellering van de zogenaamde ‘micro-foundations’ van prestatiemeting (performance accounting) (
Het model van Power maakt een onderscheid in drie fasen. In de eerste fase is er sprake van ‘generic performativity’. Actoren adopteren nieuwe vormen van prestatiemeting vanwege institutionele druk, maar wel onder protest. Er is de nodige weerstand. In een tweede fase is er een effectieve performativiteit van de prestatiemaatstaven en metingen. Die effectiviteit wordt gerealiseerd door herhaling en routinevorming in de prestatiemeting. De weerstand slinkt, omdat actoren niet zoveel andere keus hebben dan de maatstaven en de metingen te aanvaarden en te proberen aan de vereisten te voldoen. Een derde fase kenmerkt zich door de internalisering van de prestatiemaatstaven en metingen. In deze fase komen de actoren in een toestand waarin zij de maatstaven en metingen als vanzelfsprekend als een representatie van de werkelijkheid ervaren. Er is in deze fase sprake van Barnesiaanse performativiteit, de hoogste graad.
In essentie verklaart Power de performativiteit van prestatiemeting dus als een ‘selffulfilling prophecy’. Het onderliggende proces speelt zich vooral af in de menselijke geest, een proces met een trekkracht en een duwkracht waarbij de trekkracht het uiteindelijk wint van de duwkracht. De (weg)duwkracht (‘push’) doet zich vooral in de eerste fase(n) voor en wordt gevoed door de ervaring dat de werkelijkheid wordt gereduceerd en dat professionele waarden worden weggespeeld. De trekkracht (‘pull’) is de aantrekkingskracht die zogenaamde feitelijkheid (‘facticity’) heeft op de menselijke actoren. ‘Facticity’ ontstaat als de collectiviteit van individuen de prestatiemetingen als vanzelfsprekend als representaties van een werkelijkheid, een ‘reality out there’, beschouwt. De aantrekkingskracht van een dergelijke ‘facticity’ komt voort uit een wens om vaste referentiepunten in de onderlinge communicatie te creëren en om complexiteit te reduceren. Daarom willen individuele organisatieleden uiteindelijk graag geloven dat de prestatiemeting de werkelijkheid representeert.
“Whereas the notion of a self-fulfilling prophecy explains success or failure in terms of beliefs only, that of performativity goes beyond human minds and deploys all the materialities comprising the socio-technical agencements that constitute the world in which these agents are plunged: performativity leaves open the possibility of events that might refute, or even happen independently of, what humans believe or think” (
Terwijl Power het proces van performativiteit lokaliseert in de menselijke geest, lokaliseert Callon performativiteit in heterogene netwerken van mensen en niet-mensen. Aansluitend bij de ‘performativity thesis’ zoals die door Callon is geformuleerd worden maatstaven en meetresultaten dan als actoren gezien en niet simpel als instrumenten in de handen van mensen.
We kunnen ter duiding van de performativiteit echter nog een slag dieper gaan door prestatiemeting als een praktijk te zien (zie ook
Een voorbeeld is wellicht illustratief.
Het moet worden gezegd dat dergelijke performatieve effecten niet bedoeld waren door de ontwerpers van het prestatiemeetsysteem (
In het bovenstaande heb ik willen laten zien hoe management control (en meer in het algemeen prestatiemanagement) performatief is. Performativiteit is niet op voorhand slecht noch op voorhand goed. Het wijst niet naar functionele noch naar disfunctionele effecten. Het is simpel een ontwikkelingskracht die actoren mobiliseert in een relationeel verband of praktijkverband; een kracht die zowel goede als slechte effecten kan openbaren. Het fenomeen performativiteit legt eigenlijk de grenzen bloot van het op het functionalisme gebaseerde ontwerpgerichte denken over management control waar ik mijn inleiding mee begon. Dat betekent geenszins dat we het functionalisme moeten verbannen. Wat het wel betekent, is dat het (top)management aandacht moet hebben voor de ongerichte en onvoorspelbare ontwikkeling van een ontworpen prestatiemanagementsysteem in een relationeel verband (zie ook
Tot slot: waar het in dit artikel over theorie ging, ging het behalve over de systeemtheorie vooral over de economische organisatietheorie. Uit diverse bronnen (onder andere
Prof. dr. Ed Vosselman is emeritus hoogleraar Accounting en Control aan de Radboud Universiteit.
De auteur dankt de editor, Marcel van Rinsum, en twee reviewers voor hun waardevolle opmerkingen en suggesties.
Dit artikel is een ingrijpende herziening van een bijdrage aan het liber amicorum Reflecteren op presteren voor prof.dr. T.L.C.M. Groot (VU University Press 2022).
Zie ook