Research Article
Print
Research Article
De publicatiejaarrekening van kleine en microrechtspersonen
expand article infoKees Camfferman, Hanne Veldman§
‡ Vrije Universiteit Amsterdam, Amsterdam, Netherlands
§ Vrije Universiteit Amsterdam / CROP, Amsterdam, Netherlands
Open Access

Samenvatting

In dit artikel doen wij verslag van een onderzoek naar de verslaggeving van kleine en microrechtspersonen, waarvoor vereenvoudigde verslaggevingsvoorschriften van toepassing zijn. Wij concluderen dat de voorschriften in het algemeen redelijk worden nageleefd. Mogelijkheden voor verbetering zien wij vooral in toelichting die meer is afgestemd op de omstandigheden van de onderneming. Een kleine minderheid van met name kleine rechtspersonen schiet tekort; bij deze categorie rechtspersonen ontbreekt de toelichting grotendeels of geheel.

Trefwoorden

NL GAAP, kwaliteit, verslaggeving, kleine rechtspersonen, microrechtspersonen

Relevantie voor de praktijk

Grote aantallen rechtspersonen vallen onder de verslaggevingsvereisten voor kleine en microrechtspersonen. Dit artikel geeft opstellers van deze jaarrekeningen de mogelijkheid om veel voorkomende tekortkomingen bij naleving van de voorschriften te vermijden en doet suggesties voor betere verslaggeving.

1. Inleiding

Sinds de implementatie van de Vierde Richtlijn in de Nederlandse wetgeving kennen we in het jaarrekeningenrecht vrijstellingen op basis van de grootte van de onderneming. In eerste instantie werd onderscheid gemaakt tussen grote, middelgrote en kleine rechtspersonen. Met ingang van boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2016 is de vierde categorie ‘microrechtspersonen’ toegevoegd, waarvoor nog verdergaande vrijstellingen gelden dan voor kleine rechtspersonen. De verslaggeving van middelgrote ondernemingen is in eerdere edities van Het Jaar Verslagen aan de orde geweest, maar die van kleine en microrechtspersonen nog niet.1 Dat is in zoverre te begrijpen, daar – vergeleken met de volledige vereisten van Titel 9 Boek 2 BW – kleine en microrechtspersonen onder een licht tot zeer licht regime vallen. De resulterende verslaggeving is meestal zo summier dat er op het eerste gezicht weinig lijkt te zijn wat de moeite van het onderzoeken waard is. Toch is de publicatieplicht van deze omvangrijke groep van rechtspersonen een gegeven, en het is dus niet vreemd om af en toe na te gaan wat er gaande is in hun verslaggeving. In dit artikel wordt verslag gedaan van een onderzoek naar de verslaggevingspraktijk op basis van een steekproef van 50 kleine en 50 microrechtspersonen. Geconcludeerd wordt dat de verslaggevingsvoorschriften redelijk worden nageleefd, voor zover dit op grond van de jaarrekening zelf is vast te stellen.

In paragraaf 2 schetsen wij de hoofdlijnen van wet- en regelgeving voor de verslaggeving van kleine en microrechtspersonen. In paragraaf 3 bespreken wij de samenstelling van de steekproef. In de paragrafen 4 tot en met 6 worden de bevindingen behandeld. We sluiten af in paragraaf 7 met conclusies en aanbevelingen.

2. Wet- en regelgeving voor de jaarrekening van kleine en microrechtspersonen

Titel 9 Boek 2 BW verleent in de artikelen 395a tot en met 398 vrijstellingen met betrekking tot de inrichting, controle en publicatie van de jaarrekening op basis van de omvang van het bedrijf van de rechtspersoon. In de systematiek van Titel 9 is toepassing van deze vrijstellingen nooit verplicht.

De groottecriteria zijn gedefinieerd in termen van balans­totaal, omzet en gemiddeld aantal werknemers, waarbij de grenzen tussen de categorieën steeds bepaald zijn in termen van ‘voldoen aan twee van de drie criteria’. Om frequente wijzigingen in status te voorkomen, gaat een rechtspersoon pas over naar een andere categorie als op twee opeenvolgende balansdata aan de nieuwe criteria is voldaan. Tot 2015 werd op deze wijze onderscheid gemaakt tussen grote, middelgrote en kleine rechtspersonen. In dat jaar werd binnen de voormalige categorie kleine rechtspersonen nog een groep microrechtspersonen onderscheiden. Deze mogelijkheid werd, als lidstaatoptie, geboden in de Richtlijn jaarrekening (2013/34/EU), met het oog op administratieve lastenverlichting. De Nederlandse wetgever heeft hiervan gebruik gemaakt. Op dit moment geldt een rechtspersoon als klein bij (twee uit drie): een balanstotaal van niet meer dan € 6 miljoen, een omzet van niet meer dan € 12 miljoen en minder dan 50 werknemers. Is het balanstotaal niet meer dan € 350.000, de omzet niet meer dan € 700.000 en het aantal werknemers minder dan 10 (twee uit drie), dan is er sprake van een microrechtspersoon.

In hoofdlijnen geldt dat kleine rechtspersonen een vereenvoudigde balans met beperkte toelichting kunnen publiceren (art. 2:396 BW). Microrechtspersonen kunnen volstaan met een nog verder vereenvoudigde balans, in de regel zonder toelichting (art. 2:395a BW). Voor beide groepen is accountantscontrole niet verplicht. De waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen in Titel 9 Boek 2 BW zijn voor kleine ondernemingen in principe onverkort van toepassing. Dit geldt ook voor microrechtspersonen, behalve dat voor hen waardering van activa tegen marktwaarde niet is toegestaan (artikel 5a, Besluit actuele waarde), en dat zij de mogelijkheid hebben om af te zien van het gebruik van overlopende activa en passiva (artikel 2: 395a lid 3 BW). Dit laatste houdt in dat zij ervoor kunnen kiezen om de overige bedrijfskosten op kasbasis te verwerken. Een belangrijke bepaling is dat zowel kleine als microrechtspersonen de mogelijkheid hebben om hun jaarrekening op fiscale grondslagen op te stellen, dus in afwijking van de bepalingen van Titel 9 Boek 2 BW. Toepassing van deze optie dient in de toelichting te worden vermeld.

De Raad voor de Jaarverslaggeving geeft naast de ‘grote’ richtlijnenbundel (RJ-bundel) ook een bundel met richtlijnen voor kleine en microrechtspersonen uit, bekend als de RJk-bundel. De RJk-bundel bevat hoofdzakelijk een samenvatting van die bepalingen uit de ‘grote’ bundel die naar verwachting relevant zijn voor kleine rechtspersonen. Voor minder vaak voorkomende onderwerpen bevat de RJk-bundel in sommige gevallen verwijzingen naar de RJ-bundel. In andere gevallen dient de rechtspersoon zelf een verwerkingswijze te kiezen binnen de algemene uitgangspunten van de RJk-bundel, als uiteengezet in hoofdstuk A2 Verwerking en waardering. Dit betekent praktisch gesproken dat er voor kleine rechtspersonen wel enige vereenvoudigingen zijn in de waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen op grond van de groottecriteria, maar dan vooral voor zover meer complexe situaties zich bij kleine rechtspersonen niet voordoen. Mocht een kleine rechtspersoon bijvoorbeeld wel financiële instrumenten hebben met kenmerken van eigen en vreemd vermogen, dan dient de classificatie plaats te vinden op basis van RJ 290 Financiële instrumenten. De bepalingen voor verwerking en waardering door kleine rechtspersonen in de RJk-bundel zijn, behoudens enkele uitzonderingen, ook van toepassing op microrechtspersonen (RJk M1.301). In principe zou dus ook een microrechtspersoon in sommige omstandigheden bijvoorbeeld RJ 290 moeten raadplegen.

Verder geeft de RJ aan dat het algemene inzichtvereiste van artikel 2:362 lid 1 BW op de jaarrekening van kleine rechtspersonen van toepassing is, zodat niet in alle omstandigheden volstaan kan worden met het voldoen aan de minimale verplichtingen (RJk A1.303). Voor de microrechtspersonen geeft de RJ aan dat het in ‘uitzonderlijke omstandigheden’ kan gebeuren dat een jaarrekening zonder aanvullende gegevens ernstig tekortschiet in het geven van het vereiste inzicht (RJk M1.202). Daarbij wordt in het bijzonder gewezen op ernstige onzekerheid over de continuïteit. Of deze informatie dan ook in de publicatiejaarrekening moet worden opgenomen, wordt niet expliciet vermeld.2

Voor de verslaggeving van kleine en microrechtspersonen is verder van belang dat met ingang van het boekjaar 2016 de jaarrekening uitsluitend in digitale vorm (SBR) gedeponeerd kan worden. Voor kleine en microrechtspersonen biedt de Kamer van Koophandel een eenvoudige online tool waarmee de ondernemer zelf via gestructureerde invoerschermen de jaarrekeninggegevens kan invoeren en zowel een SBR-versie als een leesbare pdf-versie kan genereren.

Zoals boven aangegeven kennen we de vereenvoudigde publicatiejaarrekening voor kleine rechtspersonen al sinds 1984. Vóór die tijd waren kleine besloten vennootschappen geheel van publicatie vrijgesteld. In de aanloop naar de herziening van de Europese jaarrekeningrichtlijnen, uitmondend in de Richtlijn jaarrekening (2013/34/EU), werd op Europees niveau wel gesproken over de mogelijkheid om de publicatieverplichting voor microrechtspersonen geheel af te schaffen (zie o.a. Jordaan and Vergoossen 2011). In de uiteindelijke richtlijn is de publicatieverplichting gehandhaafd, zij het dat lidstaten de mogelijkheid kregen om publicatie te laten verzorgen door een andere ‘bevoegde autoriteit’. Dit zou kunnen betekenen dat microrechtspersonen alleen een belasting­aangifte hoeven te doen waarna de belastingdienst zorgdraagt voor deponering van de relevante jaarrekeninggegevens bij het Handelsregister. In Nederland is van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt en dienen microrechtspersonen dus zelf zorg te dragen voor deponering van een eenvoudige jaarrekening.

De publicatiejaarrekening van een microrechtspersoon is zo sterk vereenvoudigd, dat van tijd tot tijd de vraag is gesteld of deze publicatie nog wel een zinvol doel dient. In essentie komt de verplichting neer op publicatie van een balans waarin aan de actiefzijde alleen vaste en vlottende activa worden onderscheiden, en aan de passiefzijde het eigen vermogen, eventuele voorzieningen en schulden. Voor het totaal van de schulden dient te worden aangegeven welk deel een resterende looptijd van korter respectievelijk langer dan één jaar heeft. Zoals aangegeven is een toelichting niet vereist. Achter de summiere posten en de niet-toegelichte mutatie in het eigen vermogen kan van alles schuilgaan, waarbij nog komt dat de jaarrekening mogelijk pas tot een jaar na afloop van het boekjaar gedeponeerd wordt (artikel 2:394 lid 3 BW). Voor welke gebruikersgroep de informatie relevant is, is niet zonder meer duidelijk. Weerdenburg (2018) spreekt van een ‘schijnvertoning’ waarmee het maatschappelijk verkeer niet serieus wordt genomen (zie ook Weerdenburg 2019).

3. Samenstelling steekproef

Voor zowel kleine als microrechtspersonen is ervoor gekozen om de jaarrekeningen 2020 te onderzoeken, in plaats van de jaarrekeningen over 2021, zoals in andere bijdragen in dit nummer. Deze keuze is ingegeven door de verwachting dat relatief veel kleine en microrechtspersonen hun jaarrekening laat in het jaar deponeren. Omdat het tijdstip van deponeren mogelijk kan samenhangen met de kwaliteit van de jaarrekening, is ervoor gekozen om een steekproef te trekken uit een populatie waarvan ook de jaarrekeningen van late deponeerders beschikbaar zijn. Overigens verwachten wij dat de verslaggeving van kleine en microrechtspersonen een constant beeld zal laten zien, zonder grote veranderingen van jaar op jaar.

Wij hebben twee steekproeven van elk 50 rechtspersonen getrokken uit de jaarrekeningen ‘2020’, die beschikbaar zijn op Company.info. Hierbij is geselecteerd op een balanstotaal tot € 350.000 respectievelijk tussen € 350.000 en € 6.000.000. Met het oog op een enigszins homogene steekproef en om de invloed van sectorspecifieke regelgeving uit te sluiten, zijn binnen deze groepen willekeurig entiteiten geselecteerd met een bedrijfstakaanduiding (volgens Company.info) in de categorieën handel, industrie en (zakelijke) dienstverlening. Dit betekent dat met name fondsenwervende instellingen, zorginstellingen, financiële holdings en beleggingsmaatschappijen zijn uitgesloten.

Door te selecteren op balanstotaal kon het voorkomen dat onder de micro-ondernemingen ook enkele kleine rechtspersonen werden geselecteerd, en dat de steekproef van kleine rechtspersonen ook enkele micro- of middelgrote rechtspersonen bevatte. Waar dit is geconstateerd, zijn deze rechtspersonen uit de steekproef verwijderd en aangevuld met nieuwe trekkingen. Omdat voor kleine rechtspersonen zowel het balanstotaal als het aantal werknemers beschikbaar is, is het vrijwel zeker dat de steekproef van kleine rechtspersonen ook daadwerkelijk alleen kleine rechtspersonen bevat. Voor sommige microrechtspersonen is door het ontbreken van gegevens over omzet en aantal werknemers niet geheel uit te sluiten dat het toch gaat om kleine rechtspersonen.

Alle entiteiten geven zelf in de gegevens over de rechtspersoon aan in welk jaarrekeningregime zij vallen. Alle rechtspersonen in de steekproef ‘klein’ identificeren zichzelf ook als ‘klein’. De steekproef van microrechtspersonen leverde echter een aantal jaarrekeningen op met de zelfclassificatie ‘klein’ terwijl het activatotaal in beide jaren ruimschoots onder de grens van € 350.000 blijft. Omdat deze jaarrekeningen zijn opgesteld in het sjabloon voor kleine ondernemingen, worden soms ook de aantallen werknemers vermeld, waarbij ondubbelzinnig duidelijk wordt dat het gaat om micro-entiteiten. Zoals hiervoor aangegeven zijn rechtspersonen niet verplicht om de vrijstellingen op basis van omvang toe te passen, dus het is zeker niet onjuist voor een microrechtspersoon om de publicatiejaarrekening op te stellen volgens de eisen voor kleine rechtspersonen. Het is mogelijk dat deze keuze niet altijd bewust wordt gemaakt, maar daarover kunnen wij op basis van de gegevens geen uitspraak doen.

Het feit dat sommige microrechtspersonen publiceren alsof zij kleine rechtspersonen zijn is wat ons betreft een aspect van de verslaggevingspraktijk die wij in dit artikel trachten te beschrijven. Bij het samenstellen van de steekproef is daarom de zelfclassificatie niet leidend geweest. In de steekproef microrechtspersonen zijn 12 rechtspersonen (24%) opgenomen die zichzelf als ‘klein’ classificeren, maar waarvan op grond van het geheel van de beschikbare gegevens zeker of zeer aannemelijk is dat het gaat om microrechtspersonen.

Of de in Company.info beschikbare jaarrekeningen van kleine en microrechtspersonen de volledig set van in het Handelsregister beschikbare jaarrekeningen omvat, is niet bekend. Wij hebben echter geen aanwijzingen dat een eventueel verschil gevolgen zou hebben voor de representativiteit van de steekproef. Uiteraard is het wel zo dat alleen bedrijven geselecteerd zijn die hun jaarrekening daadwerkelijk hebben gedeponeerd. Met dit onderzoek kan geen uitspraak worden gedaan over het niet naleven van de deponeringsverplichting.

Alle geselecteerde rechtspersonen zijn besloten vennootschappen. Alle rechtspersonen hebben een boekjaar dat eindigt op 31 december 2020 met uitzondering van vier kleine rechtspersonen met een gebroken boekjaar, eindigend in de loop van 2020.

4. Gezamenlijke bevindingen voor kleine en microrechtspersonen

Alle onderzochte jaarrekeningen zijn in pdf-formaat, gegenereerd uit de in SBR gedeponeerde jaarrekeningen. Zoals bedoeld, geeft dit aan de jaarrekeningen een hoge mate van vergelijkbaarheid wat betreft algemene vormgeving en structuur (titelblad, inhoudsopgave, vaste volgorde en kopjes voor de verschillende onderdelen). Ook wat betreft de presentatie van financiële overzichten (praktisch gesproken: de balans) is er een grote mate van uniformiteit in lay-out, volgorde en benamingen van posten. De door de Kamer van Koophandel aangeboden SBR-invoertool voor de jaarrekeningen van kleine en microrechtspersonen maakt het deponeren van de jaarrekening tot een invuloefening die tot deze vergelijkbare resultaten leidt. Toch zijn bij het invullen nog verschillende keuzes te maken die leiden tot enige diversiteit, zoals in het vervolg zal blijken.

4.1. Naleving van de wettelijke termijnen voor vaststelling en deponering

Een belangrijke keuze is het tijdstip van vaststellen en deponeren van de jaarrekening. Tabel 1 vat de gegevens hierover samen.

Tabel 1.

Deponering van de jaarrekening.

Klein Micro
Deponeringsdatum (dagen na einde boekjaar):
Vroegst 20 33
10% (eerste deciel) 63 62
mediaan 132 148
90% (negende deciel) 243 237
laatst 513 263
Dagen tussen vaststellen en deponeren:
minimum 0 0
mediaan 3 1
maximum 193 149

Uit tabel 1 blijkt geen wezenlijk verschil tussen kleine en microrechtspersonen wat betreft de tijdigheid van vaststelling en deponering. De jaarrekening dient binnen vijf maanden na het einde van het boekjaar te zijn opgesteld. Wanneer we dit vertalen in 150 dagen, blijkt dat 64% van de kleine en 50% van de microrechtspersonen de jaarrekening binnen deze termijn niet alleen heeft opgesteld, maar ook heeft vastgesteld en gedeponeerd.3 De opstellingstermijn kan ‘wegens bijzondere omstandigheden’ verlengd worden tot maximaal tien maanden. De voorwaarde van bijzondere omstandigheden wordt waarschijnlijk ruim geïnterpreteerd, maar binnen 300 dagen na het einde van het boekjaar heeft toch 96% van de kleine en 100% van de microrechtspersonen gedeponeerd. Uit de gecombineerde steekproef heeft slechts één rechtspersoon niet binnen de uiterste grens van twaalf maanden na afloop van het boekjaar gedeponeerd (art. 394 lid 3 BW). Gezien de relatief kleine steekproefomvang ten opzichte van de totale populatie moet worden aangenomen dat er absoluut gezien nog heel wat rechtspersonen zijn die laat of te laat deponeren. Het is ook niet uit te sluiten dat de database van Company.info een minder goede dekking heeft wat betreft late deponeerders. Toch kan op grond van de steekproef wel worden aangenomen dat een duidelijke meerderheid van de rechtspersonen die tot deponering komt, dit ruim binnen tien maanden doet.

De wettelijke bepalingen vereisen dat de jaarrekening binnen acht dagen na vaststelling gedeponeerd dient te worden. Vijftien microrechtspersonen (30%) en negen kleine rechtspersonen (18%) nemen hiervoor meer dan acht dagen de tijd met een uitschieter tot ruim een half jaar uitstel.

Het is niet heel verrassend dat veruit de meeste jaarrekeningen binnen een jaar zijn gedeponeerd, omdat waarschijnlijk vrij algemeen bekend is dat het overschrijden van deze termijn kan leiden tot persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders bij een faillissement.

4.2. Formele aspecten van de jaarrekening

Wat betreft de inhoud van de jaarrekeningen kan voor zowel kleine als microrechtspersonen begonnen worden met enkele constateringen die voor alle onderzochte jaarrekeningen gelden. Alle onderzochte jaarrekeningen zijn enkelvoudige jaarrekeningen; geconsolideerde jaarrekeningen zijn niet aangetroffen. Een deel van de jaarrekeningen betreft groepsmaatschappijen, maar er is, zoals op zich al blijkt uit het feit van deponering, geen beroep gedaan op de vrijstelling van artikel 2:403 BW. Het gaat dus in principe om – binnen het regime voor kleine of microrechtspersonen – volledige jaarrekeningen.

In alle gevallen zijn de financiële overzichten beperkt tot de wettelijk verplichte balans. Een winst-en-verliesrekening of kasstroomoverzicht is nergens aangetroffen. Er is geen verplichting om bij de jaarrekening een jaarverslag te voegen, en geen van de rechtspersonen heeft dit gedaan. Een kopje ‘jaarverslag’ maakt wel standaard deel uit van alle jaarrekeningen, maar is door geen van de rechtspersonen ingevuld. Géén van de onderzochte jaarrekeningen bevat een samenstellingsverklaring of een verwijzing naar betrokkenheid van een accountant bij het opstellen van de jaarrekening. Voor kleine en microrechtspersonen bestaat er ook geen wettelijke verplichting voor het betrekken van een accountant bij het voldoen aan de jaarrekeningplicht, maar het is algemeen bekend dat dit bij veel kleine en ook microrechtspersonen in de praktijk wel het geval is. Wij kunnen geen uitspraak doen over welk deel van de onderzochte jaarrekeningen niet door de onderneming/ondernemer zelf maar door een accountant is opgesteld, maar verondersteld mag worden dat dit deel niet verwaarloosbaar klein is.

Vergelijkende cijfers zijn opgenomen in de balansen van alle kleine rechtspersonen op één na. Het is mogelijk dat deze rechtspersoon eind 2019 is opgericht, maar uit de jaarrekening zelf blijkt dit niet. Als boekjaar wordt 1 januari 2020 tot 31 december 2020 aangegeven. Onder de waarderingsgrondslagen wordt vermeld dat deze ongewijzigd zijn ten opzichte van vorig jaar. Op dit punt had meer duidelijkheid gegeven kunnen worden. Bij de microrechtspersonen ontbreken de vergelijkende cijfers in zes gevallen (12%). Bij drie van deze rechtspersonen wordt toegelicht dat zij in 2019 zijn opgericht, en twee van hen hanteren ook een afwijkende verslagperiode van langer dan twaalf maanden, namelijk vanaf het moment van oprichting tot het einde van het volgende kalenderjaar. De jaarrekeningen van de andere drie rechtspersonen bevatten geen informatie die het ontbreken van vergelijkende cijfers zou kunnen verklaren.

In alle onderzochte jaarrekeningen is aangegeven of de balans is opgesteld vóór of na winstbestemming, een toelichting die kennelijk wordt afgedwongen. Van de kleine rechtspersonen geven er vier (8%) aan dat het gaat om een balans vóór winstbestemming, bij de microrechtspersonen zijn dit er vijf (10%), zodat de opstelling na winstbestemming duidelijk populairder is. Van de vijf microrechtspersonen toont er één in de balans een post ‘resultaat boekjaar’, een ander alleen een post ‘niet verdeelde winsten’. De andere drie geven geen onderverdeling van het eigen vermogen. Van de vier kleine rechtspersonen die hun balans vóór winstbestemming hebben opgesteld tonen er twee in het eigen vermogen een post ‘resultaat boekjaar’, de andere twee hebben alleen een post ‘niet verdeelde winsten’. Van de 46 overige kleine rechtspersonen toont de balans na winstbestemming in zes gevallen een post ‘niet verdeelde winsten’. Het gebruik van de post ‘niet verdeelde winsten’ is daarmee enigszins ambigu. Naar onze mening zou de post ‘niet verdeelde winsten’ gebruikt moeten worden bij een besluit om (een deel van) de winst niet te verdelen, en kan alleen een balans waarin de post ‘resultaat boekjaar’ voorkomt gezien worden als een balans vóór winstbestemming.

De jaarrekening van 46 kleine rechtspersonen (92%) en van 43 microrechtspersonen (86%) is ondertekend, in de meeste gevallen door één of hooguit twee bestuurders. Zowel bij de kleine als de microrechtspersonen is één rechtspersoon met vijf bestuurders aangetroffen. Ook vonden wij één kleine en één microrechtspersoon waarvan de jaarrekening ook door één commissaris is ondertekend. De jaarrekening dient door alle bestuurders en commissarissen ondertekend te worden, het ontbreken van een handtekening dient te worden toegelicht (artikel 2:210 lid 2 BW). Dergelijke toelichtingen zijn niet aangetroffen. Het is aannemelijk dat veel kleine en microrechtspersonen slechts één bestuurder en geen raad van commissarissen hebben.

4.3. Commerciële of fiscale grondslagen

Een bijzondere bepaling in Titel 9 is dat kleine en microrechtspersonen de mogelijkheid hebben om de activa en passiva te waarderen, en het resultaat te bepalen op basis van fiscale grondslagen (artikel 2:395a lid 7, artikel 2:396 lid 6 2BW). Deze mogelijkheid, die niet beschikbaar is voor middelgrote en grote rechtspersonen, is sinds 2008 (voor boekjaren vanaf 2007) in de wet opgenomen voor kleine rechtspersonen, en sinds de vorming van de categorie microrechtspersonen ook voor deze groep beschikbaar. De achterliggende gedachte is die van administratieve lastenverlichting (Beemsterboer 2007). Kleine rechtspersonen dienen te vermelden voor welke posten toepassing van fiscale grondslagen leidt tot voor het inzicht belangrijke afwijkingen van de waardering op grond van Titel 9 (artikel 3 lid 1, Besluit fiscale waarderingsgrondslagen).

Alle jaarrekeningen vermelden, onder het standaardkopje ‘informatie over de rapportage’ of de gehanteerde grondslag ‘commercieel’ (micro: 32 (64%); klein: 42 (84%)) dan wel ‘fiscaal’ (micro: 18 (36%); klein: 8 (16%)) is. Het toepassen van fiscale grondslagen is daarmee zaak van een minderheid. Deze bevinding is in lijn met eerdere signalen dat de fiscale grondslagen slechts ‘mondjesmaat’ worden toegepast (Kimenai and Verhoek 2010, p. 28). Wat betreft de microrechtspersonen is op grond van de jaarrekeningen geen indruk te vormen of de classificatie ‘commercieel/fiscaal’ juist is, en wat toepassing van de fiscale optie praktisch betekent.

Van de acht kleine rechtspersonen die in de algemene ‘informatie over de rapportage’ aangeven fiscale grondslagen te gebruiken, komen er zes in de toelichting op de jaarrekening terug op dit punt. Eén hiervan geeft aan dat de fiscale waardering van deelnemingen leidt tot een materiële afwijking. Twee andere vermelden dat de toepassing van fiscale grondslagen niet heeft geleid tot afwijkingen ten opzichte van Titel 9. Een dergelijke negatieve vermelding is niet verplicht, maar kan wat ons betreft wel als best practice worden gezien.

Van de twee overige kleine rechtspersonen die aangeven fiscale grondslagen te gebruiken, maar dit niet verder toelichten, geeft één onderneming vrijwel geen enkele toelichting op de jaarrekening, terwijl de ander bij de uiteenzetting van de grondslagen alleen verwijst naar Titel 9 en de Richtlijnen (voor kleine rechtspersonen) van de Raad voor de Jaarverslaggeving. Ook wordt in de toelichting op de resultaatbepalingsgrondslagen gesproken over latente belastingvorderingen. Dit betekent dat hetzij ten onrechte is aangegeven dat fiscale grondslagen zijn toegepast, hetzij dat niet passende toelichtingsteksten zijn gekozen.

4.4. Gebruik van standaardteksten

In veel gevallen is duidelijk dat er bij het opstellen van de toelichting (voor zover aanwezig) gebruik is gemaakt van standaardteksten uit de software van een bij de opstelling van de jaarrekening betrokken accountantskantoor. Hiertegen kan geen bezwaar bestaan, en wij zien in dat dit voordelen biedt in termen van efficiëntie en duidelijke formulering. Een voorbeeld van een vaak voorkomende standaardtekst betreft de grondslag voor de pensioenlasten. Van de kleine rechtspersonen gebruikt bijna de helft (23 rechtspersonen; 46%) eenzelfde tekst beginnend met ‘X BV heeft alle pensioenregelingen verwerkt volgens de verplichtingenbenadering’, al dan niet met weglating van een of meer van de daaropvolgende zinnen waarin deze benadering in standaardbewoordingen wordt uitgelegd. Op zich onbelangrijk, maar wel indicatief voor de mate waarin deze standaardteksten doorwerken, is dat dit dan bijna altijd de enige zin in de toelichting op de waarderingsgrondslagen is met de naam van de onderneming als onderwerp (voor andere posten worden meestal passieve vormen gebruikt: ‘de activa worden gewaardeerd …’). Hoewel met dergelijke standaardformuleringen inhoudelijk niets mis is, is het wel de vraag of ondernemingen hier altijd mee kunnen volstaan, of dat toch meer ondernemingsspecifieke informatie nodig is. Wij gaan in paragraaf 5 nader op dit punt in.

Een aandachtspunt is wel dat standaardformuleringen aangepast moeten worden aan de feitelijke inhoud van de jaarrekening. Hoewel er niemand benadeeld wordt als er toelichting wordt gegeven op posten of situaties die niet voorkomen, is het niet bevorderlijk voor het vertrouwen dat de jaarrekening zorgvuldig is opgesteld en kritisch is bekeken. Zo bezien is het een goed teken dat wij in onze steekproef betrekkelijk weinig voorbeelden van minder goed doordacht gebruik van standaardteksten hebben aangetroffen. Voor enkele voorbeelden, zie kader.

Box 1.
Voorbeelden minder goed doordacht gebruik standaardteksten Verschillende rechtspersonen noemen, in standaardbewoordingen, het belang van voor het inzicht noodzakelijke toelichting over schattingen en verwijzen daarbij naar de toelichtingen per post, zonder dat bij enige post informatie over schattingen wordt gegeven. Een microrechtspersoon zonder personeel geeft toelichting op de grondslagen voor personeelskosten. Een kleine rechtspersoon vermeldt: ‘In de balans en de winst- en verliesrekening zijn referenties opgenomen. Met deze referenties wordt verwezen naar de toelichting.’ De jaarrekening bevat geen winst-en-verliesrekening, en de balans bevat geen referenties. Een kleine rechtspersoon geeft uitgebreide toelichting op de verwerking van ontmantelingskosten in de boekwaarde van vaste activa en als voorziening, terwijl de balans nauwelijks materiële vaste activa en alleen kortlopende schulden toont. Een kleine rechtspersoon meldt ‘De gehanteerde grondslagen van waardering en van resultaatbepaling zijn ongewijzigd gebleven ten opzichte van het voorgaande jaar, met uitzondering van de toegepaste stelselwijzigingen zoals opgenomen in de desbetreffende paragrafen.’ De verdere toelichting op specifieke posten maakt geen melding van stelselwijzigingen. Dat de geciteerde zin twee keer achter elkaar is opgenomen, wekt ook geen zorgvuldige indruk. Enkele kleine rechtspersonen lichten de verwerking en/of de afschrijving van goodwill toe terwijl de balans alleen materiële, en geen immateriële vaste activa laat zien. Een kleine rechtspersoon verwijst bij de grondslagen voor immateriële vaste activa naar een niet-bestaande paragraaf ‘bijzondere waardeverminderingen’.

5. Kleine rechtspersonen

Wanneer kleine rechtspersonen, conform de vereisten, alleen een balans en toelichting publiceren, biedt vooral de toelichting de mogelijkheid om een eigen invulling aan de verslaggeving te geven. De inhoud van de balans is via het Besluit modellen jaarrekening vrij strak geregeld, en wij hebben ook niet gezien dat ondernemingen afwijken van de standaardvolgorde of -benamingen van posten. De toelichting daarentegen is grotendeels vormvrij en biedt althans in principe de mogelijkheid om een grote mate van inzicht te verschaffen. Hiervan wordt beperkt gebruik gemaakt.

De meeste kleine rechtspersonen nemen een toelichting op, maar bij acht rechtspersonen (16%) ontbreekt deze geheel of is deze zodanig beknopt dat naar onze mening niet kan worden gesproken van een toelichting als bedoeld in de wet. De overige rechtspersonen geven wel een toelichting, maar deze bestaat dan hoofdzakelijk uit de grondslagen voor waardering en resultaatbepaling, uitgedrukt in generieke bewoordingen, zoals besproken in paragraaf 4.4. Slechts één keer hebben wij gezien dat bij de toelichting op de omzetverantwoording en de waardering van het onderhanden werk met duidelijk zelfgekozen bewoordingen is aangesloten bij de activiteiten van de rechtspersoon. Los van de gekozen bewoordingen is dit, omdat het uniek is, vanzelf een best practice in de letterlijke zin van het woord. Als best practice in de zin van aanbeveling zien we dat de uiteenzetting van de waarderingsgrondslagen blijk geeft van reflectie op wat specifiek is voor juist deze onderneming. De genoemde onderneming is actief in een specifieke vorm van dienstverlening, zodat een dergelijke reflectie misschien meer voor de hand ligt. Voor ondernemingen die actief zijn in meer gangbare vormen van handel of productie kunnen standaardformuleringen wellicht afdoende zijn. Maar ook dan kunnen zich transacties of gebeurtenissen voordoen waar even over zinvolle toelichting kan worden nagedacht. Een voorbeeld waarbij dit waarschijnlijk ook gebeurd is, is de ene onderneming die de waardering van cryptomunten uiteenzet (‘verkrijgingsprijs of lagere marktwaarde’). Dit zal vermoedelijk niet gedachteloos zijn overgenomen van een voorbeeld.

De ondernemingen die de waarderingsgrondslagen toelichten, doen dit meestal volledig; in de zin dat over alle activa en verplichtingen in de balans wel iets gezegd wordt. Posten die relatief vaak niet worden toegelicht zijn de posten liquide middelen en kortlopende vorderingen/schulden.

Een deel van de toelichting op de waarderingsgrondslagen is niet onjuist, maar wel volstrekt voorspelbaar (‘kosten worden toegerekend aan het verslagjaar waarop zij betrekking hebben’). Wel is het zo dat de selectie van standaardteksten soms iets meer inzicht geeft in wat er feitelijk gaande is in de rechtspersoon, zoals in het geval van de ene rechtspersoon die aangeeft dat valutatermijncontracten op basis van kostprijshedging worden verwerkt. Daarbij moet dan wel verondersteld worden dat deze toelichtingen slaan op een feitelijke situatie. Twee ondernemingen geven als onderdeel van een vrij uitgebreide opsomming van grondslagen toelichting op de verwerking van ingekochte eigen aandelen, maar uit de jaarrekening is niet op te maken of deze transacties zich daadwerkelijk hebben voorgedaan.

De verhouding tussen boilerplate en relevante informatie in de toelichting is niet exact te bepalen. Toch hebben wij geprobeerd om in elk geval een indruk te vormen van de mate waarin de toelichting aanvullende, ondernemingsspecifieke informatie bevat over specifieke balansposten, anders dan generieke formuleringen over toegepaste waarderingsgrondslagen. Zonder pretentie van exactheid blijkt dit bij 27 ondernemingen (54%) het geval te zijn. Sommige van de andere ondernemingen geven soms uitgebreide toelichtingen, maar deze bestaan dan geheel uit generieke teksten of herhaling van informatie die ook rechtstreeks uit de balans is af te leiden. Dat laatste doet zich regelmatig voor bij de zogenaamde ‘uitsplitsingen’ van posten (met name vorderingen, reserves, schulden) die vanuit SBR gegenereerd kunnen worden, maar die in alle onderzochte jaarrekeningen alleen maar bestaan uit de post uit de balans, een streep eronder, en een totaaltelling waarmee nog eens hetzelfde bedrag wordt gegeven. Deze ‘uitsplitsingen’ zijn dus niet meegeteld als entiteitsspecifieke toelichting. Hoewel ze geen kwaad kunnen, ogen ze wat ongelukkig. Het zou mogelijk moeten zijn om het zo te programmeren dat ‘uitsplitsingen’ alleen in uit SBR gegenereerde rapportages opgenomen worden wanneer een post daadwerkelijk uit twee of meer onderdelen bestaat.

Bij de 27 ondernemingen die wel specifieke informatie geven, blijft dit vrijwel altijd beperkt tot een of twee posten. Geen enkele onderneming komt ook maar in de buurt van een meer inhoudelijke toelichting op de meeste balansposten. Veel voorkomende informatie van dit type betreft negatieve verklaringen over dat er géén vorderingen zijn met een looptijd van meer dan een jaar of dat de liquide middelen ter vrije beschikking staan. Ook wordt regelmatig informatie gegeven over verstrekte zekerheden voor langlopende schulden. Een enkele keer worden rentepercentages van leningen genoemd. Voor het overige gaat het om een bonte verzameling van entiteitsspecifieke informatie: een stelselwijziging, een foutherstel, een rekening-courantverhouding, een overname, een lijfrente voor een eigenaar/bestuurder, een afschrijvingspercentage voor vaste activa, enige informatie over het pensioenfonds waar werknemerspensioenen zijn ondergebracht, het procentuele belang in een deelneming of een verduidelijking dat de immateriële vaste activa bestaan uit geactiveerde ontwikkelingskosten.

Een specifiek toelichtingselement voor kleine rechtspersonen is het verloopoverzicht van het eigen vermogen, dat alleen gegeven hoeft te worden voor de herwaarderingsreserve (artikel 2:396 lid 5). Een dergelijk verloop­overzicht is bij één onderneming aangetroffen. Helaas verduidelijkt dit de jaarrekening niet: bij het verloopoverzicht is aangegeven dat de herwaarderingsreserve betrekking heeft op materiële vaste activa, terwijl de waarderingsgrondslagen aangeven dat deze op basis van kostprijs verminderd met afschrijvingen gewaardeerd worden.

Wij hebben tenslotte voor de kleine rechtspersonen nog gekeken naar drie toelichtingselementen die niet gekoppeld zijn aan specifieke balansposten: informatie over continuïteit, over niet in de balans opgenomen verplichtingen, en over het aantal werknemers.

Het thema ‘continuïteit’ komt in 16 jaarrekeningen (32%) aan de orde. Meestal gebeurt dit onder een standaardkopje ‘continuïteit’, soms is het wat meer weggestopt in de ‘algemene grondslagen’ of onder ‘bijzondere posten’. In één geval gaat het om niet meer dan de vermelding dat de jaarrekening is opgesteld op basis van de going-concernveronderstelling. In de andere gevallen wordt er melding gemaakt van omstandigheden die twijfel kunnen doen rijzen over de continuïteit. In 13 jaarrekeningen is dit de coronaproblematiek, in één jaarrekening gaat het om het doorbreken van een ratio in een schuldovereenkomst, en in een ander geval om negatief eigen vermogen. In alle gevallen wordt gesteld dat de jaarrekening op continuïteitsbasis kan worden opgesteld. Wij zien het als best practice wanneer niet alleen de omstandigheden worden gesignaleerd die aanleiding kunnen geven tot twijfel over de continuïteit, maar dat ook wordt benoemd welke mitigerende maatregelen zijn genomen. Zo vermeldt de onderneming die niet aan de ratiovoorwaarden heeft voldaan dat een waiver is verkregen. En waar vermelding van de coronaproblematiek kan blijven steken in algemeenheden, kan deze ook zeer concreet gemaakt worden. We citeren dit voorbeeld als best practice, mede omdat een dergelijk inhoudelijk commentaar op wat er speelt in de onderneming in onze steekproef verder niet voorkomt:4

De vennootschap heeft in het boekjaar 2020 te kampen met de gevolgen van het coronavirus. Dit heeft voor de rechtspersoon geresulteerd in een omzetdaling en toename van additionele kosten. Een grote opdracht in België is om die reden niet doorgegaan. De ondernemingsleiding heeft deze situatie onderkend en heeft maatregelen genomen om deze situatie het hoofd te bieden. Zo is de bankier bereid om de aflossingsverplichtingen van de machines in [een groepsmaatschappij], welke [de verslaggevende vennootschap] huurt, voor de periode van 3 maanden op te schorten. Verder heeft het bestuur van de vennootschap een liquiditeitsprognose opgesteld. Uit deze geconsolideerde prognose met [de groepsmaatschappij] blijkt een positieve resultaatverwachting na belasting van € 360.000 in 2021 en € 300.000 in 2022. Deze maatregelen zijn voor het bestuur reden om te vertrouwen op duurzame voortzetting van de ondernemingsactiviteiten.

Door 34 ondernemingen (68%) wordt melding gemaakt van niet in de balans opgenomen verplichtingen (meestal onder het standaardkopje ‘niet in de balans opgenomen regelingen’). De meest voorkomende verplichtingen betreffen huur en (operationele) lease, aansprakelijkheid binnen een fiscale eenheid, garantstellingen voor groepsmaatschappijen of derden en managementvergoedingen. De informatie loopt uiteen van eenvoudige vermelding van het bestaan van deze verplichtingen tot wat meer gedetailleerde informatie over looptijden en bedragen. In één geval roept deze toelichting de vraag op of de betreffende items niet juist wel, of op een andere manier, in de jaarrekening hadden moeten worden verwerkt, wanneer gesproken wordt van een verplichting om agio terug te betalen aan aandeelhouders of een op aandelen gebaseerde beloning die verder niet wordt besproken bij de resultaatbepalingsgrondslagen.

Het aantal werknemers dient vermeld te worden op grond van artikel 2:382 BW, waarvan kleine rechtspersonen niet zijn vrijgesteld. Deze informatie wordt slechts door 4 rechtspersonen (8%) niet verstrekt. Bij de overige ontbreken soms de vergelijkende cijfers.

6. Microrechtspersonen

6.1. Toepassing van het regime voor kleine rechts­personen

Voor alle microrechtspersonen geldt dat de verstrekte informatie zeer beknopt is, in lijn met de wettelijke bepalingen. Toch is binnen de groep van microrechtspersonen een tweedeling te constateren tussen de entiteiten die zich duidelijk houden aan de minimumvereisten (een sterk vereenvoudigde balans zonder toelichting) en een kleinere groep die iets meer informatie geeft, met name door een wat meer gedetailleerde balans en toch enige toelichting.

Het verschil in informatie hangt wel samen – maar wordt niet volledig bepaald door – de door de entiteit zelf gemaakte keuze tussen ‘micro’ en ‘klein’. Zoals hiervoor aangegeven rekenen 12 rechtspersonen zich tot de categorie ‘klein’ ondanks het feit dat het zeer waarschijnlijk of zeker is dat het om microrechtspersonen gaat (zie paragraaf 3). Door het aanvinken van ‘klein’ komt men terecht in een formulierstructuur die wat meer invulmogelijkheden biedt, waarvan ook gedeeltelijk gebruik is gemaakt.

Het verschil tussen de keuze voor ‘klein’ of ‘micro’ wordt in de eerste plaats zichtbaar in de balans. Vrijwel alle zelfgeclassificeerde microrechtspersonen hebben een balans waarvan de actiefzijde bestaat uit een of twee posten, te weten ‘overige vaste activa’ en/of ‘overige vlottende activa’. Deze op het eerste gezicht opmerkelijke naamgeving van de posten is een weerslag van het bepaalde in artikel 395a lid 4. Hierdoor dienen in de balans alleen geactiveerde kosten die verband houden met de oprichting en met de uitgifte van aandelen en opgevraagde stortingen van geplaatst kapitaal afzonderlijk getoond te worden. Omdat deze posten kennelijk bij geen van de onderzochte rechtspersonen voorkomen, worden alle vaste en vlottende activa als ‘overig’ aangemerkt. Slechts één onderneming toont waarden van nihil voor de posten in verband met oprichting en uitgifte van aandelen, waardoor de actiefzijde van de balans er wat begrijpelijker uitziet. De zelfgeclassificeerde kleine ondernemingen en twee van de zelfgeclassificeerde micro-ondernemingen maken binnen de vlottende activa, voor zover van toepassing, onderscheid tussen ‘voorraden’, ‘vorderingen’, ‘effecten’ en ‘liquide middelen’. Andere onderverdelingen zijn niet aangetroffen. Het maximale aantal balansposten aan de debetzijde, afgezien van tussen- en totaaltellingen, is vijf. Twee rechtspersonen geven een activatotaal van nihil aan (en daarmee een negatief eigen vermogen gelijk aan de schulden) per 31 december 2020 respectievelijk per het einde van beide getoonde boekjaren.

Aan de creditzijde doet zich een vergelijkbaar verschijnsel voor. De twaalf zelfgeclassificeerde kleine rechtspersonen tonen een splitsing van het eigen vermogen in twee of meer posten, de overige rechtspersonen geven slechts één post ‘eigen vermogen’. Als componenten van het eigen vermogen zijn aangetroffen: ‘gestort en opgevraagd aandelenkapitaal’ (12), ‘overige reserves’ (8), ‘niet verdeelde winsten’ (3), ‘resultaat na belastingen van het boekjaar’ (2), ‘agio’ (2) en ‘andere wettelijke reserves’ (1). De ‘andere wettelijke reserve’ betreft een reserve voor de omrekening van het aandelenkapitaal van een naamloze vennootschap naar de euro (artikel 2:67a lid 2 BW). Afgezien van de vraag of de betreffende entiteit ooit is omgezet van een naamloze naar een besloten vennootschap doet het bevreemdend aan om twintig jaar na dato deze heel specifieke post aan te treffen in een context, die overigens wordt gekenmerkt door zeer summiere informatie.

Hoewel voorzieningen apart getoond dienen te worden, komen deze slechts bij drie rechtspersonen (6%) voor. Ook schulden met een looptijd van langer dan een jaar komen beperkt voor (9 rechtspersonen, 18%). Het maximale aantal posten aan de creditzijde van de balans, inclusief eventuele onderverdeling van het eigen vermogen en exclusief tussentellingen en totalen, bedraagt vijf.

6.2 De toelichting op de jaarrekening

Een toelichting op de jaarrekening is voor microrechtspersonen niet verplicht. Toch bevatten 18 (36%) jaarrekeningen naast de aanduiding van de algemene grondslag (commercieel of fiscaal) nog een kopje ‘toelichting’. Dit betreft alle zelfgeclassificeerde ‘kleine’ rechtspersonen waar de invoertool om een toelichting vraagt, plus zes van de overige microrechtspersonen die er zelf voor hebben gekozen om dit onderdeel toe te voegen. In beide gevallen kan de inhoud van de toelichting uiterst minimaal zijn, en bijvoorbeeld niet meer bevatten dan een ‘uitsplitsing’ van een post die in feite geen uitsplitsing is (zie paragraaf 5). Voor negen van de betreffende rechtspersonen zien wij de toelichting als zodanig minimaal dat er nauwelijks sprake is van enige toegevoegde waarde.

In de andere negen gevallen is de toelichting meer uitgebreid. Net als bij de kleine rechtspersonen (zie paragraaf 5) betekent dit vaak weer een uiteenzetting van grondslagen in algemene bewoordingen. Voor zover sprake is van meer ondernemingsspecifieke informatie heeft dit naar zijn aard een divers karakter. Wij noemen enkele punten die ons in positieve zin zijn opgevallen:

  • Een continuïteitsparagraaf waarin wordt gemeld dat de onderneming niet te maken heeft gehad met een omzetdaling als gevolg van de coronaproblematiek.
  • Een toelichting dat het bij de schulden gaat om ‘belastingschuld, maar die is inmiddels opgelost en crediteuren zijn inmiddels betaald’. Het is misschien niet een formulering die een professionele accountant zou kiezen, maar het is een teken dat er iemand aan het woord is die zelf even heeft nagedacht over wat er in de onderneming gaande is.
  • Een korte toelichting op een onderhandse lening o/g waaruit blijkt dat deze rentevrij is en dat geen zekerheden zijn gesteld.
  • Een vermelding dat er géén vorderingen op bestuur­ders zijn.

Deze voorbeelden zijn uiteraard bepaald niet spectaculair, vanuit het referentiekader van de verslaggeving van grote, laat staan beursgenoteerde ondernemingen. Maar in deze context van minimale informatie vallen ze op. De wetgever heeft ervoor gekozen géén toelichting te eisen, en voor zover deze alleen maar bestaat uit boilerplate over de waarderingsgrondslagen, kan deze ook best gemist worden. Maar als er dan toch ondernemers zijn in de categorie microrechtspersonen die wat meer van hun verslaggeving willen maken, dan liggen hier mogelijkheden in het geven van toelichtingen die iets meer zeggen over de concrete situatie van hun onderneming.

De mogelijkheid om bedrijfskosten op kasbasis te verwerken (artikel 2: 395a lid 3 BW) lijkt niet gebruikt te worden. Toepassing van deze optie moet onder de balans vermeld worden. Slechts twee rechtspersonen hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid om onder de balans een kopje op te nemen ‘Vermelding van het feit dat er geen overlopende activa en passiva zijn opgenomen’. In één geval is hierbij vermeld ‘nvt’, in het andere geval ‘Er zijn wel overlopende activa en passiva’. Eerder is al geconstateerd (Dieleman 2017) dat deze optie wellicht helemaal geen vereenvoudiging is wanneer hierdoor verschillen tussen de commerciële en fiscale jaarrekening ontstaan. Dit zou het gebrek aan populariteit kunnen verklaren.

7. Conclusie

Aan kleine en microrechtspersonen is in eerdere edities van Het jaar verslagen nog geen aandacht besteed. Dit is tot op zekere hoogte begrijpelijk. Het gaat om eenvoudige tot zeer eenvoudige jaarrekeningen die door het gebruik van SBR ook nog eens in hoge mate gestandaardiseerd zijn. Vergeleken met de verslaggeving over complexe onderwerpen door grote ondernemingen is er met onderzoek naar kleine en microrechtspersonen ‘weinig eer te behalen’. Toch gaat het collectief gezien om een belangrijke administratieve verplichting waar enkele honderdduizenden rechtspersonen jaarlijks aan moeten voldoen. Het is dus niet vreemd om van tijd tot tijd toch eens te kijken wat dit oplevert.

In dit artikel zijn de resultaten beschreven van een onderzoek naar in totaal honderd jaarrekeningen. De gehanteerde selectiecriteria maken dat hiermee niet het gehele terrein van micro- en kleine rechtspersonen is bestreken. Vervolgonderzoek zou bijvoorbeeld specifieker in kunnen gaan op de verslaggeving van financiële holdings, waaronder ook groepshoofden vallen.

Zoals in dit artikel beschreven zijn sommige aspecten te vangen in tellingen en percentages, maar voor een algemene conclusie moeten we dit toch op een wat meer subjectieve manier samenvatten. Onze algemene indruk is dan dat de verslaggeving op hoofdlijnen is zoals deze op grond van de wettelijke bepalingen verwacht kon worden. Deze bepalingen geven aan dat met eenvoudige verslaggeving kan worden volstaan, en dat is dan ook wat een ruime meerderheid van de ondernemingen produceert: in de regel niet meer, maar ook niet veel minder dan vereist is. Dat is geen triviale constatering, gezien dat er in principe nauwelijks toezicht op deze verslaggeving wordt uitgeoefend. Met name bij de micro-rechtspersonen is vastgesteld dat vaker dan incidenteel méér dan de minimaal verplichte informatie wordt gegeven omdat men, al dan niet volledig, het format van kleine rechtspersonen volgt.

Daarbij moet opnieuw worden aangetekend dat wij alleen hebben gekeken naar ondernemingen die gedeponeerd hebben. Indien en voor zover de deponeringsplicht niet wordt nageleefd, is dat natuurlijk een ondergraving van het hele stelsel van verplichte verslaggeving, maar dat valt buiten het bestek van dit artikel. Voor de ondernemingen die deponeren is aannemelijk dat de rapportage op basis van SBR een niet onbelangrijke ‘hygiënefactor’ is. Dat sommige informatie-elementen zonder uitzondering worden vermeld (commerciële of fiscale grondslag, balans voor of na winstverdeling) is waarschijnlijk een gevolg van gedwongen invoer of automatische controles. Deze vorm van geautomatiseerd toezicht zou bredere toepassing moeten kunnen vinden, zodat (bijvoorbeeld) ook de vergelijkende cijfers of het aantal werknemers altijd worden verstrekt, of dat verplicht wordt toegelicht dat het gaat om een eerste boekjaar of om een onderneming zonder personeel.

Hoogstwaarschijnlijk is een belangrijke kwaliteitsfactor dat veel jaarrekeningen zullen zijn opgesteld, en mogelijk ook gedeponeerd, door een accountantskantoor. Hoewel niet zichtbaar, is de betrokkenheid van accountants waarschijnlijk van groot belang bij een juiste toepassing van waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen, een thema wat in dit onderzoek niet of nauwelijks aan de orde kon komen. Ook bij kleinere ondernemingen kan zich relatief complexe problematiek voordoen (componentenbenadering voor groot onderhoud, onderhanden werk, hedge accounting, bijzondere waardeverminderingen, enz.). Een nette uiteenzetting in de toelichting op basis van standaardteksten garandeert echter nog niet dat de cijfers ook juist zijn.

De constatering dat de verslaggeving in grote lijnen conform de niet al te hooggespannen verwachtingen is, laat onverlet dat er nog een tamelijk brede ‘rand’ is waar het niet of niet helemaal goed gaat. Dat is het duidelijkst bij de kleine rechtspersonen, waarbij in de orde van grootte van tien tot vijftien procent van de onderzochte jaarrekeningen echt wel tekortschiet, met name door het geheel of nagenoeg geheel ontbreken van een toelichting.

Grote misstanden bij de jaarrekeningen van micro-ondernemingen hebben we niet gezien, maar het is ook niet zo makkelijk om niet aan de beperkte eisen te voldoen. In veel gevallen is uit de jaarrekening niet veel meer uit af te leiden dan of er enige activiteiten met financiële consequenties in de rechtspersoon plaatsvinden en of de schaal van deze activiteiten ten opzichte van het vorige boekjaar wezenlijk is toe- of afgenomen. Dat is niet helemaal niets, maar de informatie is meestal toch wel zo summier dat de vraag gerechtvaardigd is voor wie deze informatie meer waard is dan € 3,15 (het tarief per jaarrekening dat de Kamer van Koophandel hanteert). In de literatuur is wel gesproken over interessante vraagstukken die zich kunnen voordoen bij waardering en resultaatbepaling voor microrechtspersonen, bijvoorbeeld rond het gebruik van actuele waarde (Dieleman 2016). Voor de lezers van deze jaarrekeningen, die meestal niet meer kunnen zien dan het totaal van de activa, staan deze vragen waarschijnlijk erg ver weg.

In de jaarrekeningrichtlijn (artikel 36 lid 4) wordt gesteld dat de jaarrekening van een microrechtspersoon op basis van de wettelijke eisen, dus zonder enige toelichting, per definitie een getrouw beeld geeft. Hier zijn wel vraagtekens bij gezet (Dieleman 2018; Vonk 2017), en ook wij zijn van mening dat het eerlijker zou zijn geweest om in de wet op te nemen dat microrechtspersonen ontslagen zijn van de verplichting om een getrouw beeld te geven, en slechts aan enkele minimale voorschriften hebben te voldoen. Toch menen wij dat het per saldo beter is om deze publicatieverplichting te handhaven dan haar af te schaffen, omdat de administratieve belasting ook niet heel groot lijkt. Voor zover een minimale toelichting niet vereist kan worden, zouden verbeteringen vooral gezocht moeten worden in de kracht van SBR en de daarop gebaseerde invoertools om volledigheid af te dwingen en ballast zoals ‘lege’ tussenkopjes en gratuite ‘uitsplitsingen’ kwijt te raken. Ook zou het mooi zijn wanneer de default-aanduiding van alle activa als ‘overige activa’ kon worden aangepast.

Voor de kleine rechtspersonen kunnen vergelijkbare opmerkingen worden gemaakt, met als aanvulling dat voor deze groep toch nog eens op Europees niveau de verplichte publicatie van een eenvoudige winst-en-verliesrekening overwogen zou moeten worden. De huidige publicatiejaarrekening waarin wel een (soms uitgebreide) toelichting wordt gegeven op de grondslagen van de winst-en-verliesrekening, maar waarin nagenoeg elk inzicht in de feitelijke ontwikkeling van omzet en resultaat ontbreekt, komt over als een onevenwichtig document.

Prof. dr. C. Camfferman RA – Kees is hoogleraar financial accounting aan de Vrije Universiteit Amsterdam.

Drs H. Veldman RA – Hanne is werkzaam bij het bureau vaktechniek accountancy van CROP.

Noten

1

Voor middelgrote rechtspersonen zie Van den Ende and Manschot (2006), Van den Ende and Dieleman (2007) en Evink and Van der Tas (2017). Ook in de reeks Jaar in-Jaar uit over de boekjaren 1983 tot en met 1994 zijn de kleine rechtspersonen niet aan de orde geweest.

2

RJk M1.402 geeft aan dat een microrechtspersoon die vrijwillig meer informatie opneemt in de opgemaakte jaarrekening kan volstaan met het publiceren van de balans, zonder toelichting. Dit zou men kunnen lezen alsof een verplichte toelichting in de opgemaakte jaarrekening op grond van het inzichtvereiste wel gepubliceerd dient te worden. Het is echter de vraag hoe zo’n lezing zich verhoudt tot artikel 36 lid 4 van de Richtlijn jaarrekening. Hierin wordt bepaald dat de jaarrekening van een microrechtspersoon die is opgemaakt met inachtneming van de vrijstellingen voor microrechtspersonen geacht wordt een getrouw beeld te geven als bedoeld in artikel 4 lid 3. Dit laatste artikel vereist aanvullende informatie wanneer dit voor een getrouw beeld noodzakelijk is.

3

Op grond van artikel 2:210 lid 5 BW geldt de ondertekening van de jaarrekening door bestuurders als vaststelling, indien alle aandeelhouders tevens bestuurder zijn. Dit kan verklaren waarom vaststelling in veel gevallen geen vertraging oplevert.

4

Men zou kunnen opmerken dat in het voorbeeld de liquiditeitsprognose en de resultaatprognose door elkaar gehaald worden. De reden om het voorbeeld als best practice aan te duiden is niet omdat de informatie niet beter verwoord zou kunnen worden, maar omdat geen van de andere 99 ondernemingen ook maar in de buurt komt van het geven van een vergelijkbare mate van inzicht in de vooruitzichten.

Literatuur

  • Beemsterboer G (2007) Jaarrekeningenrecht: fiscale grondslagen mogelijk voor kleine rechtspersonen. Ondernemingsrecht 2007(14): 157.
  • Dieleman A (2016) Microrechtspersonen en niet-reguliere grondslagen. Tijdschrift voor Jaarrekeningenrecht 2016(2): 55–57.
  • Dieleman A (2017) Micro-rechtspersoon en vaktechnische uitdagingen. Accountantsmagazine 2017(april): 18–20.
  • Dieleman A (2018) Discontinuïteit en ‘getrouw beeld’ bij jaarrekening op fiscale grondslagen. Tijdschrift voor Accountancy-vaktechniek en Tuchtrecht 2018 (december): 6–8.
  • Evink E, Van der Tas L (2018) Digitalisering van de jaarreke­ning: Het gebruik van SBR in gedeponeerde jaarrekeningen van middelgrote ondernemingen. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 92(11/12): 361–373. https://doi.org/10.5117/mab.92.30421
  • Jordaan GJ, Vergoossen R (2011) Jaarrekening micro-entiteiten afgeschaft? Accountant 2011(mei): 44–46.
  • Kimenai C, Verhoek H (2010) Jaarrekening op fiscale grondslagen: Lastenverlichting of zorgenkindje. De Accountant 2010(december): 28–30.
  • Van den Ende HC, Manschot D (2006) Jaarverslaggeving middelgrote rechtspersonen. In: Bosman RG, Camfferman C, Vergoossen RGA (Eds) Het jaar 2005 verslagen. NIVRA/Kluwer, 157–171.
  • Van den Ende HC, Dieleman A (2007) De financiële verslaggeving van middelgrote ondernemingen. In: Bosman RG, Camfferman C, Vergoossen RGA (Eds) Het jaar 2006 verslagen. NIVRA/Kluwer, 71–86.
  • Vonk MAR (2017) De implementatie van de micro-jaarrekening: meer vragen dan antwoorden. Tijdschrift voor Jaarrekeningenrecht 2017(2): 46–52.

Bijlage 1

Tabel A1.

Rechtspersonen waarvan de jaarrekening is onderzocht.

Kleine rechtspersonen Microrechtspersonen
Abbas Supermarkt B.V. 4Sure events & incentives BV
ABM Installatietechniek Bergschenhoek B.V. Apollo Risk Management BV
Amsterdam Data Collective BV BeliProjecten BV
Baak Autocenter B.V Boeddha’s Home Friesland BV
Boers & Co Machining Bontekoe BV
Bouwbedrijf Jan Vet B.V Bouw- en ontwikkelingsmaatschappij Banckert IV BV
De Bruijn Auto’s B.V. J.A. Boogert BV
BTC Direct Europe B.V. Brian’s Custom Audio BV
Combo Wagon Service B.V. Costumé Limité BV
Cordent B.V DartboardFIX BV
Derksen & Drolsbach B.V Deur Makelaars BV
Divespa Packing B.V Van Dijk Autobanden BV
J.G. van Dooren B.V. DonkeyTrip BV
Dyglena B.V. Ecclesia BV
EAO Benelux B.V Echelon Travellers BV
Embé Management B.V. Excellent Interieur BV
Fontijne Holland B.V FCW Management BV
Global Trading & Agency B.V. GateGuard BV
IDorganics B.V GBSB BV
Industrial Automation Partners BV De Gier ICT BV
Intervracht Nederland B.V. Gosling Coffee BV
Gebr. Jansen B.V. HeiCa Groep BV
KGKhumex B.V Hesje.com BV
Loodgietersbedrijf Vesseur B.V. Hidde Held BV
Mac Bright BV IBTI BV
Megaborn Traffic Development B.V Institute ‘On-My-Way’ BV
MillMobile B.V. Kiro Flightcases BV
Movacolor B.V. Rob Kubben Holding BV
C. Mulckhuyse Bouw- en Aannemingsbedrijf B.V. Labellord BV
N.T.S. (Norske Turist Service) B.V Musoni BV
Pleging Transportservice B.V MVI Groningen BV
Polarsteps B.V The Next School Consulting BV
Proqraft B.V Nimedo BV
Reikon B.V. NOH2O BV
Rodachem B.V PAR-KING BV
Roder Sensoren Technics BV Patruno BV
Safelines B.V Puur Huid BV
Schut van de Ven Notariskantoor B.V. Regio Autoschade BV
Sikkens Center Motshagen B.V Rescuetools BV
Steenindustrie Strating B.V D.B. van Sluis BV
Tilmar B.V. Smart Building Partners BV
Toll Man B.V. Sushito De Pijp BV
Tomassen Vlees B.V. Synacc BV
Transport Rien Boom & Zoon B.V. Ujung BV
A.J. Treffers Schroot & Sloopwerken B.V. Verpakkingsoutlet BV
Vig B.V. Vision on Wheels BV
Visser Chocolade B.V. Water Concepts Benelux BV
Weterings Machinery B.V. Webtotaal BV
Zwager van Ree B.V. Wemi Horeca Expl. BV
De Zwarte Hond B.V Jan Wolters Makelaardij BV
login to comment