Corresponding author: Dirk Schoenmaker ( schoenmaker@rsm.nl ) Academic editor: Chris D. Knoops
© 2021 Willem Schramade, Dirk Schoenmaker, Reinier De Adelhart Toorop.
This is an open access article distributed under the terms of the Creative Commons Attribution License (CC BY-NC-ND 4.0), which permits to copy and distribute the article for non-commercial purposes, provided that the article is not altered or modified and the original author and source are credited.
Citation:
Schramade W, Schoenmaker D, De Adelhart Toorop R (2021) Beslisregels voor langetermijnwaardecreatie. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie 95(5/6): 211-218. https://doi.org/10.5117/mab.95.64450
|
Toekomstgerichte bedrijven sturen op langetermijnwaardecreatie (LTW) in plaats van alleen op aandeelhouderswaarde. LTW gaat om het beheren en balanceren van verschillende ‘waardedimensies’: financieel, sociaal en ecologisch. Dat vergt beslisregels voor de investeringen van bedrijven. Dit artikel leidt dergelijke beslisregels af door te analyseren wat nodig is voor LTW; en hoe LTW verschilt van aandeelhouderswaardemaximalisatie. Ook schetst het artikel transitietrajecten voor bedrijven die momenteel waardevernietigend zijn op één van de dimensies. Ten slotte introduceert het eenvoudige modellen die het mogelijk maken om specifieke soorten waarde te prioriteren, in overeenstemming met de missie van de onderneming.
langetermijnwaardecreatie, nettocontantewaarde, integralecontantewaarde, waardering
De corporategovernancecode stelt dat het bestuur van een onderneming op langetermijnwaardecreatie moet sturen. De code geeft echter geen nadering invulling. In de praktijk neemt het management vaak beslissingen op basis van kwalitatieve criteria. Dit artikel biedt managers modelmatige beslisregels voor langetermijnwaardecreatie.
Ecologische en sociale problemen worden steeds meer ook een financieel probleem. Naast de gevaren van klimaatverandering en biodiversiteitsverlies zijn er toenemende economische ongelijkheid en sociale problemen die de toekomst van onze samenleving in gevaar brengen. Dit alles zet het financieel-economisch systeem onder druk. Er is dringend behoefte aan betere methoden en resultaten, om binnen sociale en planetaire grenzen te blijven. Dat vraagt om een ander ondernemingsdoel: langetermijnwaardecreatie (LTW) in plaats van aandeelhouderswaarde of traditionele stakeholderwaarde. LTW combineert de sterke punten van die beide benaderingen om binnen sociale en planetaire grenzen te blijven. De herziene corporategovernancecode geeft ook aan dat het bestuur zich moet richten op de langetermijnwaardecreatie van de vennootschap.
De standaardwaarderingsmethode in financiering is het Netto Contante Waarde (NCW)- model, dat de bedrijfs- of projectwaarde bepaalt door verdiscontering van de verwachte toekomstige kasstromen. Het is puur gericht op de financiële waarde en vertelt daarom niet het volledige verhaal. Ook de ecologische en sociale waarde moeten in overweging worden genomen. Eerdere pogingen zijn onder meer de balanced scorecard en de multicapital scorecard, die financiële, sociale en ecologische indicatoren op een kwalitatieve wijze meenemen in strategiebepaling en besluitvorming (Kaplan and Norton 1997;
De waarde op lange termijn is gebaseerd op het concept van integrale waarde, dat financiële, sociale en ecologische waarde combineert (
Het artikel is als volgt opgebouwd. Paragraaf 2 beschrijft wat problematisch is in de huidige aandeelhouderswaarde- en stakeholderbenaderingen, hoe LTW eruit zou moeten zien en wat de gevolgen zijn voor besluitvorming. Dat stelt ons in staat om in paragraaf 3 zowel investeringsbeslissingen als waardecreatieprofielen van bedrijven te classificeren in termen van LTW versus aandeelhouderswaarde. Daarmee leiden we in paragraaf 4 LTW-principes en -modellen af. Paragraaf 5 concludeert.
De huidige bedrijfsmodellen slagen er niet in om sociale standaarden (zoals goede werkomstandigheden, betaling van leefbaar loon en geen kinderarbeid in de waardeketen) en planetaire grenzen (zoals beperking CO2-uitstoot en geen verlies van biodiversiteit) te respecteren. Het aandeelhouderswaardeparadigma houdt geen rekening met sociale (S) en ecologische (E) externaliteiten (
Sommigen beweren dat bedrijven het zich niet kunnen veroorloven om meer aandacht te geven aan E en S, omdat dat hen uit de markt zal prijzen (
Ook de stakeholderbenadering is niet goed genoeg. Deze houdt onvoldoende rekening met toekomstige generaties en het milieu, die immers hun stem niet verheffen. Bovendien scoort het stakeholdermodel slecht op het nemen en afleggen van verantwoording, omdat het geen duidelijke besluitvormingsregels geeft voor hoe met de verschillende belangen om te gaan (
Om toch sociale en planetaire grenzen te respecteren, is een model nodig dat zorgt voor:
Langetermijnwaardecreatie (LTW) biedt die drie voorwaarden. LTW ligt ook ten grondslag aan de Nederlandse corporategovernancecode, zoals aangegeven in de introductie. Kwantificering van LTW helpt om afwegingen tussen agency-problemen en duurzaamheid te beoordelen. Zo stellen
De inclusie van alle belangen van huidige en toekomstige belanghebbenden vindt plaats door middel van het concept van integrale waarde, waarbij financiële waarde (F), sociale waarde (S) en ecologische waarde (E) worden gecombineerd (
De grote vraag die we stellen is hoe die besturing eruit moet zien – en in het bijzonder wat de relatie moet zijn tussen E en S aan de ene kant, en F aan de andere kant. Met andere woorden, hoe kunnen we integrale waarde definiëren en erop sturen?
Een ‘eenvoudige’ manier is om F, E en S te sommeren, wat mogelijk is als ecologische en sociale waarde worden uitgedrukt in dezelfde taal als de financiële waarde. Maar we moeten hier voorzichtig te werk gaan. Het salderen van waarden mag niet tussen de verschillende dimensies gebeuren (
Een langetermijnperspectief houdt rekening met alle huidige en toekomstige stakeholders. Dit omvat de natuur en heeft verschillende gevolgen. Ten eerste veronderstelt dit perspectief een economie die binnen planetaire grenzen opereert (
Ten tweede veronderstelt het langetermijnperspectief een economie die binnen sociale grenzen opereert, dus zonder uitbuiting en met leefbare lonen in elk deel van de waardeketen, respect voor mensenrechten en gendergelijkheid (
Het derde gevolg is een economie die binnen financiële grenzen opereert met bedrijfsmodellen die economisch levensvatbaar zijn. Positieve waarde op F (dat wil zeggen geen financieel verlies) is een voorwaarde om ook E- en S-waarde te kunnen genereren. Dit geldt evenzeer voor sociale en missie-gedreven ondernemingen die hun maatschappelijk doel (E en/of S) vooropzetten en geen winst(maximalisatie) (F) nastreven.
Deze drie gevolgen betekenen dat E, S en F geaggregeerd allemaal niet-negatief (of zelfs positief) moeten zijn (
E+S waardevernietigend | E+S waardecreërend | |
---|---|---|
F waardecreërend | Kwadrant 1 | Kwadrant 2 |
Uitbuiting | Win-win | |
F waardevernietigend | Kwadrant 3 | Kwadrant 4 |
Neergang | Liefdadigheid |
Om kwadrant 2 te bereiken, zullen E, S en F voor de meeste bedrijven positief moeten worden. Bedrijven die nu in kwadrant 1 zitten, moeten naar kwadrant 2 om in bedrijf te blijven; anders verdwijnen ze (kwadrant 3). Het eindmodel is kwadrant 2 en er zijn overgangstrajecten nodig voor kwadrant 1 (
Verantwoording over LTW heeft verschillende gevolgen voor bedrijven. Ten eerste betekent het dat ze intern zicht hebben op hun waardecreatie op E, S en F en zorgen voor een redelijke mate van externe transparantie. Ten tweede kunnen ze uitleggen hoe ze de afweging tussen E, S en F maken. Ten derde worden bedrijven (en hun managers) die waardecreatief zijn op E, S en F, daarvoor beloond en gestimuleerd. Ten vierde moeten bedrijven die waardevernietigend zijn op E, S of F, een geloofwaardig pad naar waardecreatie in alle waardedimensies laten zien.
In plaats van maximalisatie, gaan we uit van allostase (
Samengevat: als alle drie de waardedimensies positief zijn, dan is optellen toegestaan. Als er een of meer negatief is, dan overheerst de meest negatieve. Een geloofwaardig transitiepad terug naar positief is dan de belangrijkste focus. Het volgende deel past deze benadering toe op investeringsbeslissingen en waardecreatieprofielen van bedrijven om waarderings- en investeringsprincipes af te leiden voor een LTW-model.
In deze paragraaf brengen we in kaart hoe investeringsbeslissingen en waardecreatieprofielen eruit zien op twee sets van besluitvormingsregels: aandeelhouderswaarde (NCW; alleen F) en integralecontantewaarde (ICW; F, S en E). Deze classificatie wordt vergeleken met de wenselijkheid vanuit een duurzaam waardeperspectief op lange termijn.
Laten we uitgaan van een simplistische wereld waarin investeringsbeslissingen kunnen variëren in drie dimensies: prestaties op F, E en S; en waarin elk slechts drie waarden kan aannemen, negatief, neutraal en positief.5 Dat levert vijf soorten investeringsvoorstellen op, waarbij NCW en ICW afwisselend dezelfde en een verschillende conclusie geven. Tabel
Project type | Waarde van F, E en S | NCW F zegt | ICW F+E+S zegt | Zelfde uitkomst | Uitleg |
---|---|---|---|---|---|
1 | F>0, E≥0 en | ja | ja | ja | Alle drie ≥0, dus ICW positief. Doen, tenzij er betere projecten zijn. Gedaan want F>0, tenzij concurrerende projecten hogere F bieden. |
S≥0 | |||||
2 | F>0, E<0 of S<0 zodanig dat nog steeds F+E+S>0 | ja | ja | ja | F en ICW positief, dus doen, tenzij er betere projecten zijn. Schadeherstel in de negatieve component moet serieus worden overwogen |
3 | F>0, E<0 en/of S<0 zodanig dat F+E+S≤0 | ja | nee | nee | F positief, maar ernstige schade elders (negatieve E en/of S). Het wordt gedaan want F>0, maar is onwenselijk. |
4 | F≤0, E en S zodanig dat | nee | ja | nee | Negatieve F, maar positieve E, S en ICW, dus wenselijk vanuit maatschappelijk perspectief. Maar gebeurt niet vanwege F. |
F+E+S>0 | |||||
5 | F≤0, E en S zodanig dat ook F+E+S≤0 | nee | nee | ja | ICW negatief, dus doe het niet. “Gelukkig” ook F ≤0, zodat bedrijven niet in de verleiding komen om dit te doen. |
De bovenste en onderste rijen van Tabel
Investeringsbeslissingen worden niet in een vacuüm genomen, maar in een bepaalde bedrijfscontext. Daarom is het zinvol om ook waardecreatieprofielen van bedrijven te classificeren.
Net zoals bij investeringsprojecten, kan ook het geheel van bedrijfsactiviteiten variëren qua waardecreatie op integrale waarde (IW; F, S en E). Dit geeft 5 soorten waardecreatieprofielen (overeenkomstig de projecttypen in Tabel
Bedrijven van type 1 en 4 zijn maatschappelijk wenselijk, maar bedrijven van type 4 zijn financieel niet levensvatbaar, tenzij ze geholpen worden door de overheid (bijvoorbeeld via subsidies) vanwege hun maatschappelijke wenselijkheid. Bedrijven van type 5 zijn noch sociaal wenselijk, noch financieel levensvatbaar. In de praktijk kunnen dergelijke zombiebedrijven echter in leven worden gehouden door overheidssubsidies.
De belangrijkste uitdagingen liggen bij bedrijven van types 2 en 3. Sommige daarvan zijn zeer schadelijk (type 3 met negatieve integrale waarde), maar legaal, zoals tabaksbedrijven. Het ergste zijn type 3-bedrijven die type 3-projecten (zie Tabel
Bedrijven van type 2 zijn netto wel waardecreatief, maar waardedestructief op E of S. Dit is vooral problematisch in de gevallen waarin die schade niet herstelbaar is. Dergelijke bedrijven zijn minder schadelijk dan die van type 3, maar ook talrijker: een groot deel van de economie heeft effectief dit profiel. Het is maar de vraag of deze bedrijven een ‘license to operate’ hebben. Is het toestaan van salderen over verschillende dimensies, zoals we impliciet hebben toegestaan, dan in orde? Net als bedrijven van type 3 kunnen deze bedrijven zich verbeteren door zich op projecten met positieve E en S te richten. Idealiter doen type 1-bedrijven vooral projecten van type 1. Maar zelfs die bedrijven moeten beslissen wat te prioriteren. Dat hangt dan af van hun missie (
Op basis van de bespreking van het LTW-concept in paragraaf 2 en de numerieke voorbeelden in paragraaf 3, stellen we vier principes voor LTW voor in Tabel
Principe | Uitleg | Modelimplicaties |
---|---|---|
1. Brede waardecreatie: waardecreatie wordt gestimuleerd en is positief voor alle drie de waardedimensies. | Dit is het langetermijndoel voor alle beslissingen, maar is niet altijd onmiddellijk mogelijk op bestaande activiteiten. | Optimaliseer W F ≥ 0, S ≥ 0, E ≥ 0 |
2. Transitie: waar waarde wordt vernietigd, wordt een transitiepad naar herstel vastgesteld. | Dit moet gelden voor alle drie de waardedimensies. Het transitiepad naar het beëindigen van de waardevernietiging moet geloofwaardig zijn. | Dit kan worden vastgelegd in transitiecurves. |
3. Niet-substitueerbaar: salderen is in beginsel niet toegestaan. | Negatieve effecten kunnen in beginsel niet worden gecompenseerd door positieve effecten, zelfs niet binnen dezelfde categorie. Als een project bijvoorbeeld de uitstoot van broeikasgassen vermindert, maar de biodiversiteit schaadt, moeten beide effecten zichtbaar zijn en worden geëvalueerd. | Negatieve waarden hebben een groter effect dan positieve waarden van dezelfde omvang. Dat kan met een wegingsfactor (hier: delta > 1). |
4. Missie: ondernemingen hebben de ruimte om hun eigen missie vast te stellen en in de besluitvorming op te nemen. | De ruimte voor de eigen missie is groter naarmate beter aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan. De missie weerspiegelt waar bedrijven goed in zijn. Daarom kan het bedrijf prioriteit geven aan een specifiek type waarde, zonder de anderen te verwaarlozen. | Prioriteit kan met wegingsfactoren (hier: bèta en gamma). Deze worden bepaald door de betrokken aandeelhouders en belanghebbenden van het bedrijf. |
Aan de hand van de modelleringsprincipes ontwikkelen we verschillende modellen, met verschillende doelfuncties, op basis van:
De modellering van LTW sluit aan bij de sustainable finance (SF)-typologie van
In deze sub-paragraaf worden de modellen vergeleken. De basis voor de vergelijking zijn de vijf waardecreatieprofielen uit paragraaf 3. Ter illustratie gebruiken we concrete waarden voor F, E en S, die elk drie waarden kan aannemen: -5, 0 en 5. Tabel
Waarde | Onderneming type 1 | Onderneming type 2 | Onderneming type 3 | Onderneming type 4 | Onderneming type 5 | |
---|---|---|---|---|---|---|
Huidige waardecreatieprofielen | F | 5 | 5 | 5 | -5 | 0 |
S | 5 | 5 | -5 | 5 | -5 | |
E | 5 | -5 | -5 | 5 | 0 | |
Regime 1: alleen financiële waarde | W | 5 | 5 | 5 | -5 | 0 |
Regime 2: gematigd duurzaam | W | 10 | 5 | 0 | 0 | -2,5 |
Regime 3: gelijke gewichten | W | 15 | 5 | -5 | 5 | -5 |
Regime 4: missie-gedreven | W | 25 | 5 | -15 | 15 | -10 |
Opvallend is dat zelfs het ondernemingstype 4 (maatschappelijk waardevol, maar financieel onvoldoende) waardevol wordt onder gelijke gewichten en missie-gedreven parameters. Het probleem met model type A is echter dat het salderen effectief toestaat in alle regimes (schending van principe #3), zelfs onder missie-gedreven parameters (regime 4). Zo hebben bedrijven van type 2 een positieve W in regime 4, ook al zijn ze problematisch door hun waardecreatie op F en S ten koste van E. Ze worden in dit model niet “gestraft” voor negatieve bijdragen (schending van principe #2).
Model B in Tabel
Waarde | Onderneming type 1 | Onderneming type 2 | Onderneming type 3 | Onderneming type 4 | Onderneming type 5 | |
---|---|---|---|---|---|---|
Huidige waardecreatieprofielen | F | 5 | 5 | 5 | -5 | 0 |
S | 5 | 5 | -5 | 5 | -5 | |
E | 5 | -5 | -5 | 5 | 0 | |
Regime 1: alleen financiële waarde | W | 0 | 0 | 0 | -5 | 0 |
Regime 2: gematigd duurzaam | W | 2,5 | -2,5 | -2,5 | -5 | -2,5 |
Regime 3: gelijke gewichten | W | 5 | -5 | -5 | -5 | -5 |
Regime 4: missie-gedreven | W | 5 | -10 | -10 | -5 | -10 |
In model C ten slotte, krijgen negatieve waarden (aangeduid met het superscript -) een hoger gewicht, door ze te wegen met een factor δ > 1. In Tabel
Waarde | Onderneming type 1 | Onderneming type 2 | Onderneming type 3 | Onderneming type 4 | Onderneming type 5 | |
---|---|---|---|---|---|---|
Huidige waardecreatieprofielen | F | 5 | 5 | 5 | -5 | 0 |
S | 5 | 5 | -5 | 5 | -5 | |
E | 5 | -5 | -5 | 5 | 0 | |
F+ | 5 | 5 | 5 | 0 | 0 | |
S+ | 5 | 5 | 0 | 5 | 0 | |
E+ | 5 | 0 | 0 | 5 | 0 | |
2*F- | 0 | 0 | 0 | -10 | 0 | |
2*S- | 0 | 0 | -10 | 0 | -10 | |
2*E- | 0 | -10 | -10 | 0 | 0 | |
Regime 1: alleen financiële waarde | W | 5 | 5 | 5 | -10 | 0 |
Regime 2: gematigd duurzaam | W | 10 | 2,5 | -5 | -5 | -5 |
Regime 3: gelijke gewichten | W | 15 | 0 | -15 | 0 | -10 |
Regime 4: missie-gedreven | W | 25 | -5 | -35 | 10 | -20 |
Model C komt ‘evenwichtig’ over, met name in regime 3, aangezien het duidelijk onderscheid maakt tussen bedrijven van type 2, 3 en 5. Verder wordt het salderingsprobleem aanzienlijk beperkt. Bedrijven worden zwaar gestraft voor negatieve waarden in S of E, maar ze worden niet zo snel afgeschreven als in model B. Het is duidelijk dat herstelinvesteringen dan lonen. Als een type 2-onderneming een negatieve E- of S-waarde kan verminderen ten koste van F, dan zal dat de W verhogen. Bovendien wordt onderneming type 4 (maatschappelijk waardevol, maar financieel niet) relevant onder gelijke gewichten en missie-gedreven parameters. Dit zijn sociale ondernemingen die vanuit de overheid of private bronnen (een goededoelenstichting en/of filantropie) financieel worden ondersteund in hun missie.
In de Tabellen 4 tot en met 6 betekenen de negatieve cellen dat de onderneming zijn doel niet haalt, gestraft kan worden en zich zal moeten aanpassen. Een voorbeeld van straf is dat langetermijnbeleggers weglopen als ze geen verbeterpotentieel richting kwadrant 2 in Tabel
De modelmatige beslisregels kunnen op dynamische wijze worden toegepast. Ondernemingen (en hun financiers) kunnen de waarde-implicatie van interventies schatten. Een voorbeeld is het berekenen van de integralecontantewaarde van de introductie van een koolstofarme technologie. Een ander voorbeeld is de verwachte kosten van herscholing van werknemers mee te nemen bij het ontwikkelen van transitietrajecten. Verder kunnen banken en investeerders het LTW-model gebruiken om de waardecreatie van engagement met ondernemingen in hun portefeuille te schatten. Het LTW-model kan ook worden gebruikt om impact op te schalen. Net als bij nettocontantewaarde, selecteert integralecontantewaarde de projecten met de hoogste integrale waarde.
Tot slot rijst de vraag welk model de voorkeur verdient. Dit doen we door toetsing aan de drie principes voor het model uit Tabel
Model C maakt onderscheid tussen ondernemingen in termen van waardecreatie. Zowel positieve als negatieve waarden worden meegenomen, met een groter gewicht voor negatieve waarden. Dit geeft ondernemingen een prikkel om sociale en ecologische externaliteiten te verminderen. Bij toepassing van de principes uit Tabel
Toekomstgerichte bedrijven sturen op langetermijnwaardecreatie (LTW) in plaats van alleen op aandeelhouderswaarde. LTW gaat om het beheren en balanceren van verschillende soorten waarde: financieel (F), sociaal (S) en ecologisch (E). Dat vraagt om beslisregels voor de investeringsbeslissingen van bedrijven. Dit artikel leidt dergelijke beslisregels af door te beginnen met wat nodig is voor LTW; en hoe LTW verschilt van aandeelhouderswaardemaximalisatie en de stakeholderbenadering. Ook schetst het artikel transitietrajecten voor bedrijven die momenteel waardevernietigend zijn op een van de dimensies. Ten slotte introduceert het eenvoudige modellen die het mogelijk maken om specifieke soorten waarde te prioriteren, in overeenstemming met de ondernemingsdoelen.
Het balanceren van positieve en negatieve waarden is een belangrijk element van deze beslisregels. Bij het louter sommeren van positieve en negatieve waarden is saldering mogelijk. Onevenwichtigheden in de sociale en/of ecologische dimensie kunnen zich dan verder opstapelen, zoals nu in de praktijk gebeurt. Het andere uiterste, geen saldering, is echter zeer restrictief. Elke negatieve waarde moet dan worden vermeden, wat kan leiden tot een stilstand van bedrijfsinvesteringen en daarmee van waardecreatie. De beslisregels die negatieve waarden sterker wegen dan positieve waarden (model C) maken LTW mogelijk. Bedrijven hebben dan een prikkel om negatieve (sociale en ecologische) waarden uit te faseren en zodoende positieve waarde op alle drie de dimensies te creëren op lange termijn.
Een tweede element van onze beslisregels is de weging over de verschillende waardedimensies. Ons model stelt bedrijven in staat om hun mate van duurzaamheid te kiezen: van gematigd (lagere gewichten voor E en/of S dan voor F), via gelijke gewichten, tot missie-gedreven (hogere gewichten voor E en/of S dan voor F). Hoewel de meerderheid van de bedrijven gematigde of gelijke gewichten zal toepassen, is de minderheid van missie-gedreven bedrijven zeer belangrijk. Dit zijn de koplopers die de transitie naar een economie binnen sociale en planetaire grenzen mogelijk maken door bedrijfstakken en waardeketens op te schudden (
Dr. W. Schramade is fellow van het Erasmus Platform for Sustainable Value Creation en oprichter van de Sustainable Finance Factory.
Prof. dr. D. Schoenmaker is hoogleraar financiering aan de Rotterdam School of Management, Erasmus Universiteit en academisch directeur van het Erasmus Platform for Sustainable Value Creation.
Dr. R. de Adelhart Toorop is hoofd onderzoek van het Impact Institute.
De auteurs danken Chris Knoops (editor), een anonieme reviewer, Arnoud Boot, Erik Breen, Alex Edmans, Charles Evers, Gianfranco Gianfrate, Hans Haanappel, Abe de Jong, Colin Mayer, Daniel Metzger, Kjell Nyborg, Annebeth Roor, Arjen Siegmann en Hans Stegeman voor nuttig commentaar.
Zie
Geïntegreerde waarde is gerelateerd aan de kapitaalbenadering van de International Integrated Reporting Council (2013), die gebruik maakt van zes kapitalen: financieel en gefabriceerd kapitaal (financiële waarde), sociaal en menselijk kapitaal (sociale waarde), natuurlijk kapitaal (ecologische waarde) en intellectueel kapitaal (alle drie waarden).
In feite kan hetzelfde argument worden gemaakt voor investeringen die positief zijn voor sommige aspecten binnen E (of S), terwijl ze negatief zijn op andere. Bijvoorbeeld een bedrijf dat broeikasgassen afzondert om klimaatverandering te beperken, maar de biodiversiteit schaadt.
De lijst van 27 mogelijkheden levert vijf soorten situaties op. De volledige lijst is bij de auteurs op te vragen.